Klimaatverandering in de kunst – Op atelierbezoek bij Bert Wils
Alex de Vries ging op atelierbezoek bij kunstenaar Bert Wils en sprak met hem over de balans tussen zijn onafhankelijke atelierwerk als schilder en zijn engagement met de samenleving en de kunstwereld.
Na een lange en veelzijdige beroepspraktijk in Nederland vestigde Bert Wils (IJmuiden, 1955) zich met zijn vrouw, vertaler Nathalie Le More in 2015 in Saman in de Haute-Garonne in Frankrijk. Hij werkt daar als zelfstandig kunstenaar en beheert er een artist-in-residence voorziening. Opvallend aan zijn loopbaan is hoe hij een evenwicht vindt tussen zijn onafhankelijke atelierwerk als schilder en zijn engagement met de samenleving en de kunstwereld. De klimaatverandering in de wereld en in de kunst weerspiegelen in zijn werk.
De schilderijen die Bert Wils maakt, laten zich door hun abstracte voorkomen en atmosferisch uiterlijk vooral zien als een gevoelsmatig doorgronden van natuurervaringen. Het zijn geen schilderijen waar je tegenaan blijft kijken als je de tijd neemt ze langer te observeren. Je wordt erin opgenomen, zoals je in het landschap opgaat als je je langdurig overgeeft aan de onbevangen beleving van ongereptheid. Vanuit zijn huis in Saman kijkt Bert Wils uit op de Pyreneeën. Het dagelijks ondergaan van het wisselende uitzicht is een ervaring die hij schilderkunstig verbeeldt. Hij maakt schilderijen die heel eenvoudig bestaan uit verf die in het doek is getrokken en die verrijkt met pigmenten een ruimtelijke diepte teweegbrengt. In zijn doeken is tegelijkertijd iets verdwenen en tevoorschijn gekomen. Die wisselwerking, tussen een tastbare aanwezigheid en een vertegenwoordiging van het onvoorstelbare, vormt de kwaliteit van zijn schilderkunst.
Sinds zijn opleiding aan de Koninklijke Academie voor Kunst en Vormgeving ’s-Hertogenbosch (tussen 1976 en 1980), heeft Bert Wils consequent gewerkt aan een persoonlijke beeldtaal die in de eigentijdse schilderkunst refereert aan lyrische abstractie en daarin een eigenzinnig standpunt vertegenwoordigt.
In de mede door Documenta XV geactualiseerde discussie over de individuele kunstenaarspraktijk in het licht van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en betrokkenheid, is de loopbaan van Bert Wils een uitzonderlijk voorbeeld van het een doen en het ander niet laten. Als het op zijn schilderijen aankomt is er nauwelijks een meer solitaire atelierkunstenaar denkbaar en tegelijkertijd is hij doortrokken van het besef dat hij niet alleen op de wereld is en dat hij alleen door er voor anderen te zijn tot een zinvol bestaan in staat is.
Bert Wils groeide op in een klein gezin met twee jongere zussen in een flat aan de duinrand van IJmuiden. Zijn vader was chemisch analist bij chemiebedrijf DSM. “Mijn moeder kwam uit een gezin van twintig kinderen uit Kootwijkerbroek. Elke zomer ging ik een paar weken naar familie in die streek. In IJmuiden met de hoogovens en de visserij was ik toch een eenling, maar in de familie van mijn moeder hoorde ik er als vanzelf bij.”
