Kleuren bestaan bij de gratie van een moment
Samen met studenten, kunstenaars, schrijvers, wetenschappers en denkers verbinden Mister Motley en ArtEZ Studium Generale het concept tijd onder meer aan arbeid en ecologie. In diverse publicaties gaan we op zoek naar ontmoeting en verbinding, aandacht en aanwezigheid: naar tijd als ingrediënt. Vandaag delen we een essay van Barbara Collé over de tijd van kleur.
Mister Motley en ArtEZ Studium Generale stellen elk jaar een programma samen rond een bepaald thema. Het huidige thema is tijd. Barbara Collé schrijft voor Mister Motley geregeld over kleur en stelde voor om dit keer een essay te schrijven over de tijd van kleur. Kennen kleuren een tijd? Doen tijdsaanduidingen ertoe in onze kleurervaring? Kunnen ze verstrijken of vergaan?
Met de vraag of kleuren tijd hebben, bedoel ik of ze net als geuren en klanken ook een momentopname kunnen zijn. Van geluiden weten we dat ze (over het algemeen) tijdelijk zijn en duren zolang ze duren. Klank, geur en kleur zijn sensaties die we met onze zintuigen waarnemen. Toch vatten we elk van deze verschijnselen anders op. Zowel oorzaak als waarneming ervaren we anders bij klanken dan bij kleuren. We kunnen bijvoorbeeld een geluid thuisbrengen door het aan een muziekinstrument te koppelen. Het instrument produceert een geluid. Maar het geluid zelf is ook ‘iets’. Het geluid vult de concertzaal of de klank zorgt voor een vibratie in ons lichaam. Ook aan geuren kleeft een oorzaak. Mijn huis wordt nu gevuld door een zoete geur, een van mijn buren bakt een appeltaart. Ik ervaar de geur als een opzichzelfstaande entiteit omdat de geur het huis vult. De geur en klank zijn afhankelijk van ‘iets’ maar zijn zelf ook ‘iets’. De klanken en geuren zweven in de lucht tussen de veroorzaker en het oor of de neus van de waarnemer in. En die geuren en klanken verschijnen, veranderen en verdwijnen.
Wanneer we over beelden en kleuren spreken, zeggen we niet dat die als entiteiten verschijnen, of door de ether zweven richting ons oog. De kleuren die we zien, blijven – terwijl we ze waarnemen – vastgekleefd aan ‘hun veroorzaker’. Zoals bijvoorbeeld de bladeren aan de bomen die nu nog veelal groen kleuren. Het groen dat we zien is teruggekaatst licht. Het licht, en daarmee de kleuren, die de bladeren hebben geabsorbeerd zien we juist niet. Deze transformatie van licht naar kleuren leren we met natuurkunde. Daarmee weten we in abstractie dat de kleuren die we waarnemen uit teruggekaatste stralen licht bestaan. En als we het ons op deze manier voorstellen vullen kleuren wel degelijk de ruimte tussen ons oog en de bladeren. Want de bladeren hebben juist dit groene licht niet opgenomen, want ze ketsen het af. Het groen zit dus allerminst vast aan de bladeren. Toch spreken we over het algemeen over groene, dan wel gelige of naar oranjerood neigende bladeren. En daarmee zeggen we dat de kleuren aan de bladeren toebehoren als karaktereigenschappen van het loof.
Daarentegen vullen geuren en klanken geregeld ruimtes en leggen een afstand af, het zijn fenomenen die zijn verbonden met plaats en tijd. We horen ze nu, ruiken ze hier en dan opeens niet meer. Ze zijn vergankelijk en wij zijn met ze verbonden. Het zijn fenomenen die wij opmerken en waarbij die opmerkzaamheid invloed heeft op de intensiteit van de waarneming. Want als we onze aandacht richten op de klanken dan kunnen we de gelaagdheid van de tonen opmerken, de diepte, de reikwijdte, hoe ze luider worden en dan wegsterven. En als ik me concentreer op de geur van de taart van de buren dan ruik ik naast de zoete walm ook iets zuurs en mufs. Onze zintuiglijke waarneming wordt op deze manier aangesproken en zelfs aangespoord, uitgedaagd. Je zou kunnen zeggen dat we als waarnemer een verantwoordelijkheid dragen voor het tot stand brengen van de sensatie.
‘[…] the color is not in the place those miles away at the horizon, but in the atmospheric distance between you and the mountains,’ aldus schrijver Rebecca Solnit.
Wanneer we een waarneming van kleuren beschrijven, lijkt dat vaker op een registratieverslag. We zeggen wat de kleur van een kunstwerk is. Alsof ze onveranderlijk zijn, levenloos. Die waarneming overkomt ons daardoor meer dan dat we deze samen met het licht en de materialen boetseren. Maar bestaan kleuren niet net zoals geuren in een tussenruimte? Leggen kleuren niet ook in ruimte en tijd een weg af en zijn ze daardoor niet ook veranderlijk, kortstondig, vergankelijk? Is het de in-between tussen de veroorzaker en de waarnemer die gekleurd is?
