In overvloed – over mijn fascinatie voor vissen
Sytske van Koeveringe schildert al drie jaar lang portretten van vissen en ze verzamelt allerhande voorwerpen in de vorm van dit dier. In dit essay gaat ze op zoek naar de reden(en) achter haar hardnekkige fascinatie. “Is er een ander dier dat zo rekbaar geïnterpreteerd kan worden? En hoe komt het eigenlijk dat er zoveel spullen bestaan in de vorm van een vis en bijvoorbeeld niet in de vorm van een kakkerlak? En waarom zijn er zoveel kunstenaars die zich deze vorm toe-eigenen?”
Net nadat ik seks heb gehad denk ik aan vissen. Dit is kort, bondig en intens. Zoals alleen gedachten kunnen opdoemen en verdwijnen, een kleine priem in je diepste hersencel en weg is ze. De vissen hebben meer kleur dan dat ze in werkelijkheid hebben en zijn met z’n tienen of meer, zwemmen over of onder elkaar. Het water is nooit blauw of doorzichtig of een andere kleur die op water lijkt maar ik niet kan omschrijven. Ik geloof dat ik niet eens kan spreken over water: om hen heen dwarrelen figuren en andere, voor mij niet te definiëren vormen.
Niet alleen na de seks, maar ook net voor ik in slaap val denk ik aan dit beeld, als ik op het balkon planten watergeef, als ik in de trein zit of net voor ik een hap neem van mijn ontbijt en Keesje vraagt: Waar denk je aan?
**
Sinds drie jaar schilder ik portretten van mensen en van vissen, ik begon klein met BIC-pen in mijn dagboeken, ging over op oliepastelkrijt op A4 papier, kocht toen steviger papier en werk nu met acrylverf op ongebleekt katoen. De groottes lopen uiteen, van halve tot bijna vier meter.
Deze portretten zijn overigens niet natuurgetrouw, met diepte en alles. Maar plat, met veel lijnen, waar in de verste verte geen water te bekennen is. Wat de portretten gemeen hebben is de hoeveelheid kleur, dat de mensen naakt worden geportretteerd, dat ieder mensfiguur een gehavende rechterborst heeft – en ik ga niet uitschrijven waarom.
Het verschil zit onder andere in de kleurcombinatie en hoe de vis wordt afgebeeld: zo heeft een portret een vis om haar nek hangen, is er eentje met een vis in haar armen, bij een volgende zit de vrouw in een bad vol vissen en bij weer een ander springt er een vis uit haar glas. Al zijn er ook portretten van de vissen zelf: levende, rottende, dode, aan elkaar geplakte of omhoog springende.
**
Een antwoord op: ‘Waar denk je aan?’ heb ik niet, omdat het nooit overeenkomt met wat ik daadwerkelijk denk. De brug tussen mijn gedachten en uitgesproken taal is te groot en ook al vond ik een kleinere brug, dan nog komt taal niet overeen met wat ik bedoel. Dus stel dat Keesje vraagt waar ik aan denk en ik zou antwoorden met: ‘Aan vissen,’ zou Keesje nooit dezelfde vissen voor zich zien als ik op dat moment doe. Ook niet als ik ze nauwkeurig zou omschrijven, alleen al omdat ik zodra ik er woorden aan geef de gedachte al kwijt ben en bij een volgende ben aanbeland.
**
In de Japanse schilderkunst staan vissen voor overvloed – hier werd ik op gewezen door een vriendin. Online lees ik dat Japan heel wat eeuwen terug met een overvloed aan vis zat. Dat er langs de Japanse kustlijn zo’n vijfduizend vissersdorpen lagen. Ik las om welke eeuw het ging en vergat haar meteen, zo gaat dat met eeuwen en mij.
Degene die de informatie over de Japanse vissersdorpen schrijft, weet alles precies: Dit betekent dat er om de zes kilometer een vissersdorp staat! Fantastisch!
