Klotsende, spetterende, kolkende solidariteit
Aan de hand van haar eigen maakpraktijk en het boek Bodies of water van Astrida Neimanis onderzoekt Suzanne Dikker in dit essay of het mogelijk is om een materialiteit van het begrip solidariteit voor te stellen. ‘Solidariteit zou in dit scenario de rol aannemen van het zachte maar stevige smeermiddel dat ons in staat stelt onze eigen weg met en door elkaar te voelen.’
Binnen mijn praktijk van maken en bewerken van textiel, laat ik mij voortdurend meevoeren door het gedrag van de materialen waarmee ik werk. Ik zie hen als mede-makers, als deelgenoten in het proces.
Bij het vervilten van schapenwol bijvoorbeeld, vertelt de textuur van de wol die mijn handen aanraakt wat de volgende handeling moet zijn, en wanneer deze kan plaatsvinden. Of bij de verwerking van vlasplant tot linnen, waarin een rottingsproces dat ‘roten’ genoemd wordt een belangrijke stap is. Door de uitgebloeide vlasstengels op het land te leggen, zorgt de blootstelling aan vocht ervoor dat de houtige delen van de vlasstengel loskomen van de flexibele lintvezels. Om te bepalen wanneer het vlas van het land gehaald mag worden, kun je een stengel tussen beide duimen en wijsvingers vastpakken en in tegengestelde richting draaien. Je weet wanneer het ideale moment is aangebroken als de kern van de stengel al wel breekt, maar de lintvezels nog niet.
Het maken met materialen ervaar ik misschien wel het sterkst tijdens het plantaardig verven van textiel. Keer op keer verwonder ik mij over het scala aan kleuren dat zich vormt door het samenspel van ingrediënten in de verfpan. Het resultaat wordt bepaald door de eigenschappen van de plant, de stof, de temperatuur van het water, de zuurgraad, het materiaal van de pan of verfpot en de lepel waarmee geroerd wordt. Soms kan zelfs een klein klontje meegekomen aarde het verfbad van tint doen verschieten.
Aan ‘de magie’ van het kleuren van textiel met plantaardige pigmenten ligt een symbiotisch proces ten grondslag. Om te beginnen is het goed om te weten dat elke plant van zaadje af aan pigmenten bij zich draagt. Tijdens de groei worden deze kleuren gaandeweg beïnvloed door de materialen die de planten omringen. De zon, regen, mineralen en insecten waar zij een relatie mee aangaan, spelen een belangrijke rol. Wat interessant is, is dat deze kleuren niet altijd terug te zien zijn in hun (bovengrondse) uiterlijk. Een plant met gele bloemen kan bijvoorbeeld knalrode wortels hebben en sommige groene planten dragen blauw pigment. Zoals de bladeren van de Japanse Indigofera tinctoria, of de in Nederland goed gedijende Wede.
Kun je je de ervaringen voorstellen van deze kleurlichamen, die langs absorberende draden hun weg vinden en samen iets nieuws vormen?
Wanneer de bladeren, bloemen of wortels van deze planten in water worden gelegd, komen de pigmenten na verloop van tijd, eventueel aangemoedigd door warmte, langzaam los van hun plantaardige gestalte. Ze bewegen zich vrij rond in een vloeibare omgeving, waar zij stukje bij beetje volledig in opgaan. Iets vergelijkbaars geldt voor een stuk textiel. Wanneer de vezels waarvan het is gemaakt in aanraking komen met water, raken zij hier volledig van doordrenkt. Ze lossen niet op, maar worden ontvankelijk voor alle materialen die door hun poreuze lichamen kunnen vloeien. Om stof te verven, kan het daarom simpelweg in het gekleurde water ondergedompeld worden, waar het – over een tijdspanne van een paar uur tot een aantal dagen – de pigmenten in diens vezelige lichaam opneemt.
Kun je je de ervaringen voorstellen van deze kleurlichamen, die langs absorberende draden hun weg vinden en samen iets nieuws vormen?
