INTERVIEW JORDAN WOLFSON – Manic/Love –
Het Stedelijk museum verwelkomt… mij – voor de press release voor Jordan Wolfson’s soloshow.
Je leest solo-show, ik bedoel dubbele solo-show. Ik heb het idee dat Wolfson een bad-boy is. Een Enfant terrible is dat in het frans. Veel van mijn oud-docenten op de kunstacademie wimpelen hem te gemakkelijk weg met woorden als oppervlakkig, onoprecht of god-forbid ‘flitsend’. Maar goed, hij heeft wel een tweedelige solo-show in het Stedelijk Museum. Zijn animatronische sculpturen en animaties kijken je aan terwijl ze vallen, dansen, dood gaan – maakt niet uit, want het zijn poppen, maar ze doen van alles. De één vindt het (te veel) een attractie en de ander niet. Ik ben benieuwd. Eens kijken of ik verder kan komen dan het high-gloss exterieur van zijn werk en de kunstenaar zelf. Misschien is hij wel een enfant doux, misschien wel.
De presentatie in het Stedelijk begint. Jordan praat weinig, en Beatrix Ruf net genoeg. We lopen door de laatste ruimte die nu nog toegewezen is aan Tinguely: de oude, zwaardere en lomere, old spirit-brother van Jordan. Dan de hoek om, op naar Colored Sculpture.
Colored Sculpture is het meest recente werk van Jordan Wolfson. Als Alfred E. Neuman en Howdy Doody een liefdesbaby kregen in het Huckleberry Finn tijdperk en die opgroeide tot een big boy, dan had Colored Sculpture basically een broertje. De pop, bevestigd aan enkele metalen kettingen, wordt opgetild, weggetrokken: oscillerend tussen agressie en tederheid, mishandeling in een schitterende choreografie. He’s just a kid denk ik nog, maar hij kijkt ondeugend. Hij zal het wel verdiend hebben.
Ook is Raspberry Poser te zien, Wolfsons animatie film uit 2012.
Deze 9 minuten durende film draait in een ruimte die volledig is bekleed met een hoogpolig wit tapijt, een ga-maar-lekker-liggen duwtje in de rug. In de animatie zijn stuiterende HIV cellen te zien op stock-images van champagne gekleurde woonkamers die mijn ouders sowieso prachtig gevonden hadden. Ook zien we een geanimeerde tiener die rokend de woorden: YES, NO, NO, YES, YES uitblaast en later veranderd in een stoel met spijkers. Dit allemaal op muziek van Mazzy Star – Fade Into You en Beautiful Nightmare van je weet wel wie
Niet veel later zit ik met Jordan Wolfson in een van de museumzalen.
SB: Jordan, laten we beginnen met een meerkeuzevraag. Met welk van de drie opties identificeer jij je het makkelijkst?
Dat ze alle drie met de letter- P beginnen is meer een formele plus dan een betekenisvolle pre.
1. De beeldhouwende prins Pygmalion. Een beeldhouwer die ook van zijn beelden hield.
2. Pinocchio’s slechtgezinde poppenspeler Mangiafuoco, die zijn poppen gebruikte voor eigen gewin.
3. De maker van de mens zelve – Prometheus
JW: Ik vind ze allemaal fascinerend, maar als ik heel eerlijk ben zie ik mijn werken meer als sculpturen of sculpturale situaties. Ik voel niet per se een sterke emotionele band met ze, alleen als ik ze als karakters zou zien misschien. Maar ik zie ze echt meer als sculpturen, dat houdt het een stuk formeler. Best saai eigenlijk. Maar dat is belangrijk, ik geloof niet dat ik zonder die saaiheid (formaliteit) dezelfde resultaten had geboekt.
SB: Het oogcontact en het staren zijn nogal aanwezig in je werk. Zowel Colored Sculpture als Raspberry Poser kijken je aan. Binnen het systeem van kijken of staren, hoe sta jij tegenover het moment van knipperen? Het moment dat de ogen volledig gesloten zijn, is dat een formele strategie om levendigheid te vergroten of een moment waar ik, als toeschouwer, me even kan ontbinden van de relatie die is aangegaan met de sculptuur?
