Langs de ongrijpbare kern met Salim Bayri
Milo Vermeire ging in gesprek met Salim Bayri over zijn solo tentoonstelling in CODA Museum
De kunst van Salim Bayri (1992, Casablanca) strekt zich alle kanten uit en vermijdt eenduidigheid. Zijn proces begint meestal bij een digitale tekening die hij vervolgens vertaalt naar fysiek werk dat hij op locatie maakt. Daarbij is Bayri niet zo geïnteresseerd in de tegenstellingen tussen digitaal en fysiek, maar wel in wat er gebeurt als je objecten naar een andere ‘sfeer’ of context haalt. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als je een computertekening overzet naar wandtegels van kurk? Of een doodgewone bezem in een archiefkast van een museum legt? En welke informatie win je of verlies je als je een idee in verschillende talen probeert uit te drukken?
Bayri’s werk is momenteel te zien in twee tentoonstellingen. In een groepstentoonstelling [1] in W139 heeft hij door de ruimte heen kleine beeldjes verstopt. Deze poppetjes zijn gemaakt van zeep en stellen Bayri’s alter-ego ‘Sad Ali’ voor. Ondertussen staat zijn museale solo Moving Archive [2] in CODA Museum in Apeldoorn vol met een grote verscheidenheid aan werken.
Een van de vele kunstwerken die Bayri in CODA Museum toont zijn de kleine sieraden die hij “wearables” noemt (“because you can wear them”, aldus Bayri). Meerdere van deze wearables liggen in een archiefkast van het museum op zaal. Zo ook de wearable ‘Stamina’. Dit is een 3D-geprinte ketting die de mythe van Europa verbeeldt, maar de koe uit het klassieke verhaal heeft hij vervangen door een kameel: “Because its faster and can also run longer”, legt Bayri droogjes uit. De archiefkast ligt verder vol met allerlei artefacten van zowel Bayri zelf, als objecten die hij uit het museumdepot heeft gehaald. Zo ligt er naast de kamelen-ketting een metalen ‘Pijpenpeuter’ uit de negentiende eeuw, een eeuwenoude rozenkrans en een eigen wandsculptuur gemaakt van kurk. Rondom de vol beladen kast hangen er meerdere kleine sculpturen aan de muur. Daarnaast is er een dubbele fotoprojectie op een met karnemelk besmeurd raam te zien en staat er als “pièce de résistance” midden in de zaal een installatie met twee metershoge doeken. Op het ene doek (Dig) zijn korrelige zandsjablonen en straatvuil aangebracht terwijl het andere doek (Dig in my screen) een ‘gladde’ digitale tekening toont van een moderne ruïne.
Of het nou gaat om zijn ‘conventionele’ tentoonstellingen, zijn digitale werk op het internet of zijn YouTube kanaal met koffie reviews; overal speelt Bayri een spel met zijn publiek. Hij gebruikt humor en een veelvoud aan materialen en technieken om een zekere balans te vinden in de toegankelijkheid van zijn werk. Hij wil zijn publiek intrigeren maar de ‘kern’ van de inhoud geeft hij nooit prijs. Samen met Bayri bezoek ik zijn tentoonstelling in Apeldoorn en praten we over wat zijn werk wel en niet is, en wat het zou kunnen zijn. Onderstaande tekst is ingekort en vertaald vanuit het Engels.
Je hebt gestudeerd in Barcelona en Groningen en onlangs heb je de Rijksakademie afgerond. Dit is de eerste keer dat je exposeert in een museum. Wat is je weg hiernaartoe geweest?
Salim Bayri (SB): Ik was aanvankelijk vooral bezig met het maken van werk in de marges van het kunstveld. Ik werkte online en niet in fysieke tentoonstellingen. Kort voor mijn aanmelding bij de Rijksakademie kreeg ik echter mijn eerste solotentoonstelling in een galerie: dus gewoon objecten in een ruimte plaatsen. En daarna had ik een tentoonstelling bij Galerie van Gelder, in Amsterdam. Toen begon ik mezelf af te vragen: moet ik me op het meer vrije en minder zichtbare terrein begeven, zoals online en in de onconventionele kunstruimtes, of moet ik nu echt dit ‘kunst-ding’ gaan doen?
