Isa Genzken: she is a world receiver
De eerste keer dat ik het werk van Isa Genzken zag was in 1995 in een stand op de KunstRAI. Je kon er niet naar binnen. Rechthoekige staande sokkels met blokken beton waaruit een antenne de lucht in prikt, hebben de ruimte volledig overgenomen. World Receivers is de titel.
Ondanks het geroezemoes van de beurs werd ik omver geblazen door de stilte van deze ontvangers terwijl tegelijkertijd geluiden vanuit verre landen het hokje binnen komen, opgevangen door die stalen antennes. Wat een drukte in de stand aan gedachten, stemmen, verhalen muziek. Verpletterend, juist door z’n eenvoud. Het zijn krachtige, ruwe blokken beton, sculpturen.
Mensen zenden voortdurend, ze sturen hun mening de wereld in, hun o zo belangrijke mening, maar je vraagt je soms af hoeveel er in staat zijn om goed te luisteren, te ontvangen. Deze World Receivers ontvangen perfect en zenden alles geluidloos verder.
De tweede keer zag ik haar werk in 2007 in Münster. Aan een kant van de Onze Lieve Vrouwenkerk (Überwasserkirche) bevonden zich twaalf treurige taferelen. Babypoppen, die verwarrend levensecht zijn nagemaakt, hangen scheef gezakt in wagentjes, of zitten klem tussen de armen van een rollator, bespoten met verf, versierd met plastic bloemen, mint kleurige afwashandschoenen, of andere kitsch rommel. Onder omgewaaide en kapotte paraplu’s wachten ze hun noodlot af. Het is grotesk. De installatie van Isa Genzken brengt bij elkaar wat je je studenten het liefst zou verbieden, nee, niet met poppen werken, geen goedkope kitschrommel gebruiken, geen sprayverf. Zo pathetisch en zo fout. Maar ondanks dat je rationeel alleen maar tegenwerpingen kon maken was het ontroerend en fantastisch. De paraplu’s die geen bescherming bieden, de kwetsbare poppen, besmeurd en aan hun lot overgelaten, buiten de kerk geplaatst: wie moet hen dan bescherming bieden? Maar voor je er een betekenis aan vast kunt plakken moet je eerst goed roeren door de emmer met ideeën over mooi en lelijk.
De installatie kende een voorbode in de catalogus van de Kunsthalle Bremen uit 1993, daar tekende Genzken zichzelf als baby in een wasmand met een paraplu die haar tegen de druppende regen moest beschermen.
Tijdens een studiobezoek vraagt Wolfgang Tillmans aan Isa Genzken terwijl hij naar een speelgoedbeest wijst. ‘Is that one a dog?’ Isa Genzkin: ‘No, it’s actually a little bear. But the ears are no longer there, and that’s why one doesn’t quite know what it is.’ Genzken sleurt de werkelijkheid haar installaties binnen en balanceert precies op die verwarrende grens: we kijken naar iets dat op de werkelijkheid lijkt, maar net iets anders is. De babypoppen in Münster zijn te echt, ze worden wel eens door babybehoeftige vrouwen als substituut gekoesterd en geknuffeld. De realiteit dringt zich op, maar vrijwel altijd met een vraag. Is dat een hond? Een mens? Een gebouw? Genzken houdt bijvoorbeeld niet van de schilderijen van Ferdinand Leger, omdat daar de link met de wereld is doorgeknipt en hoe kun je je er dan toe verhouden? Dat maakt zijn werk leeg, voor haar.
Als student leerde ze van de grote mannen in de kunst, ze was leerling van Gerhard Richter en studeerde in een tijdsgewricht dat doordrenkt was van de Amerikaanse minimal art. Ze was bevriend met Joseph Beuys en bewonderde Hanne Darboven en Eva Hesse. Ze wilde een band beginnen met Beuys, Michael Jackson en Warhol. Het strikte van de minimal art stoorde haar. Genzken wilde geen regels, geen concept dat de uitkomst dicteert maar bezielde sculpturen die een lijntje naar de gewone wereld leggen. Ze gaf haar sculpturen ook namen, zoals Schwarzes ‘Nusschen’ (zwarte nootjes), Popova, Zwilling (tweeling), Diana en Meister Gerhard.
De prachtige, precieze vormen van haar Ellipsoiden – grote ellipsvormige sculpturen die nu in de boven ruimte van het Stedelijk te zien zijn- werden met behulp van een computer berekend; iets dat volstrekt nieuw was en alleen met behulp van een specialist kon worden gedaan. Toch zien de sculpturen er vooral levendig uit, als een kano, een totem, een balanceerstok om over een koord te lopen. De hyperbolen raken precies in hun midden de grond of balanceren op de twee uiteinden. Criticus Daniel Buchloh maakte een vergelijking met de zipp schilderijen van Barnett Newman, waarin het oppervlak van het schilderij ruimtelijk wordt. De Hyperbolen van Genzken zijn fragiele lijnen op de grond die zich iets in de ruimte verheffen. De bezoeker loopt er om heen en ervaart tijd, ruimte en associaties, als een gedicht dat verhaalt over het leven onder de zon. Als een rits in het oneindige. Ons leven.
