Juist in Friesland kregen we heimwee naar ons geboorteland – met beeldmaker Tina Farifteh naar Sense of Place
‘Hoarizonbreed en himelheech’, staat er te lezen op de Terp fan de Takomst die Anna Lillioja met kunstenaar Tina Farifteh bezoekt. Met hun voeten in de Friese klei raken ze in gesprek over het uitgestrekte landschap, hoe niets niet niets is en ontheemd zijn.
Het idee dat plaatsen een eigen karakter hebben bestaat al sinds de Romeinse tijd. Toen was de geest van een plek letterlijk een geest, die deze plaats beschermde. Zij noemden dit de ‘genius loci’. Tegenwoordig bedoelen we met genius loci, ‘sense of place’ in het Engels of ‘plaatsgevoel’ in het Nederlands, een plek die een emotie opwekt bij mensen. In het Friese landschap heeft wijlen Joop Mulder, die onder andere ook directeur van Oerol festival was, een project geïnitieerd rondom dit gegeven: Sense of Place. Dit project beslaat een tiental vaste landschapskunstwerken en wisselende, tijdelijke installaties: waaronder een tour van audioverhalen langs watergemalen en een te bewandelen getijdenobject, dat meebeweegt met eb en vloed. Met beeldmaker Tina Farifteh heb ik afgesproken om samen één van die kunstwerken te ontdekken: de Terp fan de Takomst (de Terp van de Toekomst).
Deze moderne terp, een houten constructie op een cirkelvormige helling, ligt buitendijks aan de Waddenkust. Het is in samenwerking met het dorp Blije – ‘dat weer met het gezicht naar de Waddenzee wil wonen, leven en werken’ – ontworpen door Observatorium: een groep kunstenaars die zich bezighouden met kunst in de publieke ruimte en place-making. De terp moet een belevingsplek zijn om mensen naar de Waddenkust te trekken, oude verhalen te vertellen en nieuwe verhalen te delen.
Na een rit van een half uur uit Leeuwarden, zie ik het verschijnen op het schermpje in de bus: Sexbierum. In alle haast pak ik mijn spullen bij elkaar. Wanneer ik buiten sta – open weilanden om me heen, een verlaten landweg, in de verte huizen – besef ik dat ik een halte te vroeg ben uitgestapt. In de verte zie ik de kerktoren van het dorp, pal daarnaast woont Tina sinds 2,5 jaar. Net zo lang als dat ik inmiddels in Friesland woon. Beiden woonden we eerder in Amsterdam en beiden zijn we op jongere leeftijd vanuit ons geboorteland naar Nederland geëmigreerd. Ik uit Estland, zij uit Iran. Het is gek hoe zo’n gedeelde opvolging van verplaatsingen mij nu al een gevoel van verwantschap geeft. In twintig minuten loop ik, langs boerenland, met verkoopborden voor aardappelen, eieren en uien, langzaam het dorp in. Het land telt verschillende kleuren bruin, de lucht is grijs. Op een huis rechts van mij hangt een plaat met een illustratie van een boerenzakdoek en de tekst ‘trots op onze boeren’.
Tina woont in een oud huis. Het is schattig, voor Friese maatstaven wellicht klein, maar in Amsterdam zou het een paleis heten. Als kunstenaar kun je echter geen enkel Amsterdams huis betalen van het geld dat je verdient, of je moet zoveel werken dat je geen rust hebt om kunst te maken. Sinds Tina naar Sexbierum ‘vluchtte’, heeft ze die rust wél. Ze maakte de afgelopen jaren onder andere de documentaire Kitten of Vluchteling, waarin ze de kijker vraagt aan wie we onze empathie wel of niet schenken, en de installatie The Flood, over hoe politici migranten vergelijken met een natuurramp. Ook houdt haar eigen migratiegeschiedenis haar de afgelopen jaren veel meer bezig. ‘Sinds ik hier ben, denk ik steeds vaker aan Iran.’ De uitgestrektheid van het Friese landschap gaf haar niet alleen de ruimte om te werken, maar ook de ruimte om te verwerken.
‘Wat doe jij hier?’
We zitten aan Tina’s keukentafel met koffie en boterkoek. Aan de muren van haar woonkamer hangen fotoprints en de wandhoge boekenkast puilt uit. Ik zie een boek over de PVV, het boek Traumasporen van psychiater Bessel van der Kolk en een boek van Lei͏̈la Slimani over haar Marokkaans-Franse familiegeschiedenis en leven in een ander land dan dat van je ouders – een boek dat ik zelf laatst ook heb gelezen. Of het opvallen van juist deze boeken meer zegt over Tina, mijzelf of over onze raakvlakken, weet ik niet.