Ik realiseerde me dat het allebei kan. Het gaat erom hoe je het benadert. Dus toen ben ik gestopt met het maken van onderscheid tussen online, offline, fysiek en niet-fysiek. Ook wat betreft medium en materiaal maakt het me niet meer uit. Het is helemaal vrij en het gaat er alleen om hoe en wanneer je iets doet. Iets online kan heel diepgeworteld of fysiek aanvoelen en iets fysieks juist heel oppervlakkig.
Voor Moving Archive in CODA Museum ben je in de week voor de opening ter plekke aan de slag gegaan om nieuwe werken te maken en de tentoonstelling op te bouwen. Hiervoor gebruikte je digitale schetsen die je eerder gemaakt hebt. Waarom is je vertrekpunt vaak digitaal?
SB: Wat ik leuk vind aan digitaal gereedschap is de snelheid. Ik kan vijf, zes of tien digitale objecten per dag maken, terwijl een enkel fysiek object me een week kan kosten. Onderdeel hiervan is ook het accepteren van alles wat er gebeurt als je iets van de digitale wereld naar de echte wereld brengt. Je verliest dingen. Er zijn fouten en gebreken. Het is niet zo dat je gewoon op een knop drukt en je krijgt het. Er is veel ruis.
SB: In eerste instantie dachten Els [Drummen, conservator CODA Museum] en ik aan het leggen van verbanden tussen het maken van wearables en het archief. Een dialoog tussen de geschiedenis en de toekomst. Kijken wat er gebeurt. Maar toen ik eenmaal hier ging werken en het archief in ging zag ik al die andere objecten en leek het me interessanter om het niet te beperken tot wearables. Ik heb de expositie in het onderwerp geduwd van ‘onbekende’ en ‘functionele’ objecten die niet meer worden gebruikt. Een soort gesteriliseerde objecten. Omdat een museum veel te maken heeft met het steriliseren van dingen, is het ook een beetje een knipoog naar het museum zelf.
Bijna alle objecten die ik heb uitgezocht uit het archief zijn ‘onbekend’. Ze weten niet wie of wat, ze zijn er gewoon. Zoals de twee grote stenen en twee prachtige bezems die in de tentoonstelling liggen.
Deze stenen en bezems liggen hier zonder informatie in de ruimte. Hoe verhouden deze ‘gevonden’ voorwerpen uit het archief zich tot jouw eigen werken?
SB: De objecten uit het depot zijn allemaal objecten die losjes gerelateerd zijn aan de tentoonstelling maar tegelijkertijd zijn toegeëigend. Dus de schep zou iets kunnen zijn dat ik gebruikt heb om aarde op te graven [voor één van de twee grote doeken, Dig, groef Bayri zand op uit de nabije omgeving], maar dat is niet zo, want dat mag niet. Het is namelijk een beschermd object en het museum moet voor deze dingen zorgen. Dus het zijn latente objecten geworden, gewoon om voor naar te kijken.
Je zou kunnen zeggen dat je je deze objecten toe-eigent, net zoals bijvoorbeeld musea dat in het verleden op koloniale wijze hebben gedaan door objecten uit andere landen te halen.
SB: Haha, ja zo kan je het zien. Het stelt de waarde van bekende dingen ter discussie. Waarom is deze schep waardevol genoeg om beschermd te worden door een gebouw als dit, in een archief opgeslagen voor de komende honderd jaar, in tegenstelling tot iets anders?
Blijkbaar heeft deze schep een cultureel-historische betekenis?
SB: Ja, maar tegelijkertijd zegt het label ‘onbekend’.
Kan je iets vertellen over het werk Dig, een van de twee grote doeken die midden in de ruimte hangt?