Het kan een uitdaging zijn om ‘lichamen’ als vezelig, of als vloeibare wezens te zien, of om ons eigen lichaam op die manier te beschouwen. We hebben de neiging onze fysieke verschijningen als vaste entiteiten ervaren, als netjes georganiseerde organismen die onze unieke identiteit definiëren. Er is iets geruststellends aan het idee van een lichaam als een ‘geheel’. Een vaste vorm suggereert orde en controle, terwijl een veranderlijke vloeibare substantie ongrijpbaar kan lijken, die glipt immers makkelijk door je vingers. Desalniettemin bestaat dit verlangen naar geruststelling niet zonder consequenties. Astrida Neimanis, feminist, New Materialist en schrijver van het adembenemende boek Bodies of water, is vastbesloten om bloot te leggen hoe de manier waarop we de wereld kennen, direct verband houdt met hoe we in deze wereld handelen. Zij/hen onderzoekt hoe een verandering van perspectief nieuwe manieren kan opleveren om voor Gaia, het levende lichaam Aarde, te zorgen. Nauwlettend wijst Neimanis op de moeite die het kost om dit ‘moderne’ idee van het lichaam te veranderen: ‘Het heroverwegen van belichaming als zijnde waterig roept aanzienlijke problemen op voor de dominante westerse en humanistische opvattingen over belichaming, waarin lichamen worden voorgesteld als discrete en coherente individuele subjecten, en als fundamenteel autonoom.’
Hoewel onze huiden handige en afgesloten draagtassen voor onze lichamelijke materie lijken, zijn ze niets minder dan ambigue poorten tussen wat we als onszelf en als de wereld beschouwen. Het zijn membranen die de andere weefsels en organen van het lichaam beschermen. Ze zorgen ervoor dat we vocht zowel uit de omgeving kunnen opnemen als erin kunnen uitscheiden. De gestolde laag materie die we ervaren als ons omhulsel, onze bedekking, onze schulp, staat in wezen in direct contact met onze omgeving. Het spinsel dat onze huid is, zorgt voor een constante stroom van water tussen binnen en buiten, en heft het zodoende de barrière op. Om dit te illustreren stelt Neimanis voor om water als een verbinder te zien, een element dat alle verschillende levensvormen op Aarde verenigt. Een suggestie die uitnodigt om ons af te vragen hoe we niet alleen kunnen denken over onze gedeelde waterigheid, maar deze ook daadwerkelijk zintuiglijk tegemoet kunnen treden.
Laten we beginnen met ons het ‘solide’ element van solidariteit voor te stellen als een tastbare vloeibare materie. Van welke substantie zou het zijn gemaakt? Zou het warm of koud aanvoelen?
Wat nu als we een concept als solidariteit – als de ultieme oefening van onderlinge verbondenheid – aan dit idee zouden koppelen? Psychologen beweren dat, om onze manier van handelen te veranderen, het voorstellen van hoe we een wijziging van koers zouden benaderen, al meer dan de helft van het werk is. Daarna is het ‘gewoon’ een kwestie van doen. Zouden we, dit in gedachten houdend en voortbouwend op nieuw materialistische ideeën over het erkennen van de agency van materialen, het waterige karakter van solidariteit kunnen onderzoeken? Wat zou ons helpen om het beter te begrijpen en het vervolgens in de praktijk te brengen?
Laten we beginnen met ons het ‘solide’ element van solidariteit voor te stellen als een tastbare vloeibare materie. Van welke substantie zou het zijn gemaakt? Zou het warm of koud aanvoelen? Stekend ijzig, als regendruppels op een bloot voorhoofd? Prikkelend zoals zout zeewater of pekel op een snijwond aan je vinger? Zouden we een structuur kunnen herkennen? Zou het helder zijn, of eerder een soort troebele modder met zanderige textuur? En wat voor soort dichtheid zou het hebben?
Solidariteit, afgeleid van het Latijnse woord ‘sol’, voor zon, zou met die etymologie in het achterhoofd in eerste instantie gedachten aan licht en warmte kunnen oproepen. Het zou associaties met een weldadige deken van zonneschijn op een zomerse dag teweeg kunnen brengen, een straal fel licht die zich vanachter een besneeuwde berg laat zien of met de verzengende hitte van diezelfde knalgele bol op droog woestijnzand. Aan de andere kant verwijst het woord naar ‘solus’, dat betrekking heeft op enig, enkel, alleen, eenzaam. En ‘solidus’, dat staat voor stevig, heel, onverdeeld, volledig, gemaakt van één en hetzelfde materiaal. Ook kunnen er beelden opdoemen van eenzame rotsblokken die langzaam voortbewogen in de ijstijd. Je zou kunnen zeggen dat de meeste van de verschijnselen die ik hier noem een bepaald soort stilte, of langzame standvastigheid in zich dragen. En de kans is aanwezig dat de tekst van een zeker lied van Ashford & Simpson, over de toestand van twee zielen die na verloop van tijd samensmelten, in je opkomt. ‘Steady as a …’
Het idee van solidariteit belichaamd als een altijd stromend en transformerend materiaal, dat door en langs onze menselijke en niet-menselijke lichamen beweegt, kan nog steeds enigszins abstract – of zelfs meer dan abstract – aanvoelen. Lichaamsvocht wordt heel tastbaar wanneer je het koppelt aan fenomenen als transpiratie, de productie van speeksel of badwater dat wordt opgenomen door je huid en deze doet rimpelen. Maar het idee fysiek verbonden te zijn met een langzaam smeltende gletsjer of een verdampende verre rivier kan, letterlijk en figuurlijk, ver weg aanvoelen.