Daarna volgt een lange, blije lap tekst over die vissersdorpjes en over hoe kunstschilders hier weer op reageerden door overal een vis op te schilderen – vazen, borden, doeken etc. Ik scrol wat op en neer, vind nergens waar die vissen precies vandaan kwamen en concludeer dat dit niet is wat mij interesseert. Hier kun je van alles achter zoeken maar je kunt het ook laten en dus klik ik de informatie over de Japanse schilderkunst weg.
**
Toen ik mijn eerste drie portretten af had, ging ik daten met mijn huidige vriendin Keesje. Niet dat dit een afspraak was. Dit liep gewoon zo, zoals we voor de buitenwereld ook gewoon door een park liepen. Twee vrouwen die gewoon langs het water liepen, een gewone hond holde voorbij met een veel te grote stok in zijn bek en mensen lachten hierom – wij ook. Tegelijkertijd was ik bezig met blijven ademhalen en focuste ik op mezelf omdat ik geen stomme dingen wilde zeggen. Ook was ik er alert op dat ik niet te lange stiltes mocht laten vallen en als deze vielen, mocht Keesje absoluut niet het idee hebben dat ik haar niet leuk vond.
In een stilte vroeg Keesje wat ik zoal schilderde, met haar handen diep in haar zakken schopte ze een steentje weg.
Portretten van mensen en vissen.
Ik zei het snel en terloops zoals: Wat zullen we vanavond eten?
Vissen, oké. En waarom precies?
Dat weet ik nog niet.
Er verscheen een glimlach, mijn benen werden week en ik wilde me omdraaien, weglopen, niets van me laten horen. Niet omdat ik me bewust werd van mijn eigen onvoldane antwoord, maar vooral omdat ik echt geen vermoeden had van die waarom. Ik deed gewoon, punt.
(maar ook omdat ik geloofde dat dit antwoord de reden kon zijn dat ze me nooit meer zou willen zien. Want wat is er nou onaantrekkelijker dan iemand die iets niet of eigenlijk bijna niets weet?)
(al mag gezegd worden dat ik die constante zenuwinzinking ook ervoer zodra ze in mijn buurt verscheen of wanneer ik haar naam in mijn telefoon zag opdoemen, maar dát is een heel ander verhaal)
**
Als ik online opzoek hoe vissen in de schilderkunst zijn verwerkt, lees ik onder ander dat in 2004 het Centraal Museum in Utrecht een expositie over vissen organiseerde. Deze tentoonstelling ging over de oude schilderkunst van Hollandse en Vlaamse meesters tussen 1550 en 1700. Er werden, zo lees ik, veel vissen geschilderd omdat Nederland en België hoogtijdagen beleefden in De Gouden eeuw – weer een eeuw. De Gouden eeuw stond voor weinig hoeven werken, er was een overvloed aan tijd, voedsel en meer van dit.
Terwijl ik dit lees realiseer ik me dat overvloed voor de tweede keer aan vissen wordt gekoppeld.
Waar ik om moest lachen is dat die expositie in het Centraal Museum was ingedeeld op vissoort: ze telden vijftig verschillende vissoorten binnen de geselecteerde schilderingen. De snoek stond op nummer een: zij was op achttien schilderijen te zien. De karper vijftien keer.
Online lees ik dat er na 1700 er nog maar weinig vissen werden geschilderd, dat de schilders ‘dit onderwerp uit het oog verloren’. Alsof vanaf toen er alleen nog maar een gebrek was aan, in plaats van overvloed.
**
Op het omslag van mijn laatste boek staat in mijn biografie dat ik alles in de vorm van een vis spaar. Als je naar mijn Instagram account gaat, zie je in één oogopslag dat vissen een bepaalde rol spelen in mijn leven, ga je naar mijn website… idem.
Ik verdien amper, of eerlijk gezegd niets, met mijn schilderijen – en ook niet met mijn schrijven. Om mijn vaste lasten te kunnen betalen geef ik onder andere essayschrijflessen aan De Schrijversvakschool. Bij iedere nieuwe groep hebben we het in de eerste les over vissen. De vraag: ‘Waarom vissen?’ wordt altijd wel een keer gesteld. Ik betrap mezelf erop dat ik meestal mijn schouders ophaal en schaapachtig begin te lachen en er nooit een voor mijn gevoel voldaan antwoord uitrolt.
