Kunst als Zelfhulpboek X Van Abbemuseum
Iedere maand opent het van Abbemuseum haar deuren voor alle Eindhovenaren – kunstkenner of niet – om samen na te denken over de nieuwe Tendens. Meer dan een tekstanalyse of leesgroep zijn de sessies een manier om de onderwerpen zowel te onderwerpen aan de maatschappelijke realiteit van de deelnemers als te relateren aan de collectie van het Van Abbemuseum. Bestaat populistische kunst en hoe verhoudt dit zich tot de politiek? Welk werk is eigenlijk een (zelfhulp)advies en hoe kwetsbaar zijn de portretten van Dumas? mister Motley doet iedere maand verslag.
Pablo Picasso’s ‘Buste de Femme’ of ‘Luchtaanval’ en ‘De Oorlog’ van Constant. Welk werk raakt meer, waaruit straalt meer persoonlijk verdriet, wanhoop, pijn of juist: troost? Samen met een Hilde van der Heijden van het Van Abbemuseum, maakt de ‘klankbordgroep’ een tour door het museum, langs werken die op de een of andere manier gerelateerd zijn aan het thema ‘therapeutische kunst’. De herkenbaarheid van het de afbeeldingen komt direct ter sprake; het vervormde portret van Picasso zorgt voor weinig empathie, klinkt het vanuit de groep, het is te absurdistisch om je mee te kunnen identificeren. Constant laat daarentegen een duidelijker lijden zien, zijn gezichten hebben menselijkere karaktereigenschappen, de paniek van ‘De Oorlog’ is voelbaar. Nog steeds abstract, maar op een tastbare manier.
Picasso maakte ‘Buste de Femme’ in 1934, in het heetst van de WO 2-strijd. De kunstenaar, die zich normaal gesproken niet graag mengde in maatschappelijke of politieke situaties, heeft met deze distorted figure uiting willen geven aan het vervreemdende gevoel van oorlog. Niemand vindt het schilderij echt mooi, maar het was duidelijk ook niet Picasso’s doel om het oog te plezieren. “Mensen denken dat het in de kunst om schoonheid draait maar eigenlijk is de grotere motor de duistere kant van de mens.” Vertelde Hanne Hagenaars in haar interview ‘een zee aan perspectieven’, “Ik hou juist ook van duistere kunst, omdat het je (in het geheim) verbindt met de minder florissante eigenschappen en onvolmaaktheden die bij ieder mens verstopt onder de oppervlakte liggen.” Zonder de (oorlogs)jaartallen of de (oorlogs)titels te kennen, zouden de wanhopige en verscheurde figuren net zo goed aan ‘interne pijn’ kunnen lijden, merkt iemand op. Waanzin, schizofrenie of verdriet, het zijn deze duistere emoties die Hagenaars graag ontmaskerd ziet. Kunst, niet als ‘genezende’ therapie, maar als erkenning van menselijk leed.
Op de grond ligt een zigzaggend spoor van zestig stenen. De groep wordt gevraagd hierlangs te wandelen, de lijn te volgen die kunstenaar Richard Long uit de natuur mee de museumzaal heeft ingebracht. “Ik heb me altijd erg geërgerd aan dit werk” zegt een jongen die voor de derde keer op rij aanwezig is bij de Tendens-bijeenkomsten in het museum; “dit is eigenlijk de eerste keer dat het me echt raakt.” Long maakte van lopen zijn kunst, een activiteit als object. Hoe communiceer je de ervaring van een wandeling?
Waarom ligt of hangt deze informatie niet bij het werk, wordt er gevraagd, hoe kun je in godsnaam uit een rijtje stenen afleiden dat het hier om een afgelegde tocht gaat? Dit is een eeuwig punt van debat; hoeveel context en informatie geef je als museum bij een kunstwerk, in welke mate dwing je de toeschouwer een bepaalde kijkrichting op?
Aan de hand van het voorbeeld van Alain de Botton in het Rijksmuseum laten de deelnemers in het Van Abbemuseum weten in hoeverre ze wel of juist niet begeleid willen worden in hun kunstervaring. “Ik heb een hekel aan hapklare levensadviezen”, klinkt het, “of het nu goed of slecht advies is, ik wil dit uit de ervaring opdoen, niet omdat het me wordt voorgeschreven.” Iemand anders vergelijkt de expliciete levenslessen van de Botton met Shakespeare-for-dummies boekjes; waar de originele tekst ontelbaar veel verschillende mogelijke interpretaties in zich draagt, wordt dit in het dummies-boek teruggebracht tot één duidelijke lijn. Waardoor honderden alternatieve ficties en gevoelens verloren gaan. En toch kan de moeilijkheid van Shakespeare, of (beeldende) kunst, ook elke vorm van verbinding of inleving blokkeren. “Een beetje hulp is daarom toch stiekem best wel fijn.”