Genzken houdt van architectuur en ze is dol op New York met z’n aangezicht van wolkenkrabbers. Ze reageert er op in een aantal exposities.
Na de Tweede Wereldoorlog werden het constructivisme en de idealen van het Bauhaus ingezet om bloedeloze goedkope gebouwen neer te zetten. Beuys noemde deze hoogbouw misprijzend Stahl-und-Eisbein Skulptur (het ‘eisbein’ is het bovenste deel van een varkenspoot). Genzken kwam met de tentoonstelling ‘Fuck the Bauhaus, New buildings for New York’ in AC Project Room in 2000. Als alternatief voor de ideologisch holle gebouwen van de corperate companies bouwt ze 5 assemblages. Het zijn simpele houten constructies, gebouwen versierd met foto’s, tape, perspex, plastic bloemen, ronde metalen vormen met een schroef er op die doet denken aan de oren van Micky Mouse, trash, oesterschelpen, krullen van metaal. Tussen de sculpturen door draait een klassiek balletdanseresje op de grond haar pirouettes tot de batterij op raakt. Het is architectuur die opnieuw het gevoel van de straat oproept: een mentaal voorstel voor vrijheid en beweeglijkheid, tot een ‘vier het leven’ mentaliteit tegenover de geldmakerij van projectontwikkelaars.
In 2000 toont Genzken een alternatief voor de architectuur van Berlijn van flonkerende glas en siliconen platen die tegen elkaar aan zijn gezet tot fragiele bouwwerken die overlopen van schoonheid en spiegelen en glanzen dat het een lieve lust is.
Lang nadat de open inschrijving was verlopen kwam Genzken met haar voorstel voor een invulling van Ground Zero in de vorm van een installatie. Het geheel was te zien in Hauser & Wirth in Londen in 2008. Zo is er een disco die 24 uur per dag open is, want de vrijheid om er altijd naar binnen te kunnen is essentieel, zoals vroeger de deuren van de kerken open stonden voor de gelovigen. De disco heeft ook wel iets weg van een preekstoel. Verder is er de Osama Fashion Store, een Memorial Tower die bestaat uit transparante lege blokken waar vanuit een rol fotonegatieven naar beneden krult als een slinger. Op een kerk van twee trolleys waakt een metalen engel met een doodskop die is gemaakt van een mattenklopper. Het hospitaal lijkt op een ziekenzuster met de overbekende ziekenhuis boeketten als hoofd en als basis een dienblad op wieltjes: het hospitaal is opgebouwd uit hulpvaardigheid. Genzken’s kunst verbijstert en steeds opnieuw weet je niet zo goed wat er van te denken. Een kledingwinkel met de naam Osama: een provocatie, of juist een sussende gedachte, want hoeveel kinderen heten niet Osama (en juist in de gebieden waar wij voor veel te weinig geld onze kleren laten maken). Genzken wil een grotere, vrijere denkruimte laten zien; daarom maakt ze ook geen praktisch voorstel in de vorm van hoge glanzende torenflats, maar denk-gebouwen, denk-ruimten, die vooral gaan over een alternatieve mentale en sociale ruimte. Het is een voorstel buiten het officiële circuit om, want kunstenaars hebben naar haar zeggen geen autoriteit, maar wel begrijpen ze de werkelijke waarde van vrijheid. In ieder geval Genzken.
Voor de installatie Oil in Venetië liet ze het oerconservatieve Duitse paviljoen met oranje steigers ombouwen, alsof er een verbouwing aan de gang was.
In de hoofdruimte stonden achtergelaten koffers en astronauten hingen aan het plafond. De koffers kunnen bommen bevatten maar ook het begin zijn van een bevrijdende lange reis. Of het verwijst naar Venetië dat zo onbarmhartig door toeristen wordt overgenomen. OIL. Olie, omdat het daar uiteindelijk om gaat in deze wereld, bij vrijwel alle oorlogen speelt olie een beslissende rol. Ondertussen rent er een varken over een glanzende spiegelende wand. In haar installaties komen vaak spiegels voor, zodat de bezoekers zichzelf zien bewegen en zo onontkoombaar deel uitmaken van het werk, ja van de OIL. In veel installaties is een foto van haarzelf opgenomen, niet uit ijdelheid maar om aan te geven dat ze als kunstenaar onderdeel is van deze wereld, die ze in haar werk naar binnen haalt en waar ze commentaar op geeft.
Toch gaat het in het werk van Genzken niet om de verklaring of verwijzing. Het gaat Genzken er om steeds het onbekende op te zoeken, te breken met verwachtingen en goede smaak.
Genzken wil een harde wereld vloeiend maken. Haar sculpturen liggen op een afstand van de politiek en toch is het ook op een bepaalde manier ook politiek. Haar wereld is vloeiend, veranderlijk en uitbundig.
De werken van Genzken schudden voortdurend je normen op, omdat je in een soort verbijstering naar het werk kijkt en denkt: ja, ik vind het fantastisch, maar waarom?