**
Toen ik mijn eerste zakgeld kreeg kocht ik een kleine beursje – portemonnee – in de vorm van een vis, ze is oranje en op de stof zijn grote schubben en ogen getekend. Voor zover ik me kan herinneren is mijn liefde voor de vis hier begonnen. Sindsdien zijn er meer dingen in de vorm van een vis bijgekomen en mag ik spreken van een verzameling.
Ik heb een houten bord, twee grote en twee kleine glazen schalen, een geglazuurd lelijk schaaltje. Een gouden flesopener, een theedoek, iets voor in je haar wat ik nooit draag, een stenen schaaltje, een theezeefje, een tegeltje, nog een beursje, nog een tegeltje, een beeldje, een kaartenhouder, twee blikken, een doosje, een broche, welgeteld vijf vazen, twee plastic beeldjes, een parfumflesje, twee magneten van vissen, een keramieken beeldje, een poster, een overvloed aan kaarten en plaatjes, uitgescheurde foto’s en de belangrijkste: mijn Gelukvis. Dit zijn twee platte visjes, gemaakt van een soort steen. Niet groter dan vijf centimeter. Hun buiken zitten aan elkaar vast, alsof ze niet, nooit zonder de ander kunnen leven. Deze Geluksvis vond ik in 2016 op Koningsdag, net nadat het uit was met mijn lange relatie. Sindsdien draag ik haar altijd bij me, tenzij iemand die ik lief heb in een levensingrijpende situatie zit, dan leen ik haar uit.
**
Dat er sinds de zeventiende eeuw maar weinig vissen werden geschilderd is onzin, althans als ik over mijn instagramfeed scrol zie ik ze wel degelijk. Veel kunstenaars die ik volg hebben weleens een vis getekend, geschilderd dan wel een kapstokje gemaakt in de vorm van een vis, een keramieken beeldje gemaakt in de vorm van-, een tekening, een schildering, een sculptuur, een vaas die ineens een – of schrijvers die een stuk dan wel een heel boek schrijven over – Misschien zegt dit iets over mijn algoritme, maar wat mij opvalt is dat de vis voor iedereen iets anders betekent – hier kom ik later uiteraard op terug.
Is er een ander dier dat zo rekbaar geïnterpreteerd kan worden? En hoe komt het eigenlijk dat er zoveel spullen bestaan in de vorm van een vis en bijvoorbeeld niet in de vorm van een kakkerlak? En waarom zijn er zoveel kunstenaars die zich deze vorm toe-eigenen? Is het vanwege de vorm, vanwege het dier of gaat zoiets automatisch, zoals je ook mensen hebt die tijdens het bellen ogen tekenen. Schriftjes vol met ogen – die qua vorm weer iets weg hebben van vissen.
**
Andere vragen van mijn leerlingen:
Eet je vis? Ik kan me voorstellen dat je dat niet doet. Of at je al geen vis?
Of:
Wist je dat er een onderzoek gaande is met een goudvis die in een kom op wieltjes staat en als hij de ene kant op zwemt die pot op wieltjes die kant op rolt.
Als beloning geven ze de vis voer. Zo wordt er getest of de vis een bepaalde intelligentie heeft.
Of:
Dus je bent met een serie bezig maar je weet niet waarom? Hoe werkt dat in hemelsnaam, heb je geen baas of hoe heet zoiets, een curator die zegt: ik wil dat je iets met vissen maakt?
Of:
In Utrecht heb je een vissenbrug, een soort sluis, druk je op de knop dan laat je de vissen door. Hoe vet?
Of:
Mop: er komt een vis bij de dokter, ze vraagt wat er aan de hand is. De dokter antwoord meteen:
Ik zie het al, uit de kom.
Of:
Waarom werk je aan iets als je geen idee hebt waar het over gaat?
Bij een vraag die begint met waarom, rollen mijn gedachte door naar: waarom schrijf ik? Waarom maak ik kunst? Of naar de grotere vraag: waarom ben ik hier en trouwens, waarom loop jij hier rond?