SB: Dat werk zorgde voor een grote puinhoop gedurende de hele opbouwweek. Ik probeerde een landschap te maken en daarmee een woordspeling op het woord ‘naturalisatie'[1]. Het is een beeld dat binnengevallen wordt door zijn omgeving [Zoals naturalisatie te zien is als het binnendringen van iemands individualiteit om deze aan te passen aan de omgeving]. Ik heb sjablonen gemaakt en deze vervolgens met zand overgezet op de stof. Daarbij verloor ik ontzettend veel ‘informatie’ maar kreeg ik wel al die texturen en variaties. Sommige opgeplakte objecten en stukken zand vielen ervan af en andere stukken bleven.
Dit werk [Het doek dat aan de andere kant hangt: Dig in my screen] is helemaal computer gegenereerd maar wel een ruimte die op de museumzaal is gebaseerd. Je ziet het wapen van Amsterdam, een gastank, zeep, klimplanten gemaakt van belastingbriefjes, je ziet mijn moeder aan de telefoon die aan het skypen is. Het is een soort dystopische toekomst. Alle planten die je op het doek ziet, moest ik overigens kopen. Dat is bijna 200 euro aan digitaal getekende planten. Meestal maak ik alles helemaal zelf, maar ik vond het interessant dat de ene kant van dit werk afval en zand is dat ik gratis heb gevonden en aan de andere kant is het volledig kunstmatig en heb ik geld moeten betalen. De twee doeken gaan samen over naturalisatie. De één is een computer gegenereerd beeld, volledig berekend en plastisch, en de andere kant is vuil.
Het weerspiegelt ergens ook mijn staat. Ik ben op een bepaalde plaats opgegroeid en als je ergens anders gaat wonen, ontdek je dat je anders wordt gezien. Het hangt ervan af waar je bent hoe je wordt gezien. Ik spreek verschillende talen zodat ik in verschillende sferen kan komen. Dat doe ik graag. Want het laat ook mijn eigen positie zien. Voor mij is de grootste kracht flexibiliteit. Door van taal te wisselen kan ik me tussen al die verschillende sferen bewegen. En zo heb ik geleerd om ook van taal te wisselen in vorm en techniek.
De objecten die je maakt verschillen erg van elkaar. Heb je zelf ook het gevoel dat ze, qua vorm en onderwerp, alle kanten opgaan?
SB: Er is een kern. Maar dat is iets waar ik met mijn hoofd niet bij kan. Ik heb iets waardoor ik gefascineerd ben, maar ik kan datgene nooit echt grijpen. Het zou ook een mislukking zijn om ‘het’ te pakken want dan ik zou het vermoorden. Ik wil een werk niet vermoorden.
Je loopt er omheen.
SB: Precies, zo dichtbij mogelijk. Het is als het gevoel dat je verdwaald bent, maar tegelijkertijd iets hebt om je aan vast te houden. Er is een gebied waar je ongeveer snapt wat er aan de hand is, maar je het niet volledig begrijpt. Alsof ik wijs op een overlappend iets, een ambivalentie. Dat is het gevoel waar ik van geniet, en waar ik van houd. Ik probeer me op allerlei manieren open te stellen om daar te komen.
Je alter ego ‘Sad Ali’ ziet er uit als een hulpeloos verdrietig wezentje en verschijnt regelmatig in je werken en tentoonstellingen. Welke functie heeft Sad Ali voor jou?
SB: Ik vind het interessant dat ik ook niet precies weet wat Sad Ali is, maar het lokt een reactie uit. Het doet altijd iets. Sommige mensen vinden het eng, anderen vinden het extreem triest. Ik hoop dat door Sad Ali te blijven herhalen het duidelijker wordt. Maar dat is nog niet het geval. Het is grappig omdat we het samen doen. Jij vraagt naar Sad Ali, maar ik vraag er zelf ook naar.
SB: Ja, ik vind het ook leuk dat het allereerst een computerbestand is. Een digitale tekening. En een digitale vorm heeft geen binnenkant. Als je naar een Pixar-film kijkt dan hebben de personages geen harten, ingewanden of botten. Het is gewoon een holle vorm. Dus deze vormen zijn containers. Alles wat beweegt op het scherm is hol. Sad Ali is ook leeg, het praat of zegt niets en heeft geen eigen agenda. Maar het is er wel, en de aanwezigheid ervan is zo kwetsbaar dat het de olifant in de kamer wordt.