It tinkt dat it stjerlik is
Wat opvalt is de stilte die een dorp van nature over zich heen heeft hangen. Een rurale locatie waar de wind nog onbevangen over, met name, vlak land suist. Waar de kerk een stem als een klok heeft en waar je hooguit door zes paar ogen tegelijkertijd wordt aangestaard, waarvan er twee paar tot een stel staldieren behoren. Zeker als je een stad gewend bent, lijkt juist de afwezigheid van een bepaalde hoeveelheid levensvormen, gebouwen en andere (menselijke) invloeden ervoor te zorgen dat het eenvoudiger is om de mens in relatie tot zijn omgeving te zien.
Het idee van de mens als middelpunt van de wereld, lijkt op het platteland eenvoudiger te relativeren. Hoelang het individu daar ook aan de oever zit, de rivier stroomt toch wel door. Voor heel even beseft het dat zijn bestaan er minder toe doet dan waar het in eerste instantie vanuit ging. En wellicht is het maar van korte duur, laten we zeggen een bezoek aan de Triënnale van Beetsterzwaag, it tinkt dat it stjerlik is (it remembers it’s mortal).
Stellig vellen wij als mensen maar al te graag een oordeel over dat wat nuttig is. Ook in het dorp is deze invloed voelbaar, maar hier lijkt de focus niet zozeer te liggen op het zijn van hét middelpunt van Moeder Aarde… Of op zijn minst voelt het hier meer alsof er een bepaalde gemeenschappelijke verantwoordelijkheid heerst voor de gedeelde leefomgeving vergeleken met het stadse leven. Moge het duidelijk zijn dat wij leven in een tijd waarin de aarde meer dan eens gevolgen ondergaat van menselijke activiteit, en waar dit deels een toekenning is aan de exceptionele macht van de mens, benadrukt het tegelijkertijd ook onze gezamenlijke impotentie. Wij beschikken over een schijnbaar onuitputtelijke drang en het talent om te creëren, maar zijn minstens net zo goed in vernietigen. Het betuigt van waanzinnige (on)kunde.
De tweede Triënnale van Beetsterzwaag draagt de naam ‘Almende’. Een begrip dat teruggaat tot de Middeleeuwen, met als oorspronkelijke betekenis het gemeenschappelijk aandeel van een bevolkingsgroep of gemeente in de omliggende weiden, bossen en rivieren die niet in particulier bezit waren. Organisator Kunsthuis Syb biedt kunstenaars onconventionele plekken in het dorpje Beetsterzwaag om hun werk te exposeren. Vanuit hier wordt, aan de hand van het begrip ‘Almede’, het idee van een open collectief bevraagd, uitgebreid en wellicht geherdefinieerd. Bepalende vragen voor deze tweede editie van de Triënnale gaan over het gedeelde leefklimaat van mensen en niet-mensen, de zwaarte van collectieve verantwoordelijkheid en of wij in staat zijn ons toegeëigend egocentrisme te verbreken als dit kan zorgen voor een samenleving die over een langere houdbaarheidsdatum beschikt?
Wat wel wordt doorbroken is de dorpse-stilte. Zelfs de overheersende geur van de plaatselijke cafetaria ontglipt mij voor een paar seconden, wanneer het geluid van fikse voetstappen tevoorschijn treedt. Een goedaardige klank, dat wel. De plattegrond laat ik zakken. Een begroeting.
In bijzonder letterlijke zin, is de performance ’Sutelje’ van Wapke Feenstra een doorlopende aanvulling op de Triënnale. Elke dag, behangen met een verdomd grote korf waar je u tegen zegt, bewandelt zij de wegen en stoepen van de Hoofdstraat van Beetsterzwaag. In haar korf een verscheidenheid aan waren.
