It’s a Beautiful Day
Met danseres en choreograaf Truus Bronkhorst als gevoelig kompas komen negen jonge mensen na een wilde verkenning van een besloten ruimte langzaam tot een eerste bezinning over de positie die ze in het leven kunnen innemen. Truus Bronkhorst neemt de houding aan van een zonnewijzer om aan te geven dat het tijd is, tijd om een standpunt in te nemen en te bepalen wie je bent en wat je te zeggen hebt, wat je wilt laten zien.
De voorstelling begint met een ontwapenende monoloog van een jonge acteur over de betekenis van de afgesloten ruimte die de theaterzaal is en hoe liefdevol de verhouding tussen speler en toeschouwer op voorhand is. In die liefde kan alles op het spel worden gezet en binnen de ruimte van het theater kan alles nauwgezet en veel beter dan daarbuiten worden bekeken. Zoals in het leven zoeken we in de kunst naar geluk en de vraag is waar en of je die vinden kunt. Met elkaar raken we een eind op weg.
Als Truus Bronkhorst het speelveld in kaart heeft gebracht, de hele oppervlakte heeft bezworen, bestormen negen spelers wild de lege ruimte en nemen die in bezit met sprongen, draaien, liften en door elkaar te slaan en te schoppen totdat ze buiten adem zijn. De acteurs die geen getrainde dansers zijn hebben zich een bewegingsidoom eigen gemaakt dat hun persoonlijkheid recht doet en die ze met elkaar uitproberen in een collectief verband of belang. Terwijl de groep over het speelvlak dendert, verlies je Truus Bronkhorst uit het zicht, maar ze is er steeds. Ze steekt haar hoofd in een emmer water, ze strijkt haar korte grijze haar achterover, ze komt op adem, ze ziet het aan, ze verhoudt zich stil tot de hopeloze uitbundigheid en loze agressie van de negen spelers.
In de groep is Roxy Jongewaard, de dochter van Truus Bronkhorst, degene die zich een uitzonderlijke opdracht heeft gesteld al conformeert ze zich nog zo aan de collectieve bewegingssequenties die voortdurend worden ontwikkeld. Door de voorstelling heen houdt ze een bevlogen en kraakhelder betoog over het ontstaan van het kunstenaarschap van Jackson Pollock. Ze vertelt wat hij bijdroeg aan het besef dat het kunstenaarschap alleen in jezelf kan worden gevonden en niet daarbuiten en hoe hij het schilderdoek benaderde als een natuurlijke uitdrukking als zodanig. Ze legt uit dat hij het subject van de kunstenaars oplost in het object van het schilderij door dat in en uit zichzelf tot stand te brengen. Als kunstenaar is hij de these die in het doek de antithese vindt en die in wat hij maakt een synthese tot stand brengt. Je weet niet waar je kijken moet anders dan naar het doek.
Dat geldt ook voor wat er hier op het toneel gebeurt. Je bent voortdurend kwijt wat er gebeurt om in het geheel terug te vinden wat je ziet. Dat wordt als mantra in ‘It’s a Beautiful Day’ op uiteenlopende manieren herhaald in beelden die een verkenning van de kunstgeschiedenis zijn en tegelijkertijd de metafoor van de verbeelding ontstijgen. Voor je ogen ontrolt zich voortdurend een beeldende dynamiek, die gevoed door Truus Bronkhorst ijselijk mooie kracht en kwetsbaarheid, menselijkheid en spiritualiteit laat zien. Door de overgave aan het beeld verliest de voorstelling de pretentie dat die onderhevig is aan een theaterdiscipline, de dansende acteurs zijn superieur in hun persoonlijke beperkingen die ze collectief tot hun uiterste mogelijkheden hebben opgerekt. Zo ontrolt zich in een diagonale lijn over het speelvlak een over elkaar heen bewegend mensengewemel waarin referenties uit de beeldende kunst zich verenigen met de beelden op ons netvlies van martelingen, massagraven, worstelingen en tegelijkertijd ook lichamelijke genietingen en overgave.
Vrijwel alle groepsstukken in de voorstelling kennen een muzikaliteit waarbij een grondthema steeds wordt herhaald, door verschillende spelers steeds opnieuw wordt ingezet, waarbij ze elkaar inhalen, voorbijstreven, achterblijven en gezamenlijk tot een slotakkoord komen. Dat wordt het simpelst gedemonstreerd als Truus Bronkhorst zelf haar steeds solo uitgevoerde bewegingspatroon mengt met die van de danser Jens van Noten die zich daartoe los maakt uit de groep van negen om zo een dansende pendant te vormen van de sprekende Roxy Jongewaard door zijn opmerkelijke aandeel in de choreografie in een natuurlijk duet met de choreografe te laten verdwijnen.
De voorstelling komt tot een pijnlijke uiteenzetting van verlies aan onderling vertrouwen, totdat het duidelijk wordt dat de een niet zonder de ander kan, waarbij Truus Bronkhorst en Roxy Jongewaard in een omhelzing opgaan, waarna de ene na de andere speler zich overgeeft aan de ander en er vijf verstrengelde paren op het toneel in het donker verdwijnen.