Kadavers in polyester – Afstuderen met Sterre Smeets
Wie dit jaar afstudeert heeft een turbulente afsluiting van vier jaar aan de academie. Ateliers sloten, eindexamen exposities werden uitgesteld of afgelast, en stages werden vroegtijdig gestopt. Voor veel studenten autonome kunst is het examen of de afstudeertentoonstelling uitgesteld tot na de zomer, maar de jonge kunstdocenten van de docentenopleidingen door heel Nederland studeren wel nu af. Het zijn studenten met frisse ideeën over kunstonderwijs, over hoe de overdracht van kunst eruit moet zien en over welke rol kunst kan spelen in de samenleving anno 2020. Daarom interviewt Mister Motley de komende drie weken deze studenten over hoe de afgelopen periode voor hen was, hun afstudeerproject en hun toekomst. We bellen met studenten uit Leeuwarden, Zwolle, Amsterdam, Groningen, Maastricht, Tilburg, Arnhem, Utrecht en Rotterdam. Opdat hun afstuderen niet onopgemerkt voorbij gaat. Vandaag Sterre Smeets van ArtEZ Arnhem.
Sterre Smeets studeert af van de opleiding Docent Beeldende Kunst en Vormgeving in Arnhem. Zowel haar eindwerk als haar scriptie gaan over de vergankelijkheid van dat wat leeft, ontbinding van het lichaam en de functie van kadavers in natuurgebieden. Sterre en ik spraken elkaar via Skype over de dood en over hoe kunst als schakel voor gewenning kan zorgen.
Dat klinkt als een zwaar thema: vergankelijkheid en de dood. Hoe ben je bij dit onderwerp gekomen?
‘‘Toen ik begon, wist ik alleen dat ik sowieso iets met natuur wilde doen. Ik woon in Arnhem aan de Rijn, waar ieder jaar een paddentrek plaatsvindt. Een tijd geleden vond ik rond die tijd een stelletje padden die al parend waren platgereden. Ik heb die padden van de straat gehaald en in polyester gegoten om te kijken of dat werkte. Opeens had ik iets in handen dat tegelijkertijd dood, maar ook een super levend beeld was. Het was echt een soort verstilde vergankelijkheid. Dat vond ik zo’n mooi thema dat ik daar mee verder wilde gaan.
Ik ben toen in contact gekomen met Stichting ARK, een stichting die onder andere staat voor de herintegratie van kadavers in natuurgebieden. Dieren die bijvoorbeeld zijn aangereden of door andere redenen overleden zijn worden vaak weggehaald, onder andere omdat het aanzicht en de geur walging oproepen en als weerzinwekkend worden gezien. Daarnaast roept het een associatie met ziektes op, terwijl je, zolang je het niet aanraakt of opeet, echt niet ziek wordt van een kadaver.
Ieder kadaver is eigenlijk een soort ecosysteem. Een dode vos of een dood rund is eten, nestmateriaal en onderduikgebied voor ontzettend veel andere dieren. Het is gewoon heel goed voor de natuur als kadavers vaker zouden blijven liggen, maar het is zo’n onbekend thema. Als maker wil ik daar een schakel in vormen en mensen ermee bekend maken.
De dood is voor mij overigens nooit een heel ongemakkelijk onderwerp geweest. Ik heb ook wel eens een bijbaantje gehad in de uitvaart. Ik vind het interessant dat er van alles mogelijk is met je lichaam nadat je sterft. In Amerika kun je je bijvoorbeeld al laten ‘composteren’. Dat vind ik een geruststellende gedachte, dat je je eigen lichaam teruggeeft aan de natuur.’’
Hoe heb je het thema van verstilde vergankelijkheid vertaald in je afstudeerwerk?
‘‘Mijn scriptie was eigenlijk het inhoudelijke onderzoek voor mijn beeldende werk. Ik onderzocht hoe een kadaver precies vergaat, hoe dood en vergankelijkheid eigenlijk uit de maatschappij verdwenen zijn en hoe kunst voor meer gewenning kan zorgen wat betreft thema’s als de dood, vergaan en verderf.
Mijn beeldende werk bestaat uit kadavers die in polyester zijn gegoten. Zo kun je het ontbindingsproces goed bekijken zonder dat de stank je aanvalt. De opruimers, de larven en de aasvliegen, heb ik erbij gegoten en de kadavers bevinden zich in verschillende stadia van ontbinding.’’
Ik word al naar bij het idee. Hoe werkt dat precies: een dode vos of een dode haas in polyester gieten? En hoe kom je aan de kadavers?
‘‘De grote dieren krijg ik van iemand die in natuurgebieden het beheer en behoud regelt en de dood aangetroffen dieren naar mij toebrengt. De kleinere dieren komen vaak uit de tuin van mensen: een vogeltje dat de kat heeft doodgebeten bijvoorbeeld, of een mol. Toen het balletje ging rollen kwam ik verbazingwekkend makkelijk aan dode dieren.
Het gietproces is inderdaad niet voor iedereen weggelegd. Het kadaver moet goed uitgedroogd worden, want vocht en polyester gaan niet samen. Aan het begin maakte ik mijn werk op de academie, maar aangezien het te erg stonk heb ik toch maar besloten om thuis te werken. Ik wil ergens wel dat mensen alles van het ontbindingsproces meekrijgen. Stank hoort ook bij ons leven, maar ik wil natuurlijk ook dat mensen ernaar kunnen kijken zonder dat iedereen over zijn nek gaat.‘’
Denk je dat een kadaver als kunstwerk minder walging oproept dan in de natuur?
‘‘Hoewel de stank wegvalt, denk ik dat een kadaver als kunst ook juist een directere confrontatie is. Als je een kadaver tegenkomt in een natuurgebied, hoort het er toch een beetje bij, maar wanneer je het als een kunstwerk toont haal je die context weg.’’
Je bevindt je eigenlijk op het grensgebied tussen kunst- en natuureducatie. Hoe kunnen deze twee elkaar aanvullen volgens jou?
‘‘Een van mijn grootste inspiratiebronnen is kunstenaar Martin uit den Bogaard. Hij laat dode dieren in glazen kubussen vergaan, en meet daarbij het energielevel dat tijdens die ontbinding vrijkomt. Die energie zet hij dan weer om in beeld en geluid. Ik denk dat er in dat proces ook best veel stank vrijkomt, dus ik kan me voorstellen dat hij niet zomaar overal kan exposeren. Ik zou graag zien dat zo’n kunstenaar als Martin uit den Bogaard een werk zou kunnen tonen bij bijvoorbeeld een expositie in Naturalis over de dood. Ik denk dat kunst heel veel toegevoegde waarde zou hebben als artistieke visualisatie van de wetenschap. Aan de andere kant is de kennis van wetenschappers noodzakelijk als je kunst over biologische processen wil maken. De kunstwereld is een bubbel, terwijl we juist heel veel aan andere sectoren en disciplines zouden kunnen hebben.’’