Een kunstopleiding was voor Bert Wils niet vanzelfsprekend. In het milieu waarin hij opgroeide, werd geen serieuze aandacht besteed aan een kunstzinnige of culturele belangstelling. Al is hij wel familie van de architect Jan Wils die kort verbonden was aan De Stijl en als ontwerper van het Olympisch Stadion in Amsterdam en vertegenwoordiger van ‘het nieuwe bouwen’ naam en faam verwierf. “Bij ons thuis was er één afbeelding, afkomstig van mijn grootouders van vaders kant uit Oosterbeek, een glas-in-lood afbeelding van een zeventiende-eeuws dwars getuigd schip en dat heeft mijn verbeelding geprikkeld. Op de lagere school tekende ik dat soort schepen al. Ik kwam er via een stukje in de krant achter dat er in IJmuiden een galerie was van Pieter ’t Hart. Ik zag er schilderijen van het industriële gebied en kwam er daardoor achter dat je er ook anders naar kon kijken dan ik altijd had gedaan. Voor mij was het altijd een lelijk gebied geweest, maar in die schilderijen werd ook de aantrekkelijkheid ervan aangetoond. Bij ons om de hoek was boekhandel Erasmus en daar zag ik een boek over Japanse kunst dat me intrigeerde. Pas later kwam ik aanraking met hedendaagse beeldende kunst.”
Via twee jaar Mavo en een overstap naar de lts, waar hij voor schilder leerde, en een vervolgopleiding in etaleren aan de Nimeto in Utrecht kwam Bert Wils op de kunstacademie in ’s-Hertogenbosch terecht. Daar werd hij tot schilder opgeleid door kunstenaars als Ger Lataster en Henk Zomer.
Hij leerde nadenken over de vraag wat hij als kunstenaar van zichzelf vond en het belang van het beoordelen van het werk op eigen merites. Voor zijn stagejaar vertrok hij naar Berlijn waar hij een enerverende tijd beleefde met zijn vriendin Dien de Boer en bezoekende academievrienden, zoals Peter Spaans met wie hij intensief samenwerkte en gezamenlijk tekeningen maakte
Terug in Nederland kreeg hij het advies zijn studie af te ronden aan de Rijksacademie in Amsterdam. De opleiding daar beviel hem helemaal niet en hij nam het besluit om het vanaf die tijd als kunstenaar zelf uit te zoeken. Wonen en werken in Amsterdam begin jaren tachtig betekende voor de politiek en sociaal geëngageerde Bert Wils dat hij actief deelnam aan het opzetten van kunstenaarsinitiatieven en het realiseren van ateliercomplexen in leegstaande industriële panden en voormalige schoolgebouwen, met name op Wittenburg, Oostenburg en in de buurt rond de Czaar Peterstraat.
“Door die activiteiten en samenwerking met de jonge generatie kunstenaars en organisatoren trok ik op met mensen als Ad de Jong, de drijvende kracht achter W139 en later Peter Giele die Aorta initieerde en de Roxy opzette, maar ook met mensen als Dirk Vermeulen van De Praktijk, Joseph Semah van Makkom, Bart van de Ven en Peer Veneman van The Living Room, Alex Adriaansens van V2 in Den Bosch en Hans Gieles van magazine Artzien. Bij het maken van de eerste tentoonstelling in W139, ’30 man kunst’ was het uitgangspunt dat we onafhankelijk wilden zijn ten aanzien van de bestaande kunstwereld. In mijn zoektocht naar mijn beeldtaal als kunstenaar maakte ik naast mijn schilderijen ook performances met als uitgangspunt om aan mezelf de juiste vraag te stellen in relatie tot mijn werk en het publiek. Bij de opening van ‘30 man kunst’ had ik bij de ingang van W139 als obstakel, waar het publiek overheen moest, acht kuub zand had laten storten. Met emmers en scheppen konden bezoekers mij onder dat zand bedelven. De vraag was hoe ver het publiek wilde gaan. Er ontstond bij de mensen onderling onenigheid.”
In die beginjaren van zijn bestaan als beeldend kunstenaar werkte Bert Wils op zijn atelier aan schilderijen waarvan hij de verschijningsvorm grotendeels ontleende aan de omgeving waarin hij ze liet zien. Hij experimenteerde met de ruimtelijke vorm van de schilderijen en de geabstraheerde figuraties ontleende hij aan zijn eigen lichaam. De fysieke verschijningsvorm met verlengde ledematen en anderszins gemuteerde onderdelen hadden een aftastende aard en werden gezien als ‘gebaarlijk’ werk. Hij liet zijn werk in die jaren in binnen- en buitenland zien in de presentatieruimtes van kunstenaarsinitiatieven die grotendeels de actualiteit en de vernieuwing van de beeldende kunst bepaalden. Dat combineerde hij met het uitvoeren van performances.