‘[…] the color is not in the place those miles away at the horizon, but in the atmospheric distance between you and the mountains,’ aldus schrijver Rebecca Solnit.
Bovenstaand citaat komt uit Solnits essaybundel A Field Guide to Getting Lost (2017). Het boek bestaat uit negen essays waarvan elk even essay (het tweede, vierde, zesde, etc.) de titel The Blue of Distance draagt. In één van die essays schrijft ze: ‘[…] the blue at the horizon, the blue of land that seems to be dissolving into the sky, is a deeper, dreamier, melancholy blue […] the blue of distance.’ Ze staat buiten op een plek waar ze mijlenver kan kijken en verwondert zich over het diepe blauw in de verte. Waar ze tijdens het staren in die verte achter komt is dat dit blauw niet een kleur is die vastzit aan de bergketen in het verschiet, maar dat die kleur tussen haar en die verste verte in ligt. Haar verlangen naar dit blauw doet haar namelijk uitreiken naar het vergezicht en dan realiseert ze zich dat ook al zou ze naar die horizon toelopen, het blauw haar altijd voor zal blijven. Het is de onoverbrugbare afstand tussen haar en de verte die het uitzicht blauw kleurt. De onbereikbare kleur zit niet vast aan de hemel of de rotsen maar aan een niet vast te pakken ruimte tussen haar en de verte. De kleur bestaat louter in het tussengebied tussen de waarnemer en de eindeloosheid. De kleur toont haar de tussenruimte en de tussentijd. Voor Solnit is die blauwe tussentijd een synoniem voor verlangen en die betekenis komt overeen met een IJslands gezegde dat vrij vertaald luidt: De afstand maakt de bergen blauw. Juist doordat je doordrongen bent van het feit dat iets of iemand buiten je bereik ligt, vlamt je verlangen intenser dan ooit. Het gemis maakt alles nog zuurder, zoeter, luider, glansrijker, blauwer of groener (zoals het gras aan de overkant).
Ik vind nog een beschrijving van ruimtelijke en tijdelijke kleuren, in een boek uit 1935. In dit boek, The World of Colour (1935), geschreven door psycholoog David Katz staat het hoofdstuk: Time and the Phenomena of Colour. Katz heeft zich eerder al verdiept in de menselijke tastzin. Zijn werk kun je scharen onder de term ‘phenomenological psychology’: de psychologische studie van de subjectieve ervaring. In het hoofdstuk ‘Tijd en de verschijnselen van kleur’ schrijft hij dat er kleuren zijn die we alleen zien doordat ze ‘duren’. De tonen zijn alleen zichtbaar door tijd.
Deze tijdafhankelijke kleuren zijn glanzende, fonkelende en bewegende kleuren. Een bewegende kleur is bijvoorbeeld een vlam, siervuurwerk of glitter. Maar ook glinsteringen in een wateroppervlak zijn dynamische kleuren. De indrukken die wij van deze kleuren krijgen bestaan uit verschillende stadia. Zo beschrijft Katz een glanzende toon in het nog-niet-glanzende stadium, het volle-glans stadium en het niet-meer-glanzende stadium. En de kleur die we zien is al die stadia bij elkaar. Je kunt het vergelijken met naar de kleur roze kijken. We weten dat dit roze is opgebouwd uit rood en wit, maar dat zien we niet. We zien de kleur als eenheid namelijk als roze. We kijken niet naar de ingrediënten want door de menging is iets nieuws ontstaan. Zo is de menging van tijdafhankelijke kleuren een optelling van alle stadia van de beweging. We zien het als één kleur die bestaat bij de gratie van dynamiek en tijd.
Terwijl ik lees over tijdafhankelijke kleuren die in de tijd tussen lichtval en waarnemer ontstaan, moet ik denken aan het goud van Sarah van Sonsbeeck. In 2017 was de geplaveide vloer van de Oude Kerk in Amsterdam bedekt met het goudkleurig folie van Mylar blankets. Dit zijn de beschermende dekens die een symbool zijn van mensen op de vlucht die van onderkoeling gered zijn en als bewijs een gouden deken om zich heen geslagen hebben gekregen. Ik kan me herinneren dat ik meer dan eens in de kerk ben gaan kijken. Daarbij herinner ik me vooral de lichtval tijdens één van die bezoeken. Uit de hoge kerkramen scheen het daglicht op Van Sonsbeecks werk We may have all come on different ships, but we’re in the same boat now. Een glimmende, blinkende kleurenpracht bleef net boven het folie hangen. Als een ziel, de geest, een aanwezigheid van levens die met deze gouden dekens verbonden zijn. Bezield goud, een levende en sprankelende kleur. De glans deed precies wat Katz beschreef: ze vulde ruimte en tijd.