‘Wat denk jij dat het plaatsgevoel van Sexbierum is?,’ vraag ik Tina. ‘Dat is niet los te zien van de mensen die hier wonen en hier vandaan komen,’ zegt ze. ‘De boeren kennen de grond, de planten, ze lopen al honderden jaren met hun klompen door deze klei. Mijn buurman, met wie ik bevriend ben geraakt, heeft zijn ouders en grootouders op de begraafplaats achter onze huizen begraven.’
Het is daarom dat Tina juist hier, waar mensen zo verbonden zijn met het landschap, geconfronteerd werd met heimwee. ‘Doordat ik zag hoe gehecht mensen hier zijn, besefte ik hoe onthecht ikzelf was. Ik begon te luisteren naar Iraanse muziek, en vroeg me af wat ik dan zo miste: waren het de bergen? Het eten? De geuren?’ In vergelijking met de Friezen voelt ze zich een zandkorrel, die horizontaal over het land zweeft, terwijl de Friezen als planten zijn die met hun wortels sterk in de grond staan.
‘Wat doe jij hier?’, is Tina vaak gevraagd in de afgelopen jaren. Het is een vraag die ze altijd anders beantwoordt. ‘Ik werd verliefd op de dijk’, zegt ze soms. En een andere keer kaatst ze de vraag terug: ‘wat doe jij zelf hier?’ Het is een vraag die moeilijk te beantwoorden blijft. ‘In Teheran vroeg ik mezelf nooit af of ik daar wel thuishoorde. Hier ben ik gedwongen om mezelf actief te verhouden tot mijn omgeving.’ Voor mensen die de vraag ‘hoor ik hier thuis?’ nooit aan zichzelf hebben hoeven stellen, is een thuis hebben evident, maar is het tegelijk moeilijk te begrijpen hoe allesomvattend het gemis ervan kan zijn.
Ook ik voel het gemis van Estland sterker sinds ik in Friesland woon. In Amsterdam, waar, ook volgens Tina, bijna iedereen ontheemd is, verdween het hechten aan een plek naar de achtergrond. Hier merk ik de verschillen op in het landschap, van wat hier is: openheid, weilanden, de Waddenkust en wat ik mis aan thuis: de wildernis, geborgenheid van de uitgestrekte bossen, strand. Tina denkt dat we, na een tijd van gewoon doorgaan met het leven, een soort uitgestelde rouw om onze geboortegrond ervaren. ‘Alsof je opeens beseft: ik ben iemand verloren, maar ik ben nooit naar de begrafenis geweest.’
Tegelijk geeft deze ontheemding ook een mate van vrijheid. Door nergens helemaal geworteld te zijn, kiezen we zelf waartoe en op welke manier we ons willen verhouden. ‘Bij een groep horen kan ook beklemmend zijn,’ zegt Tina. ‘Als je er geen vast onderdeel van uitmaakt, hoeft je je ook niet aan de regels van de groep te houden, kan je de groep observeren, en meer schijt hebben.’ Iets dat een kunstenaar, of journalist, vaak goed uitkomt.
In contact met het grote (n)iets
Langs de dijken rijden we even later richting het kunstwerk de Terp fan de Takomst, bij het dorp Blije. De dijk is de plek die Tina hier het meest dierbaar is geworden. Wanneer ze de kans heeft, rijdt ze erheen en dwaalt ze door het landschap. Wat haar zo aantrekt aan de dijk, is het desolate, en het open gezichtsveld. Het ontmoeten van de zee en de hemel, die soms haast dezelfde kleur hebben en dan weer contrasterend blauw en groengrijs zijn. ‘Ik moet er wel een dag voor uittrekken,’ zegt ze. ‘Want hier vergeet ik de tijd.’
Toen ze naar Friesland verhuisde, waarschuwden vrienden haar dat ze zich zou gaan vervelen. ‘Er is daar niets te doen!’, zeiden ze. ‘Sommigen waren zelfs bang dat ik suïcidaal zou worden.’ Natuurlijk is het niet zo dat er in Friesland niets is. Wel moet je hier volgens haar zelf je best doen om de dingen op te merken in plaats van dat ze zich aan je opdringen, zoals in een grote stad. Wat met ‘niets’ wordt bedoeld is dan ook een kwestie van perspectief. Maar Tina wordt wel aangetrokken tot plekken die de naam ‘niets’ hebben, zoals de woestijn in haar geboorteland, of Mongolië. ‘Dat land wilde ik met eigen ogen zien. Ik reisde er niet per vliegtuig, maar over de weg heen, omdat ik langzaam wilde aankomen vanuit het iets in het niets.’ Geleidelijk van de ene plek naar de andere gaan laat ons volgens haar ook begrijpen hoe we met elkaar verbonden zijn. ‘In plaats van een harde overgang te ervaren, zien we precies in hoeveel stappen we tot de ander komen.’