“Ik was op mijn atelier ter voorbereiding op het maken van mijn schilderijen begonnen met zelf bedachte meditatie oefeningen zoals het lopen van ‘achten’ in de ruimte. Een liggende acht, de lemniscaat, is het wiskundige symbool voor de eeuwigheid. Dat doe ik overigens nog steeds, al wissel ik dat nu af met dagelijks zwemmen en biljart spelen. Het helpt me vast te stellen hoe opportuun ik die dag ben. Op een simpele manier confronteer ik me zo met mezelf. Een van de performances die ik uitvoerde was tijdens een presentatie van Aorta in Düsseldorf – er is de catalogus ‘Beeld, Storm & Drang’ met teksten van Tineke Reijnders over verschenen – waar ik me insmeerde met zwarte verf waarbij ik een bepaalde plek op mijn rug niet kon bereiken. Die plek in de vorm van een eikenblad bleef open, een verwijzing naar de kwetsbare plek op het lichaam van Siegfried, de held uit het Nibelungenlied.”
De actieve betrokkenheid van Bert Wils bij kunstenaarscollectieven en initiatieven is altijd een belangrijk factor in zijn kunstenaarsbestaan geweest en gebleven. Hij maakte programma’s voor kunstruimte Het Recept in de Kerkstraat, een initiatief van Roos Waterland, en werkte voor Hotel Winston waarvoor hij ook concerten programmeerde en het initiatief nam voor het uitvoeren van speciale kunstkamers, een formule die later in het Lloyd Hotel van Suzanne Oxenaar verder werd uitgewerkt. Deze werkzaamheden in het verlengde van zijn kunstenaarschap ondernam Bert Wils om zijn praktijk te verbreden en te verdiepen, maar voor een deel ook om aanvullend in zijn onderhoud te voorzien. Een uitzonderlijke samenwerking ging hij aan met Peter Spaans, met wie hij het kunstenaars alter ego Waterszoon in het leven riep. Daarmee waren ze ook in de Verenigde Staten actief in galeries als City Without Wals in Newark en Gallery Rita Deans in New York.
De combinatie van idealisme en pragmatisme leidde er uiteindelijk toe dat Wills naast zijn atelierwerk hoofd techniek werd bij Circus Elleboog, de door Ida en Jef Last in 1949 opgezette voorziening voor straatkinderen uit de Pijp om circusacts onder de knie te krijgen en die tot 2015 heeft bestaan toen de gemeente Amsterdam de subsidiekraan dichtdraaide. “Ik had in de jaren voor de sluiting juist als projectleider voor de bouw van de nieuwe voorziening voor Circus Elleboog opgetreden. Ik had met het bestuur afgesproken dat ik met het in gebruik nemen van de nieuwe huisvesting me terug zou trekken uit de organisatie. Vlak voor de oplevering, kort na de door D66 gewonnen gemeenteraadsverkiezing, werd ik gebeld door de gemeente Amsterdam dat de subsidie aan Circus Elleboog zou worden ingetrokken, omdat het altijd een speeltje van de Partij van de Arbeid zou zijn geweest en dat die tijd nu voorbij was. Een politiek machtspelletje heeft dus geleid tot de ondergang van een voor Amsterdamse kinderen zo belangrijke creatieve plek. Ik kan er nog met mijn verstand niet bij en ben het D66 altijd erg kwalijk blijven nemen dat ze zo harteloos zijn geweest.”
Inmiddels had Wils in 2013 al besloten om met zijn vrouw, vertaler Nathalie Le More, de dochter van de Franse kunstenaar Arlette Le More, een huis te kopen in Zuid-Frankrijk, op zo’n anderhalf uur rijden van Toulouse richting Spanje. Daar verbouwden ze gedurende twee jaar met tussenpozen een eeuwenoud boerenhuis met schuur tot woning en gastenverblijf en sinds 2015 wonen en werken ze in Le Clos de Saman en zijn ze als artist–in-residence voorziening aangesloten bij Transartists.
