Je hoeft de wereld niet altijd iets op te leggen
Persis Bekkering schrijft maandelijks over de kunstwerken die haar blik op de wereld doen kantelen.
Wat me aan kunst fascineert, is dat ik nog altijd niet weet wat het is. Wat het bestaansrecht ervan is. Waar het begint, en waar het ophoudt kunst te zijn. Steeds als ik denk dat ik het begin te begrijpen, wordt dat begrip weer ontwricht.
Zeg dat het kunstwerk begint in de studio, in het atelier. Wanneer losse onderdelen en materialen door de kunstenaar in een specifieke constellatie bijeen worden gebracht, en er iets nieuws ontstaat. Een blik verf wordt uitgesmeerd over een doek, we noemen het een schilderij. Vloeibaar metaal wordt in een mal gegoten, het koelt af, en ergens aan het eind van dat proces ontstaat een sculptuur. Of begint het kunstwerk al in het hoofd van de kunstenaar, als een zwijgend beeld in het duister, wanneer er nog niets naar de ander wordt gecommuniceerd?
Dit is natuurlijk een erg theoretische voorstelling. De werkelijkheid is minder schematisch. Bovenstaande voorbeelden impliceren bijvoorbeeld dat de kunstenaar altijd iets maakt. Betekent kunst maken dan iets op de wereld zetten wat er nog niet was? Is dat het dan?
Vorige week woonde ik een workshop bij van de Keniaanse kunstenaar Jackie Karuti. Ze toonde foto’s van een stuk land dat ze had gekocht in de buurt van Nairobi, een lap wilde natuur waardoorheen een rivier meandert die slechts de helft van het jaar gevuld is met water. Op die plek doet ze site visits, alleen of met anderen. Je kunt er niet slapen, er staat niets, geen huis, geen hut. De site visits ziet ze als kunstproject. Ze laat niets achter op het terrein.
Ze toonde ons ook een van haar videowerken, waarin ze haar kapotte beamer laat repareren. Ze kon de projectie niet meer scherp krijgen. We zien een reparateur de beamer aan alle kanten bekijken, terwijl hij tegen de camera praat – Karuti zelf is buiten beeld, de kijker kijkt door haar ogen. De beamer is oud, maar hij doet het nog, zegt de reparateur. Er moet alleen een nieuwe lens op.
De deelnemers van de workshop kregen de aanwijzing een figuur te tekenen op een papier. Ik zag niet direct waar het naartoe ging. Ik tekende driehoeken en rechthoeken aan elkaar. Karuti’s stem klonk zacht en onopdringerig. We zaten verspreid over de houten, bobbelige vloer van een grote ruimte, iedereen keek een andere kant op. Ik voelde me verward. Miste ik iets? Wat was het doel
Later begon ik te begrijpen dat Karuti op de meest vriendelijke wijze denkbaar de legitimiteit van het kunstwerk bevraagt. Geen harde uitspraken, geen lawaai. Ze is geïnteresseerd in een idee van kunstenaarschap die niets oplegt.
We hebben geleerd dat dat is waar het om draait bij kunst: om objecten die nieuwe betekenissen toevoegen en in principe in elke geabstraheerde ruimte – de witte kubus – begrepen kunnen worden. Karuti ziet dat anders. Ze had het in verband met dat stuk land in Kenia over the site as studio, de locatie als atelier. De kunstenaar is dan niet degene die die ruimte middels interventies transformeert en beheerst, maar meer zoiets als een flaneur, iemand die open staat voor wat er gebeurt op een plek, en daarop reageert. Het proces staat centraal, in plaats van het resultaat.
De kunstenaar kan voor het proces de hulpmiddelen aanreiken. Zoals de nieuwe lens op de beamer. Karuti werkt in haar artistiek universum met een aantal gereedschappen. Een blauwdruk, een bibliotheekkaart. En de kaart van een gebied, die ons helpt navigeren, zonder dat het een startpunt oplegt. Met behulp van een kaart kunnen we vanuit elke positie kiezen waar we naartoe willen. We kunnen er ook voor kiezen te blijven waar we zijn, het is aan ons.
De figuur die ik op papier had getekend bleek het patroon voor een wig. Als je het uitknipte, kon je het in elkaar zetten. Een wig is iets wat je tussen de deur kunt zetten om die open te houden, of om een plank op te hogen. De wig maakt een lichte kanteling van de werkelijkheid mogelijk. Het is een hulpmiddel, geen doel.
Het trof me hoe in Karuti’s denken de kunstenaar de wereld niet probeert te transformeren, maar zichzelf wil transformeren door die wereld. Niet eenzijdig iets de wereld in sturen, maar ruimte creëren voor plasticiteit, voor het bewegen en bewogen worden. Karuti spelt ‘human being’ als ‘human be-ing’: met het streepje benadrukt ze hoe de mens een werkwoord is.
Meer hoeft kunst niet te zijn.
Ik dacht aan de dichter Pelumi Adejumo, die ik laatst hoorde voordragen. Gevraagd naar haar opvattingen over poëzie, vertelde ze dat het haar opviel dat er vaak wordt gedaan alsof je taal kunt bezitten. Zoals we ‘een moedertaal hebben’, of geacht worden te hebben. Voor Adejumo, geboren in Nigeria en op haar vijfde naar Nederland gekomen (op een dag in april toen het sneeuwde), is dat niet meteen vanzelfsprekend. Welke taal waarmee ze opgroeide is haar moedertaal? De vraag impliceert dat er een vanzelfsprekende dominantie hoort te zijn van het een of het ander.
In onze wereld is taal gestandaardiseerd, er zijn regels voor ‘hoe het hoort’, en dat gebruik je dan om iets te communiceren. Taal leg je je wil op. Voor Adejumo is taal niet iets wat je kunt toe-eigenen en beheersen. Haar werk vermengt meerdere talen in hetzelfde gedicht, ook verzonnen talen. Ze noemt dat ‘untranslations’: een techniek van omgaan met taal door met de regels te spelen of je er niet aan te houden, een vrijheid die wel gebruikelijk is bij pidgin en creoolse talen.
Haar gedichten (zijn het gedichten?) lijken soms meer een weerslag te zijn van luisteren dan schrijven. Open staan voor de wereld, in plaats van de wereld creëren, dat gebeurt er in haar gedichten. Luisteren naar wat er is, in plaats van je eigen woorden op te leggen aan de werkelijkheid. ‘Poëzie is de ruimte vòòr taal’, zei ze, ‘iets als een glinstering van taal’.
In een vak dat ik volg aan de universiteit discussieerden we deze week over een Iraanse documentaire, die fictieve scenes integreert in een waargebeurd verhaal over een rechtszaak. Fictie betekent niet: een verzonnen verhaaltje, zei de docent. Het woord ‘fictie’ komt van het Latijnse woord ‘fingere’, wat ‘smeden’ betekent. Fictie staat niet tegenover de werkelijkheid, het gaat over het herscheppen van mogelijkheden, vervolgde hij. De werkelijkheid tot een nieuw geheel bijeenbrengen. Ik zou willen toevoegen dat dat nieuwe geheel dan niet ophoudt bij de buitenwereld, maar jezelf daarin ook meeneemt. Human be-ing.
Waar begint kunst, waar eindigt het? Er komt een moment waarin dat openstaan en getransformeerd worden misschien geen kunst maken meer genoemd kan worden. Het moment waarop de kunstenaar niets meer creëert, maar alleen interpreteert. Dat zij zo stil is, dat ze toeschouwer wordt. Is dat een probleem? Zolang we leren luisteren en kijken, nieuwe mogelijkheden zien. De glinstering (laten) zien.