Eenmaal in Mongolië ontdekte Tina in plaats van niets, juist een grotere verbondenheid met het alles. ‘Er stond zo weinig tussen mij en de hemel, dat de sterren ‘s nachts tot aan mijn voeten reikten.’ Datzelfde verbonden gevoel ervoer ze op de dijk van Sexbierum, toen ze er eens de zon en de maan tegelijk aan de hemel zag staan.
Zeggen dat er ergens niets is, is niet enkel naïef. Het brengt ook een echt gevaar met zich mee. Namelijk het onrechtmatig toe-eigenen van dat zogenaamde niets. In de geschiedenis is namelijk precies dat argument gebruikt om andere landen te koloniseren. Tina: ‘Daar was nog niets, zeiden kolonisten. Vervolgens konden ze pronken met de illusie dat zij daar de civilisatie hadden gebracht. Terwijl er op al die plekken al mensen, dieren en planten woonden, die eigen waarde aan die plek verbonden.’ Zo is het vanuit de linkse Randstedeling soms ook makkelijk geredeneerd om over het boerenland hier te zeggen: het is maar landbouwgrond, waarom laat je je niet uitkopen? Terwijl dit landschap voor de boer zoveel meer emotionele lagen heeft. ‘Er moet sowieso iets veranderen aan de manier waarop we landbouw bedrijven,’ zegt Tina. ‘Maar zolang we geen begrip voor deze emotionele nuances hebben, voeren we niet de juiste discussie.’
De terp van de toekomst
We zijn al uren aan het praten over plaatsgevoel, wanneer we eindelijk aankomen bij het kunstwerk dat we wilden bezoeken: de Terp fan de Takomst. Terpen werden vroeger opgetrokken als heuvels waar je bij hoog water veilig was: hoog en droog. In Tina’s installatie The Flood zie je beelden van de zee, en hoor je afwisselend berichten over verdronken vluchtelingen en politici die metaforen gebruiken als: ‘We worden overspoeld door een migratiegolf’ (Rutte) of ‘The floodgates are opened’ (Trump). ‘Het gebruik van de watermetafoor is een geniepige manier van politici om op onze emoties in te spelen,’ vindt Tina. De metafoor is een shortcut naar angst, want water is van oudsher een dreiging voor de Nederlander. We worden niet werkelijk overspoeld door vluchtelingen, maar door het gebruik van die shortcut wordt de angst wel echt gevoeld.
Het is geen reis naar Mongolië, maar onze tocht van zo’n twintig minuten door het weiland naar het kunstwerk draagt wel bij aan ons veranderende plaatsgevoel. Vanaf de verharde weg lopen we steeds verder en, letterlijk, dieper de weide in. Onze schoenen zakken weg in de drekkige aarde. ‘Ik had toch die laarzen aan moeten doen,’ zegt Tina. Ook zijn we te gast in vogelgebied, en voelen we onszelf tegenover de honderden vogels steeds nietiger worden. Om ons heen vliegen groepen ganzen op. Het is bijna broedseizoen, en in die maanden zal het kunstwerk voor mensen tijdelijk ontoegankelijk zijn.
De naam van het kunstwerk doet Tina denken aan iets wat ze heeft gelezen van politiek activiste en filosofe Simone Weil. ‘Zij schreef dat een mens twee dingen nodig heeft om te wortelen: gedeelde schatten uit het verleden en een gezamenlijke droom voor de toekomst. Wortelen kan je alleen als je daadwerkelijk, actief en op natuurlijke wijze deelneemt aan een gemeenschap die die schatten uit het verleden levend houdt en gedeelde gevoelens over de toekomst koestert. Een terp is zo’n schat uit het verleden. En deze terp vraagt ons ook om naar de toekomst te kijken.’
De helling van de terp loopt van laag naar hoog, terwijl de houten palen even hoog blijven. Het is een referentie naar de verschillende vormen die een terp in het verleden heeft gehad: die begonnen laag en smal, met één huis erop, en werden steeds hoger en breder, totdat er een heel gehucht op paste. Op elk punt van het kunstwerk treffen we door deze opzet een ander houten kader, waardoorheen we naar het omringende landschap kijken. De openheid van de terp, de constructie waar de wind doorheen kan blazen, en je door het uitzicht onderdeel wordt van het landschap, geeft ons de hoop dat er in de toekomst misschien meer plek kan zijn om in symbiose te leven met onze omgeving, met de natuur en met de ander, in plaats van harde grenzen op te trekken.
Een paar uur later, weer in Leeuwarden, doe ik mijn broek en schoenen uit in de hal. Ze zitten onder de modder. Ik app Tina en zeg dat ik een stukje dijk naar huis heb meegenomen en mijn huis naar het wad ruikt. Ze stuurt een foto terug van modderige sneakers in haar douchecabine. Ook wij hebben in de Friese klei gelopen.
—
Terp fan de Takomst is met uitzondering van het broedseizoen (15 maart-15 juli) het hele jaar te bezoeken.