De opmerking ‘It looks like students work, rethink her idea of sculpture, in mid-career’ is bedoeld als een groot compliment. Studenten maken vaak hun mooiste werk in het basisjaar, nog niet gehinderd door te veel ballast en normen.
Want iedere norm is een obstakel, om te veranderen, om elkaar te begrijpen. Iedere norm en iedere mening is een soort uitgehard beton. Een gesprek is zo vaak een naast tegenover elkaar zetten van meningen, of een poging tot overtuigen, in plaats van een werkelijke uitwisseling.
‘Rather, it’s more like a feeling that I have for children, for their craziness. But the inner one, not the learned one.’ vertelt Genzken. Met haar esthetiek wil ze dat innerlijk kind in ieder van ons wakker maken, het vermogen om weer als nieuw te kunnen kijken en luisteren.
Dat is de uitdaging van haar werk, om opnieuw in jezelf te graven naar je open kant, het aangeleerde even te vergeten.
Naar aanleiding van de rij kleding die aan een wand hangt op de tentoonstelling in het Stedelijk Museum zegt Genzken: ‘I am a gayman’. Wat een inspirerende tussenruimte. Op foto’s ziet ze er onconventioneel uit, kleurrijk, in een gele broek en een groen gebreid vest met Noorse motieven en zwart wit gestreepte mouwen, ringen, leren jacks of met een petje op. Al haar kleding lijkt iets te groot en heeft iets heel beschermends. De gedragen jasjes en hemden in de expositie zijn gesprayd en beplakt en daarna weer aangetrokken en hangen nu in volgend tussenmoment op een hangertje.
De titel van de tentoonstelling Mach dich Hübsch is een prachtige dubbelzinnige oproep. De zin heeft ze overgenomen van een reclame, maar je voelt op je klompen aan dat Genzken niet de schoonheid uit de reclame voor ogen heeft. In de expositie staan gipsen afgietsels van een beeld van Nefertiti opgesierd met krankzinnige blauwe pruiken en zonnebrillen. De naam Nefertiti betekent De mooie is gekomen. De beeldschone faraovrouw uit het verleden combineerde schoonheid met macht. Het origineel is te zien in het Neues Museum in Berlijn waar Genzken om de hoek woont.
De buste van Nefertiti vormt de tegenhanger van de Mona Lisa die Genzken intrigeert omdat ze zich afvraagt waarom dit het beste schilderij is en ‘waarom men zegt dat ze de mooiste vrouw ter wereld is, terwijl ze toch zo lelijk is. Hoe meer ik me met dit onderwerp bezig houd, hoe meer ik steeds moet denken: ‘ze is niet mooi’. Maar waarom zegt iedereen dan dat ze mooi is? Dat is het interessante aan het geheel, dat staat helemaal niet ter discussie.’*
Wat me het meest treft in haar expositie is dat het werk je dwingt om jezelf van alles af te vragen, om te beginnen: waarom val ik er voor als een blok?
‘The intention is to get a different reaction from the “already known.” I can’t explain it any other way.’ zegt Genzken.
‘I see my work at the moment—as opposed to in the past—as having something to do with the innermost more than something to do with the exterior. One can always explain the exterior. But the inner side one finds difficult to explain. And these sculptures have more to do with the inner view.’
In de film Meine Großeltern im Bayerischen Wald (My Grandparents in the Bavarian Forest, 1992) bezoekt ze haar grootouders. Het kostte me moeite om het uur uit te zitten. Wetend dat deze man, haar grootvader, een fervente nazi was, is voldoende informatie om met een hoofd tollend van gedachten verder te kijken naar het onbeduidende geharrewar tussen twee oude mensen. Over de aankoop van een vloerkleed, over het lezen van de krant. Het zweet breekt me uit, zo claustrofobisch en benauwd is het hoe ze daar rond schuifelen in die kleine ruimte. Het gaat misschien niet zo zeer over precies deze twee mensen, maar meer over het claustrofobische denken van mensen die niet vatbaar zijn voor rede, voor menselijkheid, zoals we dat vandaag de dag ook weer tegenkomen in discussies rond het zwart van Piet en de vluchtelingen. Het vreemde, de ander.
De directe link met de werkelijkheid maakt al haar werk onontkoombaar. Je kunt het niet meer buiten jezelf plaatsen, afdoen als vervreemding of als een sprookje. Isa Genzken kiest positie op een kunstenaarsmanier door een beeldtaal te kiezen waarin je op niets kunt terugvallen. Je tuimelt een nieuwe lege ruimte in, van beton, glitter trash of oesterschelpen, een ruimte waar je niet aan kunt wennen omdat hij steeds verandert. Je moet opnieuw beginnen.
‘To refuse to become dogmatic that is the political act in the world.’
Lit:Isa Genzken retrospective Moma New York.
Science Fiction/Hier und jetzt zufrieden sein, Isa Genzken Wolfgang Tillmans, museum Ludig Koln
* Isa Genzken in gesprek met Nicolaus Schafhausen
Oil German Pavillion Venice, 2007
01 Artist interviews 02 THIS IS ISA GENZKEN MoMA