Kunst in de openbare ruimte I: risico’s van licht
Amsterdam heeft de laatste jaren geen gebrek aan tijdelijke lichtkunstwerken. Om het jaar duikt er wel ergens in de stad een grote installatie van een bekende kunstenaar op die voor even een plek verrijkt. Daarnaast benadert de gemeente actief designbureaus om lichtinstallaties te maken voor ongure steegjes en donkere passages en plaatst het Amsterdam Light Festival elk jaar tientallen tijdelijke lichtinstallaties langs de grachten.
Hoe meer kunst hoe beter zou je zeggen. Er ’schuilt’ echter ook een gevaar in dit soort kunstinstallaties. De installaties van het Amsterdam Light Festival slagen er vaak niet in om hun decoratieve waarde te ontstijgen. Ze zijn esthetisch soms bevredigend, maar blijven daarin hangen. Anderzijds lopen de grote tijdelijke installaties in de buitenlucht het risico iets te succesvol te zijn in het trekken van de aandacht van het publiek en gaan dan ten onder aan hun ‘spektakel-effect’. Installaties krijgen dan meer het karakter van een kermisattractie in plaats van een kunstwerk.
Het idee hierachter is dat een visueel overweldigend kunstwerk zo overrompelend kan zijn, dat het de toeschouwer passief maakt. Kunstenaar Robert Morris heeft dit eerder het ‘Wagner-Effect’ genoemd. Het Wagner effect is het fenomeen dat esthetisch overweldigende situaties van de toeschouwer een passieve passant maken. Hij of zij wordt dusdanig overrompeld dat alleen het spektakel nog wordt gezien. Neem bijvoorbeeld het werk ‘Waterlicht’ van designbureau Studio Roosegaarde dat in 2015 op het Museumplein te zien was. Dit werk toonde een mooi lichteffect maar ontsteeg dit effect niet. Het refereerde weliswaar aan hoe hoog het water zonder de dijken zou kunnen staan in Amsterdam, maar dat maakte het hoogstens eerder een educatieve installatie dan een gelaagd kunstwerk.
Dit is zonde, kunst kan namelijk zo veel meer zijn dan een ‘mooi effect’. Een eigenschap van kunst is dat het de toeschouwer op een bepaalde manier raakt of aan het denken zet. Je ervaart een werk als toeschouwer en vervolgens heb je een relatie tot datgene wat je ziet vanuit je persoonlijke ervaringen en associaties. Daarnaast geeft specifiek kunst in de openbare ruimte een kunstenaar de mogelijkheid om heel direct een relatie aan te gaan met de omgeving. Dit betekent enerzijds dat het kunstwerk onderdeel wordt van een specifiek landschap en anderzijds dat een ander (vaak breder) publiek wordt bereikt.
Een openbaar kunstwerk dat slaagt, vervormt zijn omgeving en kan een totaal nieuw perspectief bieden op een specifieke locatie. Het recent geplaatste werk Void-Non-Void op het Amsterdamse NDSM-terrein weet dit te bewerkstelligen. De installatie is ontworpen door ‘PolyLester’, een designbureau van de kunstenaar Gabriel Lester en gebiedsontwikkelaar Martine Vledder. Met Void-Non-Void creëert PolyLester een zintuigelijke ervaring die speelt met het idee dat de NDSM-werf een van de weinige plekken is in Amsterdam waar het relatief nog echt donker wordt ‘s nachts.
Void-Non-Void staat midden op de werf als een soort buitenaards schip bestaande uit vier wanden die zowel aan de binnen- als buitenkant bekleed zijn met lichtbakken. Om de beurt gaan alle lampen aan de binnen- of aan de buitenkant van de muren aan. Totdat de sequentie doorbroken wordt en alle lampen aan alle kanten tegelijkertijd aan en uit springen. Midden in de kubus van licht lijkt de stad ver weg en het donker van de nacht extra zwart. Het kunstwerk schreeuwt met zijn felle licht om aandacht. Deze aandacht gaat alleen niet naar de lampen zelf, maar juist naar de donkerte van de nacht waartegen zij strijden.
Een kunstenaar die de kermisattractie (of het ‘Wagner-effect’) actief tracht te bestrijden in zijn toch overweldigende installaties is Olafur Eliasson. Hij maakt indrukwekkende stellages in de openbare ruimte die hun eigen ‘attractie’-niveau ontstijgen. Een voorbeeld hiervan is zijn project New York City Waterfalls. Voor dit project uit 2008 creëerde Eliasson vier kunstmatige watervallen in de East River van New York om de perceptie van de toeschouwer te beïnvloeden. Zijn idee was als volgt: Als je door een natuurlijk landschap loopt met een wijds uitzicht dan kan het zien van een waterval in de verte een indicatie geven van de afstand. Als de waterval dichtbij is dan valt het water snel, is de waterval ver weg dan lijkt het water juist langzaam te vallen. Op deze manier introduceert een waterval, in een verder ‘leeg’ landschap, een besef van afstand en daarmee een middel voor de toeschouwer om de ruimte meetbaar te maken. Met de kunstmatige watervallen werd de New Yorker die langs de rivier liep zich veel meer bewust van de wijdheid van het landschap waarin de stad zich bevindt. De toeschouwer gaat zich door de afstand en het langzaam vallende water zich automatisch verhouden tot het werk en de constructie van de installatie is duidelijk te zien. Op deze wijze tracht Eliasson het attractie-level te ontstijgen.
Een ander voorbeeld van een tijdelijke installatie, wat dichter bij huis, is het werk Blues Before Sunrise van Steve Mcqueen. In 2012 kleurde Mcqueen alle lampen in het Vondelpark twee weken in maart volledig blauw. Net als bij Void-Non-Void en de New York City Waterfalls werd hiermee de zintuigelijke ervaring van de toeschouwer drastisch beïnvloedt. Het idee was dat een wandeling ‘s avonds door het Vondelpark werd vervormd tot een melancholische en mystieke belevenis. Alsof je in een film beland bent waar jij als hoofdpersoon in een filosofische scené het leven overpeinst, terwijl op de achtergrond zachtjes jazzmuziek speelt. Blues Before Sunrise slaagde erin om een zeker subtiliteit te behouden. Mcqueen toonde daarmee aan dat, hoe eenvoudig of spectaculair een werk ook is, openbare licht kunstwerken het recht hebben om meer te zijn dan een visuele gimmick.