Om actief deel te nemen aan een wervelende wederkerige stroom van overvloedige vrijgevigheid, is het van vitaal belang om onze huiden te erkennen als de membranen die zij zijn, het poreuze dubbelzijdige weefsel dat onze binnen- en onze buitenkant voedt en die de twee verbindt in plaats van verdeelt.
Om terug te komen op de taalkundige oorsprong van de term ‘solidariteit’, is het de moeite waard om te noemen dat de verbinding met de zon ons misschien ook kan doen denken aan de ongekende snelheid van het licht. Als we eenzelfde soort snelheid toepassen op dit gedachte-experiment van het verbinden van solidariteit met water, zou het dan zo kunnen zijn dat de sleutel om dichterbij te komen – om diep betrokken te raken bij water als een onafscheidelijke partner in een collectief dat vooruitgaat in de tijd – eigenlijk ligt in het opvoeren van de snelheid; om de voortdurende vergankelijkheid van onszelf en/in water in fast forward te zien? Als we alle lichamen van het aardse water zien als één grote versnelde golf: kolkend, klotsend, spattend en wekend door de huid van onze materiële wezens, geen lauwe maar een hete en stomende brij – zouden we ons dan eindelijk samen als geheel kunnen voelen, op de manier waarop onze ‘eigen’ lichamen vertrouwd solide en heel kunnen aanvoelen?
Om actief deel te nemen aan een wervelende wederkerige stroom van overvloedige vrijgevigheid, is het van vitaal belang om onze huiden te erkennen als de membranen die zij zijn, het poreuze dubbelzijdige weefsel dat onze binnen- en onze buitenkant voedt en die de twee verbindt in plaats van verdeelt. Solidariteit zou in dit scenario de rol aannemen van het zachte maar stevige smeermiddel dat ons in staat stelt onze weg met en door elkaar te voelen. En soliditeit zal, in plaats van gedefinieerd te worden als een harde klomp enkelvoudige materie, plaats moeten maken voor een betekenis die een open gestructureerde en accumulerende heelheid impliceert. Als we stilstaande wateren krachtig willen beroeren, zullen we onze lichamen niet moeten zien als afgesloten entiteiten, maar eerder als vochtige vlokjes die levendig rond stuiven in tijd en ruimte, als tijdelijke assemblages van materie met het potentieel om zich niet alleen te verbinden met de dichtstbijzijnde entiteiten in onze omgeving, maar met alles, met iedereen, en ieder ding.
—
Voetnoten
- Bron: Neimanis, A. (2017). Bodies of water: Posthuman Feminist Phenomenology. Bloomsbury. (p.2)
- Hier verwijs ik naar de Gaia-hypothese van James Lovelock en Lynn Margulis, waarin zij de notie van de biosfeer als een actief adaptief regelsysteem beschrijven. Bron: Lovelock, J. E.; Margulis, L. (1974). Atmospheric homeostasis by and for the biosphere: the gaia hypothesis. Tellus A. Geraadpleegd op 6 November 2024, van: https://a.tellusjournals.se/articles/2458/files/submission/proof/2458-1-45308-1-10-20221012.pdf
- ‘Draagtas’ refereert aan de term ‘carrier bag’ die Ursula Le Guin in haar essay The Carrier Bag Theory of Fiction (1986) behandelt.
—
De originele versie van deze tekst werd eerder in het Engels gepubliceerd door magazine textur. De intentie van de jaarlijkse online en gedrukte publicatie is het bieden van een format dat verschillende vormen van kunst en tekst met elkaar vermengt. De bijdragen bestaan uit artistieke interventies, opinies, persoonlijke verhalen, ervaringen en experimenten. Mister Motley vroeg Suzanne Dikker de oorspronkelijke tekst te positioneren binnen haar eigen kunstpraktijk.