Recenter zag ik in Kunstenlab in Deventer fonkelende kleuren van Roos van Haaften. In de tentoonstellingsruimte hingen zes lichtwerken met de titel no.129 heavy frost (2022). Elk lichtwerk bestond uit twee rechthoekige vormen boven elkaar en van elkaar gescheiden door een horizontaal plaatje transparant plexiglas. Het plaatje was als een plankje aan de muur bevestigd en erop lag gekreukt glinsterend iriserend folie. Een lamp belichtte vanaf de grond het transparante, gekleurde folie dat vervolgens een kleurbeeld wierp op de muur erboven en eronder. Door deze constructie had elk werk een boven- en een onderkleur. De bovenkleur laaide bijvoorbeeld overwegend rozeoranje op terwijl de overheersende kleur van de rechthoek onder de streep vooral felgroen oplichtte. Het waren kleurkreten met hun bijbehorende, vervormde echo.
We noemen dit iriserende kleuren die verlopen volgens de Interference Colour Chart. In deze grafiek is te zien dat het verloop van deze kleuren anders is dan van de tonen van de regenboog. Ook pauwenveren, zeepbellen en olievlekken hebben deze andere verlopen. Het zijn kleuren die zichtbaar worden wanneer licht en structuren een bepaald spel spelen. Door het verschil in textuur tussen olie en water worden in een olievlek bijzondere kleuren zichtbaar. Door het glimmende en iriserende folie dat Van Haaften heeft gebruikt zien we hier de kleurweelderigheid van zo’n vlek. Maar toen ik me bewoog zag ik dat de kleuren stilstonden terwijl ik bij een olievlek juist zelf moet bewegen om alle kleuren te kunnen ontwaren. De lichtwerken bij Kunstenlab zijn iriserend maar werken ook nog anders. Doordat het licht niet alleen op het iriserende folie gericht is maar Van Haaften onze blik stuurt naar de kleurschaduwen die dit folie teweegbrengt, veroorzaakt ze nog een andere tijdsbeleving. Ze geeft de fonkeling een vervolg. Deze glans heeft niet alleen een nu-kleur maar ook een na-kleur. Onze blik is gericht op de echokleuren, die een reactie zijn en daardoor altijd later zijn en het verloop van die tonen vult de ruimte tussen de verschillende kleurmomenten. Kleur legt hier zichtbaar afstand af en bestaat, zoals Solnit zegt, in the atmospheric distance. De kleuren hebben een oorzaak maar behoren aan niets dan de tijd toe.
Mijn ervaring van de kleuren van Van Haaften en van Van Sonsbeeck is precies zo vergankelijk en vluchtig als de geur van de appeltaart. Zolang ze duren kan ik er in opgaan. Ik kan er zelfs een beetje in gaan hangen, en samen met de kleuren de tijd doorbrengen. Het tijdsafhankelijke karakter van deze sensaties zorgt voor mij als toeschouwer dat ik de huidige ervaring kan verbinden aan ervaringen die ik eerder had. De kleuren die ik op deze manier heb waargenomen doen hetzelfde als smaken en geuren kunnen doen: ze laten ons reizen door de tijd. Tinten van nu brengen ons sensationeel terug naar een vroege ochtend waarop we uitkeken over een fonkelende zee. Of als een flits naar dat moment dat we oog in oog stonden met de puur glanzende lakschoenen van dat buurmeisje. Of naar die zo dierbare middag waarin de ogen van je liefste zo zilvergroen glansden.
Bijzonder is dat het ervaren van kleuren in de in-between, het omgekeerde is van kleuren objectiveren. Omdat een tussengebied en tussentijd per definitie een verbinding betekent. Het speelt zich af tussen het ene en het andere in. Door de tijdelijkheid van kleuren te zien, zien we tegelijk dat ze bezield, animated, zijn. ‘Het blauwe tussen’ verbindt Solnit met haar altijd onbereikbare verlangen, Van Sonsbeecks gouden stralen verbinden levens van een daar en toen met levens van het hier en nu. En de lichtende vergankelijke tussenkleuren in no.129 heavy frost verbinden ons met het waardevolle nu. De kleuren maken ons erop attent dat we ons met onze tijdelijkheid moeten verbinden. Dat het leven dan vloeiender en zinvoller wordt. Want dat is het wonderlijke aan ephemeral experiences. Juist door het vluchtige en vergankelijke in kunst te ervaren, komen we zo dicht als we kunnen bij de ervaring van eeuwigheid. We staan even oog in oog met het bezielde dat met kleur en tijd wordt gevoed.