Bert Wils vindt zijn plaats als kunstenaar in zijn directe omgeving door die zich actief te verhouden tot de hoofdzakelijk biologisch gerichte boerengemeenschap waar hij zich nu door omringd weet. De veranderende klimatologische omstandigheden ter plekke weerspiegelen in de vaak zinderende huid van zijn schilderijen. Hij voelt zich verantwoordelijk voor het bewust omgaan met de natuur. Al is hij een atelierkunstenaar pur sang, hij sluit zich niet af voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid die hij voelt voor de gemeenschap waarvan hij deel uitmaakt.
Als schilder kost het hem moeite zijn plaats te veroveren in de door Fransen gedomineerde tentoonstellingspraktijk, maar inmiddels heeft hij op meerdere plaatsen zijn werk kunnen laten zien. Hij heeft aansluiting gevonden bij instellingen als Lieu d’Art Contemporain in Sigean van Layla Moget, de dochter van de Nederlandse kunstenaar Piet Moget, Hang-Art Espace Contemporain in Esquize-Sère en Galerie Concha de Nazelle in Toulouse waar hij zijn kleine schilderijen van zijn dagelijkse horizonverkenningen heeft geëxposeerd.
In deze uitgebreide serie horizonschilderijen heeft hij zich geconcentreerd op kleurverschuiving en niet op tijdsverloop. In navolging van filosoof Henri Bergson gaat het Wils in zijn werk niet om het voorbijgaan van de tijd, maar om de opbouw ervan als een voortdurend inzicht dat tot een verdiept bewustzijn leidt. In zijn meer recente ‘Gouffre’ schilderijen laat hij zien dat het hem daarbij te doen is om zichzelf altijd voor verrassingen te stellen. “Het behelst een groene diepte die onbestemd is en die zich visueel blijft voordoen alsof je het voor het eerst ziet.”
Op zijn atelier in het woonhuis toont Bert Wils zijn schilderijen. Meeslepend zijn de non-figuratieve doeken van manshoge afmetingen die hij in een ruimtelijke installatie wil tonen, zodat je omgeven door negen of meer schilderijen – hij heeft er inmiddels zo’n twintig gemaakt – een atmosferische beleving kunt ondergaan van een natuurervaring van een tijdloos landschap die hij picturaal heeft verbeeld. Het contemplatieve werk dringt tot je door als een nevel die je het uitzicht beneemt, als zonlicht dat je lichaam verwarmt, als regen die het land verfrist, als kou die je bloed laat tintelen, als schilderkunst die je ontroert. Als bron voor zijn werk maakt hij foto’s en kleine objecten die laten zien dat hij als kunstenaar een brede belangstelling heeft en een onderzoekend vermogen met dagelijkse voorvallen, simpele gebruiksvoorwerpen en alledaagse bezigheden als de motor voor zijn leven en werk.
Bert Wils is een schilder die zijn werk niet verzint, maar maakt. Hij heeft een werkwijze waarbij hij de zwaartekracht centraal staat. Veel van zijn schilderijen maakt hij terwijl het doek horizontaal ligt. Uiteindelijk draait hij het schilderij in een handomdraai om zodat het ondersteboven droogt en het tot een verheviging van de materie komt. Hij ziet zijn schilderijen als een mogelijkheid voor de kijker om zich te spiegelen. Het gaat er daarbij niet zozeer om dat je jezelf ziet, maar om te worden geconfronteerd met aspecten van jezelf die je nog niet kent. Nog altijd speelt de tastzin in zijn werk een betekenisvolle rol. In zijn schilderijen kun je regelmatig fysieke aanduidingen terugvinden die hij met zijn vingers in de verf heeft aangebracht, als onwillekeurige bewegingen die een lichamelijke sensatie veroorzaken. “De methodiek van de schilder vraagt altijd om een radicale toepassing. Je kunt geen compromis sluiten in een schilderij.”