Juist in tijden van oorlog doet kleding ertoe
In de nieuwste editie over kleding en beeldende kunst schrijft Merel Bem over de rol van alledaagse mode in tijden van oorlog.
De alledaagse handeling van het bedenken wat je aandoet en het aankleden zelf werd door kunstenaar Ad de Jong eens omschreven als ‘de performance van het dagelijks leven’. Wie je bent, draag je uit. Wat je draagt, wil iets zeggen. Beeldend kunstenaars vinden inspiratie in die dagelijks terugkerende handelingen, de particuliere keuzemomenten en de persoonlijke betekenis die kleeft aan kledingstukken en textiel. Hun werk is een beweging naar het publiek toe. In het werk van Hanne Hagenaars (schrijver en tentoonstellingsmaker) en Merel Bem (schrijver en kunsthistoricus) zijn de alledaagse beleving van beeldende kunst en de rol van kleding bij het vormen van identiteit onderwerpen die steeds terugkeren. Daarom schrijven ze voor Mister Motley tweemaandelijks over de relatie tussen kleding en kunst.
Merel Bem kijkt dit keer naar Franse haute couture uit de Tweede Wereldoorlog, de kleding van Zelensky en Kadyrov en het werk van de Oekraïense fotograaf Alexander Chekmenev en ontdekt hoe kleding kan spreken in tijden van oorlog.
De Tsjetsjeense president Ramzan Kadyrov heeft Prada-boots. Halfhoge zwarte laarzen zijn het, met veters, een uiterst lompe profielzool en een leren riempje om de enkel. Aan dat riempje zit een zwartleren buideltje met een zilverkleurige rits en het Prada-logo. Het is net groot genoeg om je oortjes in te bewaren, of een pakje kauwgom of waar je dan ook behoefte aan hebt wanneer je een beruchte leider bent die leunt op Vladimir Poetin en verdacht wordt van verkrachting, marteling en moord.
Kadyrov droeg zijn laarzen tijdens een toespraak in februari. De Monolith laarzen (zo heten ze, ze komen uit de herfstcollectie van 2019) kostten oorspronkelijk bijna 2.000 euro en zijn inmiddels bij sommige aanbieders flink afgeprijsd. Of dat komt doordat foto’s van de Tsjetsjeense leider en zijn schoeisel kort na de toespraak tot in alle hoeken van internet werden verspreid, durf ik niet te zeggen. In zijn toespraak beval Kadyrov de Oekraïense president Volodymyr Zelensky, wiens land toen al twee weken werd gebombardeerd door de Russen, te bellen met Poetin en om vergeving te vragen. Behalve die laarzen droeg hij een legergroen pak, rond zijn middel aangesnoerd met een lichtbruine riem met dingetjes eraan: gespen, holsters, zakjes – alles waar je van droomt wanneer je tien jaar bent en hutten bouwt in een outfit van de legerdump.
Ook in tijden van oorlog kan het over kleding gaan. De vorige zin heb ik eigenlijk alleen maar opgeschreven voor mensen die het onderwerp in het dagelijks leven al oppervlakkig vinden en in oorlogstijd al helemaal futiel. Eigenlijk zou er dit moeten staan: juíst in tijden van oorlog doet kleding ertoe. De afgelopen weken ging het, behalve over de oorlogsmisdaden van Rusland en de verschrikkingen in de Oekraïense steden en dorpen, ook over de laarzen van Kadyrov. ‘De duivel draagt dus inderdaad Prada,’ twitterde iemand, verwijzend naar The Devil Wears Prada, een film uit 2006 (en een boek uit 2003). Mannentijdschrift GQ wijdde een artikel aan de kleding van mannen als Kadyrov en Poetin, die een bevestiging zou zijn van hun ‘sterke’ leiderschap. Vissersbroeken met zakken, T-shirts met camouflageprint, superduperdure horloges. ‘Alpha male dressing’ noemde de BBC dat eerder, een macho manier van kleden.
Het ging de laatste tijd ook over de kleren van Zelensky, die de wereld vanachter zijn laptop toespreekt in eenvoudige kaki T-shirts en door de straten van Kyiv loopt in capuchontruien. Zijn kleding wordt juist als een uiting van bescheidenheid en anti-machismo gezien. Zelensky is een ware leider van het volk, hij is als mens tussen de mensen. Zoiets is altijd inspirerend. Maar toen er halverwege maart ineens foto’s opdoken van een nonchalant ongeschoren Emmanuel Macron in spijkerbroek en een zwarte hoodie, geloofde niemand in de rauwe deemoedigheid van de doorgaans zo gecoiffeerde Franse president. Diverse media beschuldigden hem ervan stiekem de stijl van Zelensky te hebben gekopieerd. Ik bedoel maar: ook in oorlogstijd is wat je draagt belangrijk, en zit de duivel, nog meer dan anders, in de details.
Met de juiste tas (met dubbele bodem of zijwand) kon je subtiel duidelijk maken dat je la Résistance steunde of zelfs stilletjes bewijzen dat je persoonlijk het verzet wás.