JW: Het is beide, geloof ik. Ik denk dat het een belangrijke vraag is. Aan de ene kant is het een pauze in de frequentie, maar tegelijkertijd is het een strategie om de illusie van leven te suggereren.
SB: Dit knipperen van de ogen vindt niet alleen plaats bij de werken die nu te zien zijn in het Stedelijk, maar ook bij de sculptuur Female Figure . Waar komt die generieke non-naam vandaan?
Op het moment van deze vraagt stormt een andere man de ruimte binnen, in een mooi pak – dat wel. Hij vraagt luid en terloops aan Jordan: ‘Jordan, do you have a name for this sculpture?
Ik vertel hem dat ik die vraag net aan het stellen ben en hij best mag blijven luisteren. Ook zeg dat ik stiekem denk dat de echte naam van Female Figure ‘Nora’ is. Jordan en de man in pak vragen zich beide af waarom. Dat zit zo:
De tekenserie Dora the Explorer is ontwikkeld in Amerika om jonge kinderen Spaans te leren. Dora adresseert de televisiekijker direct, breaking the fourth wall of television en vraagt constant aan de tv-kijkers waar al haar verloren spullen zijn. De kijker helpt Dora door te reageren, ook al weten we wel dat het niet zo werkt, toch reageren we vanaf de bank.
Dora is in dat opzicht een pionier, dan wel niet een boegbeeld van een geanimeerd karakter die de fourth wall doorbreekt en hiermee probeert door te dringen tot de realiteit van de non-fictieve wereld.
Female Figure zie ik als de sletterige, grotere en oudere zuster van Dora, met een Bacardi in haar hand en haar kont die ritmisch op de muziek meewiegt. Vandaar de naam Nora.
NORA / DORA
SB: Jordan, heb jij een naam voor haar?
JW: Die show ken ik niet, helaas! Een naam voor haar heb ik eigenlijk niet, echt niet. Andere mensen wel – het productieteam en de andere ontwerpers hebben allemaal werknamen of koosnamen. Ik ben redelijk gedissocieerd van haar eigenlijk.
SB: Kun je iets meer vertellen over de dualiteit waarin Female Figure zich in begeeft?
JW: Redelijk formeel weer. Eigenlijk is ze een seksueel object, maar hoe ga je dat intuïtief tegen – hoe draai je dat om? Het heksenmasker staat symbool voor onvruchtbaarheid. Dus het gezicht signaleert onvruchtbaarheid terwijl het lichaam juist vruchtbaarheid schreeuwt – ze danst sexy als een soort lokroep. Best grappig eigenlijk, dit is kunstmaken 101. Je pakt twee tegenpolen en dan speel je met de ruimte die er tussen zit.
SB: In Female Figure gebruik je het lied Blurred Lines. Een logische keuze lijkt me. Hoe ga je om met de taal die je jouw karakters laat spreken?
JW: Ik probeer hier zo intuïtief mogelijk een compositie in te maken, van alle zinnen die gezegd worden. Sommige zinnen of woorden blijven gewoon in mijn hoofd hangen
My mother is dead.
My father is dead.
I’m gay
I’d like to be a poet.
This is my house.
Eerst wilde ik haar alleen THIS IS MY HOUSE laten schreeuwen, ik dacht dat dat wel een slimme institutionele kritiek was. Maar het werkte gewoon niet zoals ik het in mijn hoofd had.
SB: Na die tekst gaat Female Figure over in een gedicht over de moeder. Daar worden best wat heftige dingen gezegd. Hoe ga je om met moraliteit in je werk? Kun je alles maar gewoon zeggen?
JW: Ja, dat gedicht gaat over seks hebben met je moeder. Ik was redelijk geobsedeerd door die tekst. Ik werd me erg bewust van de karaktertrekken die ik mijn personages laat ontdekken. Ik ben geen homo, mijn ouders leven nog en ik hoef geen seks met mijn moeder – snap je wat ik bedoel? Ik ben niet degene die deze dingen zegt – het is een fictie die ontdekt wordt. Zoals een auteur een boek schrijft, zo komt het eruit.