Een vilten aardappelzak, Janus de Wolfkaars, de Huanghian Bag en een Beestachtige Schat. Dit is een deel van de inhoud van haar korf waarmee Feenstra er elke dag op uit trekt om mensen aan te spreken. Openhartig vertelt ze over haar spullen. Wie, wat of welke situatie heeft invloed uitgeoefend en gaf doorslaggevende inspiratie? Een overkoepelend gegeven dat al deze producten met elkaar verbindt is dat zij zijn ontstaan vanuit de focus op de relatie tussen stad en platteland. Het werk van Feenstra gaat altijd nadrukkelijk in op, en wordt gecreëerd vanuit, het gebied waar zij zich begeeft: de natuurlijke bronnen die daar voor handen zijn, het landschap en de mensen die er leven. Lokaal en inheems.
Dit lokale bewustzijn, geaard, en het weten dat acties gevolgen hebben zijn eveneens belangrijke aspecten binnen het werk ‘All Is Well in The Garden’ van Josje Hattink.
Wie een kuil graaft, schept tegelijkertijd een berg.
‘All Is Well in The Garden’ wordt in de tuin van Kunsthuis Syb getoond en doet uitspraken over het Nederlandse landschap. Het werk doelt op het ervaren van een omgeving in het algemeen. Iets wat doorgaans zintuigelijk gebeurd, maar zeker ook wordt het ervaren van een bepaald gebied beïnvloed door herkenbaarheid. Het landschap meet zich aan welke (gelijkende) landschappen wij al kennen en welke voorafgaande ervaringen wij hebben gehad met deze plekken. Herinneringen en kennis scheppen mede het beeld van het landschap. Als we op deze manier kijken naar de tuin wordt deze plek vaak instinctief in verband gebracht met groei, vruchtbare grond en voedzaamheid, maar laat juist het werk van Hattink ons een benadering zien van wat er kan gebeuren als we deze grond onder onze voeten weggraven.
De installatie bestaande uit een vlak van turf en zand dat lijkt te zijn opgegraven, toont ook verwantschap met de sporen die een tractor achterlaat wanneer het over zachte grond rijdt. Bovenop dit vlak liggen twee gelakte boomstammen. Het werk wordt ondersteund door een audiotour gevuld met fragmenten van Hattink haar eigen teksten, fragmenten uit de door Hal Ashby geregisseerde film ‘Being There’ en uitspraken uit het boek ‘A Phenomenology of Landscape van Christopher Tilley. Laatstgenoemde biedt onder andere een nieuwe benadering van landschapsperceptie, en dit maakt de cirkel rond.
‘All Is Well in The Garden’ legt de focus niet alleen op het bewustzijn van onze omgeving, het landschap, maar ook op de vergankelijkheid ervan. Wederom, wie een kuil graaft, schept tegelijk een berg. Echter hoeveel bergen kunnen er geschept worden, voordat de kuilen opraken?
En niet alleen het landschap is bederfelijk, ook wij mensen zijn niet oneindig.
Kunstenaar Isabelle Andriessen laat met haar sculpturen een hypothese zien van de aftakeling van het menselijk lichaam. Het is Andriessen er niet om te doen het proces van vergaan te vertonen. Niet hoe het daadwerkelijk gaat; het rotten en verschimmelen, maar zij laat de toeschouwer voornamelijk achter met vragen rondom ‘waarom we vergaan?’. Waarbij er een focus ligt op de vraag welke invloed groter is: die van de natuur of het menselijk handelen?
Video of Plastic Coma (sweat)
‘Plastic Coma (sweat)’ is een sculptuur die zich bevindt in een kelder van een woning aan de Hoofdstraat. Aan een witte wand hangt de sculptuur. Gegoten aluminium verbonden met materiaal dat als vlees oogt. Een menselijke huid met hierop kleine druppels vocht. Het werk vertoont tekenen van leven en duidelijk wordt het dat in deze kelder de grenzen van het levende en niet-levende, het organische en het anorganische, wankelen. De werken uit de gehele serie lijken te zijn besmet en vertonen ziekteverschijnselen, in dit geval het zweten, waardoor zij gedurende de tijd van expositie transformeren en zich in staat van ontbinding vertonen.
Andriessen doet hiermee vooral aanspraak op de tijdelijkheid van het lijf en de confrontatie die deze aangaat met de omliggende natuur. Alles dat geboren wordt en zich voortplant, is gedoemd om uiteindelijk ook te vergaan.