Geen uitleg dus, maar hints, geen antwoord maar een suggestie. Zoals ook het duwtje in de schoenen van Richard Long deze jongeman van een werk liet houden waar hij eerst zijn neus voor optrok. Omdat hem ineens een insteek werd aangereikt, een manier de kunst echt, of in elk geval anders, te ervaren.
Hoe geef je zo’n hint, niet te expliciet maar toch enigszins gericht? Iemand herinnert zich de museumspeurtochten van vroeger, en dan heb je natuurlijk de goede oude rondleiding en tekstuele descriptie in de zaal. Naast het feit dat elk beschrijvend woord zorgvuldig moet worden afgewogen, is het misschien ook goed om eens na te denken over een vorm die minder eenzijdig en sturend is. “Het museum zou de stenen zo kunnen situeren dat je er wel langs móet lopen,” suggereert iemand, “bijvoorbeeld door ze in een gang te leggen in plaats van midden in een zaal.” Minder dwingend kun je dit voorstel misschien niet noemen – je geeft mensen letterlijk geen keuze in hoe ze zich fysiek tegenover het werk verhouden – maar je laat ze volledig vrij om zelf te signaleren wat deze ervaring teweegbrengt.
In zijn tekst ‘Levenskunst als handelswaar’ schrijft filosoof Thijs Lijster over de film ‘The Space Inbetween’ waarin Marina Abramovic naar Brazilië reist om met zichzelf in het reine te komen, na jaren van werkstress en liefdesverdriet. In haar kunst gaat Abramovic altijd ‘tot het gaatje’, haar praktijk bestaat eruit zichzelf verder te pushen dan mogelijk lijkt. Ook in deze film zien we haar naakt en schreeuwend door het bos rennen. Doel van de Brazilië retraite is zichzelf op te laden en klaar te stomen voor een volgend kunstwerk, met behulp van geestenbezweerders, priesters en sjamanen. Lijster bekritiseert de doelmatigheid die in zelfhulp lijkt te zijn geslopen. Kunst moet therapeutisch zijn en Abramovic gebruikt op haar beurt therapie als kunst.
In het van Abbemuseum zien we de video “AAA AAA” waarin Abramovic en haar longtime lover Ulay met wijd opengesperde monden en longen zo’n tien minuten om het hards tegen elkaar schreeuwen. Ulay haakt na een tijdje af: Abramovic wint altijd van iedereen en zichzelf. Het opmerkelijke aan AAA AAA is dat, zelfs wanneer het duo nog samen schreeuwt, ze eigenlijk niet zozeer tekeergaan tegen elkaar. “De ander had er net zo goed nooit kunnen zijn.” Merkt een oplettende kijker op; “volgens mij had Abramovic ook voor een spiegel kunnen staan.” Kunst als therapie, kunst als spiegel, de spiegel als kunst. Ik zie een overeenkomst met de stelling van Thijs Lijster wanneer hij schrijft dat zelfhulp vooral een verlengstuk is van het westerse individualisme, onze hedendaagse obsessie met het zelf een uiterst solitaire aangelegenheid. “Wat moet dat lekker zijn,” zegt iemand uit onze groep, “om zo alles uit te schreeuwen, wat een bevrijding. Alleen al ernaar kijken lucht een beetje op”.
De maatschappijanalyse van Thijs Lijster is goed zichtbaar in het laatste werk van de rondleiding; American Buddhist van Maryam Jafri draait over het fenomeen van Amerikaanse soldaten die meditatieoefeningen krijgen voordat ze op een missie worden gestuurd. De instructie-video staat op een altaar van kitscherige meditatiespullen. Jafri wil hiermee laten zien hoe mindfulness een commerciële hype is geworden, iets wat volgens Hanne Hagenaars en Thijs Lijster in de kunst is doorgedrongen. Zoals Abramovic op zoek gaat naar zichzelf om weer kunst te kunnen ‘produceren’, grote bedrijven yoga-uurtjes inlassen om hun werknemers zo efficiënt mogelijk te houden gaat ook de kunst vaak kopje onder in de ‘neoliberale zee waarin we zwemmen’. Initiatieven als het ‘therapeutisch kunstkijken’ van de Botton zijn hier het bewijs van. Of, zoals Hagenaars opmerkt: “Levenskunst is een manier om kunst te rechtvaardigen, het nut te geven voor de samenleving.”