SB: Heb je bepaalde stijlfiguren in je hoofd terwijl je vorm geeft aan je possy van karakters? Zoals de protagonist, partner, vrouw, slachtoffer, held, winnaar et cetera?
JW: Nee, nee. Ik denk en probeer totaal vrij te zijn van elk stijlfiguur, of persoonlijke binding met de karakters. Alles wat ik doe is zonder reden: ik voel het gewoon. Niet een emotioneel gevoel – maar één waar ik spanning en vibraties aanvoel. Ik had bijvoorbeeld twee opties voor de handen van Colored Sculpture – beide met sproeten, maar in het paar handen dat ik rechts van me had liggen zat gewoon meer spanning dan de linker. Dan kies ik voor de rechter.
SB: En je bent niet benieuwd om die intuïtie te ontleden, om erachter te komen waar die intuïtieve aantrekkingskracht vandaan komt of door gevormd wordt?
JW: Ik probeer daar echt ver van te blijven. Ik ben een compleet narcistisch slachtoffer van mijn eigen brein – snap je – daarom mediteer ik zoveel. Ik heb niet eens gedoucht voordat ik hier naartoe ging – ik werd wakker samen met mijn vriendin – het was al laat . Zie je al het snot wat nog in mijn ogen zit?! Maar mediteren en een positieve energie behouden is belangrijker voor mij dan er cool uitzien. Ik focus dus wel heel erg op mijn eigen bewustzijn, zonder per se die intuïtie te doorgronden. Ik ben redelijk succesvol – en dit zeg ik op de meest nederigste toon mogelijk. Ik geloof ook echt dat professioneel succes voort stroomt uit creatief succes en creatief succes stroomt weer voort uit constante verzorging van je bewustzijn.
Ik ben bijvoorbeeld redelijk snel bang, dat zou je niet zeggen, maar ik ben echt snel bang. Nu niet meer, niet meer met de werken die hier nu staan, maar tijdens de productie ben ik zo zelfbewust van elk werk dat ik maak. Die twijfel en zelfhaat die ik van tijd tot tijd heb, daar leer ik mee leven en ook dat moet je betrekken in je eigen bewustzijn en bestaan.
SB: Oké. Ik zou graag wat meer willen weten over hoe jij je werk benadert tijdens de productieperiode. Het zijn redelijk monolithische werken en ik kan me voorstellen dat er veel voorwerk over een langere tijdsperiode aan te pas komt. Ook werk je met een team – animatoren, programmeurs en een ontwerper. Hoe ziet zo’n proces er uit? Zie je dat als een potje pingpong of ben je echt een regisseur?
JW: Regisseur, absoluut. Er wordt weinig gepingpongd. Er zijn een of twee personen waar ik wel mee pingpong, maar het is belangrijk om te weten wat het werk maakt: dat ben ik. Niet iemand anders opvatting of gevoel.
SB: Ik merk dat je redelijk formeel over je werk praat. Deze formaliteit lijkt ook terug te komen hoe je met bepaalde thema’s of stijlvormen omgaat. Bijvoorbeeld de agressie in je werk. Het lijkt alsof je meer geïnteresseerd bent in de formele systemen van agressie, dan misschien de symboliek of consequenties van geweld.
Op dit moment valt de muziek van Beyoncé en haar Beautiful Nightmare samen met When a Man Loves a Woman van Percy Sledge en zitten we even in stilte om te genieten van de kakofonie. Het lijkt wel alsof de liedjes zijn uitgekozen om hun titel alleen.