In 2009 bezocht ik de tentoonstelling Accessoires et objets, témoignages de vies de femmes à Paris 1940-1944 (Accessoires en voorwerpen, getuigenissen van het leven van vrouwen in Parijs 1940-1944) in Musée Jean Moulin, een klein museum ter nagedachtenis aan Parijs tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hier waren meer dan 300 objecten bijeengebracht: hoeden, sjaals, tassen, schoenen, knopen. Het waren de accessoires waarmee de Franse vrouw kon uitdragen waar ze voor stond. Met de juiste tas (met dubbele bodem of zijwand) kon je subtiel duidelijk maken dat je la Résistance steunde of zelfs stilletjes bewijzen dat je persoonlijk het verzet wás. En was je een jonge vrouwelijke Zazou, die niets met de oorlog te maken wilde hebben, dan verfde je je haren blond, droeg je korte plooirokken en danste je op jazzmuziek alsof het de laatste avond van je leven was.
Parijs was toen trouwens nog niet de modestad die de rest van de wereld toonde hoe ze eruit moest zien. De hoogtijdagen van de haute couture waren na de oorlog, toen Christian Dior, Yves Saint Laurent en Hubert de Givenchy hun opmars maakten. De Parijse dames die in 1940 te maken kregen met rantsoeneringen en de avondklok, waren echter al behoorlijk verwend als het op kleding en luxe aankwam. Hun gevoel voor stijl was wel het laatste dat ze wilden laten varen.
Modeontwerpers kwamen met oplossingen die zowel elegant als goedkoop als praktisch waren. Was er even geen leer voorhanden? Dan ontwierpen ze schoenen van raffia met sleehakken van hout, waar je makkelijker mee kon fietsen. Geen ‘echte’ textiel? Dan viscose. Er waren hoofddeksels van organza en tassen van geperst krantenpapier of oude autobanden. In 1939 introduceerden Robert Piguet en Elsa Schiaparelli hun ‘tenues d’abri’, comfortabele en warme winterkleren met capuchons, die door modellen met gasmaskers om hun nek werden getoond.
Ik herinner me een zwart-wit foto van een vrouw met een grote cape met capuchon, een wijde broek en glanzend geverfde lippen, die ik terugvond in het boek La Mode sous l’Occupation van Dominique Veillon (1990). De vrouw staat er ongedwongen bij, een hand in haar zij. Het gasmasker hangt aan een band om haar nek. Haar kleding lijkt heerlijk comfortabel, maar het zijn vooral haar schoenen die de show stelen. Ze zijn elegant en toch stevig. Ze zijn met wit bont gevoerd en hebben aan de zijkant een soort waaierachtige vleugels, een detail dat net zo overbodig is als het idiote buideltje aan de Prada-laarzen van Kadyrov, maar dat wat symboliek betreft natuurlijk alles overtreft. Het is alsof de vrouw elk moment met haar schoenen kan wegvliegen.
Dit is een reclamefoto, de vrouw is een model. Toch doet het beeld me denken aan een reportage van de Oekraïense fotograaf Alexander Chekmenev, die op 18 maart in New York Times Magazine stond. Chekmenev, iemand met een voorliefde voor mensen aan de rand van de samenleving, fotografeerde inwoners van Kyiv, die ondanks de oorlog in hun stad zijn gebleven en nu proberen te overleven. Een docente Engels die in een metrostation is gaan wonen, een directeur van een financiële instelling die als vrijwilliger in een gaarkeuken is gaan werken, een onafhankelijke factchecker die bij het Oekraïense leger is gegaan.
Chekmenev portretteerde ze mooi uitgelicht tegen donkere achtergronden (een schuilkelder, een metrostation, een schaars verlicht ziekenhuis), waardoor de kleurige details van hun doorgaans donkere kleding extra opvallen. Het felle geel-blauw van kleine Oekraïense vlaggetjes, een gele capuchon, een roze lint, een vuurrode omslagdoek, een prachtig blauw zijden sjaaltje dat om het hoofd van een vermoeide chirurg is geknoopt – al die details spreken, ze zijn deel van het verhaal.
Er is een foto van twee kunstenaars, die in een kleine tent in een parkeergarage zijn gaan wonen. Ze hebben hun zevenjarige dochter ondergebracht bij haar grootouders in Lviv. Overdag brengen ze medicijnen rond. Op de foto lichten hun gezichten bleek op in de opening van een lichtgroen koepeltentje. Ze dragen groene parka’s, een dikke sjaal tegen de kou. Op een stuk karton voor de ingang staan twee paar schoenen, de enige schoenen van de hele fotoserie: een paar lage met witte spekzolen en blauwe veters en een paar sneakers met roze accenten. Het contrast met de stevige opscheplaarzen van Kadyrov kon niet groter zijn; ik vraag me af hoe lang deze schoenen bestand zijn tegen de oorlog. In gedachten geef ik ze waaierachtige vleugels, sterk genoeg om boven de ellende uit te stijgen en mee weg te vliegen.