JW: Over geweld gesproken. Dat jij of de toeschouwer geen problemen heeft met het geweld is fantastisch. Het is geen echt geweld namelijk, het is geweld binnen de fictie van een kunstwerk. Je komt met veel meer weg in de wereld van fictie dan in real-life. Ik denk wel dat, ook al is de vorm van agressie redelijk duister, ik er wel altijd met een positieve intentie aan werk. Ken je dat gevoel dat wanneer er een hond naar je blaft en gromt, maar je bent niet bang hij je ook niks kan doen? Als je dan het speeksel van zijn tanden af ziet druipen en zijn natte neus maakt kleine wolkjes in de kou, zie je de hond voor wat het echt is, in plaats van verlamd te zijn door de angst van agressie. Of whatever
SB: Even over Mr Poser van je Rhaspberry Poser video. Er is een moment waarin hij zijn buik opensnijdt. Hij kijkt redelijk uitdagend naar me, alsof het hem weinig doet maar toch zin had om te provoceren. Ik vraag me nu af of hij misschien niet gewoon een lieve jongen is die zich open probeert te stellen. Kan jij je identificeren met die houding van Mr. Poser.
JW: Ik denk het wel, in een bepaalde manier. Ik zie het meer als een coole methode om een binding te voelen met zo’n karakter.
SB: Jordan, je bent relatief behoorlijk jong in verhouding tot menig ander kunstenaar in het Stedelijk, hoe ervaar je deze vroege piek in je carrière?
JW: Het is heel simpel eigenlijk. Als mensen aan mij vragen ‘Jordan, ben je nerveus voor een show zoals het Stedelijk’ dan moet ik eerlijk toegeven dat ik dat niet ben. Hoe fantastisch is dat? Als ik een nieuw werk voor het eerst tentoonstel – ja dan ben ik zenuwachtig, zelfs bang. Het tentoonstellen van werk is het makkelijkste gedeelte van mijn werk, ik geef niet zoveel om al die aandacht. Uiteindelijk zit het enge en intimiderende deel in het maken van het nieuwe werk. Het werk gebeurd in de studio, niet in de expositieruimte of in mijn ego.
SB: Heb je in het begin van je carrière keuzes gemaakt waar je trots op bent, of spijt van hebt? Iets waar jonge kunstenaars op kunnen letten misschien?
JW: Het is misschien lullig om te zeggen, maar ik ben heel blij dat ik tijdig bepaalde galeries heb verlaten. Ze hadden een visie die te klein was. Dat ze me te vroeg in een hokje wilde stoppen waar ik dan niet meer uit zou kunnen komen. Ik had een visie en ambitie die niet rijmde met wat galeries van mij verwachtten, dus toen heb ik ze achter moeten laten. Het succes van de galeries waar ik nu in zit, is de vrijheid die ze een kunstenaar bieden. Ik verdien liever geen geld en heb vrijheid, dan dat ik loaded vast zit aan een galerie waar ik mij opgesloten voel.
–
Wolfson hamert op de non-intellectualiteit van zijn proces, je zou dat kunnen zien als een doorgeefluik van z’n genius, ik geloof hier niet in. Dat Wolfson bang is, of geïntimideerd, is belangrijk, noodzakelijk zelfs. Enfant terrible fungeert hier als een stijlvorm, als een proto-narratief karakter: iemand die door zijn onbezonnen opmerking de mensen in zijn omgeving in verlegenheid brengt. Maar een enfant is geen hyper-cerebraal of kritische entiteit, een enfant is iemand die met een open en leergierige houding met zijn omgeving omgaat, door alles aan te raken en te pakken (approprieren), opvattingen en zijn moraal in het midden te laten, dingen te zeggen, zonder er per se iets mee te zeggen. Wolfson verkleedt zich om even te kijken hoe dat eruit ziet, misschien als punk, misschien als heks. Uiteindelijk probeert een enfant dingen uit, gaat door de choreografie van bewegingen en gedraging heen zonder zich er per se aan te binden of mee te identificeren. Wolfson doet dit met een sensibiliteit en sensitiviteit, de gloss van de buitenkant is gloss, omdat we hieraan blootgesteld worden, wij en Wolfson. Ik laat dat oude label voor wat het is en ga dit eens uitproberen: Enfant doux terrible.