Zodra deze vragen zich in mijn hoofd aandienen, hun scherpe klauwtjes in mijn brein zetten, tuimel ik in een brandend gat dat eindigt met ‘daarom’ of weer dat holle schaapachtig gelach.
**
Je hebt ook mensen die veel spullen van vogels verzamelen en kunstenaars die een vogel in een kunstwerk verwerken. Hier zijn talloze boeken over. Wonderlijk dat zowel de vis als de vogel iets onbevangens, onbekommerds hebben. Alleen al omdat ze boven of onder ons leven en misschien wel daarom een betekenis met zich meedragen die moeiteloos wordt gekoppeld aan het woord vrijheid. Ik begin bijna te geloven dat vrijheid niet gepaard kan gaan met lopen.
**
Naast de reeks visportretten werk ik aan een soort knuffels in de vorm van vissen. Maar ook maak ik graten die eveneens littekens kunnen zijn – dit is een kleine link naar het begin waar ik schreef dat ik niet wilde uitschrijven over de gehavende rechterborsten van de geportretteerden –
En weer door!
Ik gebruik voor deze ‘knuffels’ dezelfde soort katoen als voor mijn doeken. Al is mijn resultaat allesbehalve om te knuffelen, de verf maakt ze hard en onaangenaam.
Een vriendin tipte textielverf, ze tipte afwerking, ze tipte een strijkijzer om de naden van de vissen beter te persen, ze tipte kleurgebruik… Ik heb ernaar geluisterd maar niets van aangenomen. Ik wil niet dat mijn werk te netjes wordt afgewerkt, bang om te clean te worden. Kunst is – welk medium dan ook – voor mij de enige ruimte om nog te mogen onderzoeken hoe iets werkt en als het niet werkt dit te laten. Ik wil mijn drang tot maken, mijn gebrek aan geduld en de stappen die ik zet laten zien, door onder andere mijn eventuele fouten erin te laten zitten. Ik wil dat iedere stap in mijn proces kan worden aangewezen, hier horen dus ook alle vlekken, gaten, rafelranden, onafgewerkte naden en losse draadjes bij. Maar ook dat de stof hard wordt, dat fiberfilt wat er zacht in gaat, stug wordt. Ik wil dat mijn omhooghalende schouders, mijn onwetendheid, mijn veelal ik- begin-gewoon-en-dan-zie-ik- wel- houding, maar ook mijn: dat- bepaal-ik-zelf-wel houding in mijn werk aan te wijzen zijn. Ik hoop dat je aan de reeks portretten kunt aflezen hoe fysiek ik bezig ben geweest, ik hoop dat je de uren die ik er met mijn handen heb ingestopt doorvoelt. En daar horen ook alle koffievlekken, olijfvlekken, thee die eroverheen is gevallen, chipsvegen, chocoladeklodders en tranen bij. Het volle leven niet afvlakken, heeft voor mij iets charmants.
**
In veel kunst is de vis letterlijk een vis – althans zo interpreteer ik het – zoals de vrouw die vrolijke kapstokjes maakt in de vorm van een vis – en soms staat ze voor iets groters, zoals de vissen in die eeuwen die naar overvloed verwijzen.
Vibeke Mascini – beeldend kunstenaar en schrijver – stelt met haar project The dent of Walter Umenhofer de vraag: ‘Wat is het gewicht van een walvis?’
Deze vraag stelt ze aan vrienden en kennissen, de antwoorden die ze kreeg legde ze vast in belachelijk mooi en poëtisch beeld waarin amper een letterlijke vis te zien is. Het eindwerk van dit project is een boek waar ik jaloers op ben. Een dier gebruiken om iets anders, iets veel groters aan te kaarten, namelijk: hoe kijken we naar getallen, hoe wordt maat bepaald en wat betekent dit?
**
Ik kan me irriteren aan interviews met bijvoorbeeld een schrijver die óók podcasts maakt. Dat de interviewer vraagt hoe zoiets samengaat: schrijven en óók nog een podcast maken. Hoezo staat schrijven per definitie zo vast terwijl er zoveel schrijvers zijn die ook andere dingen doen om zich te uiten?
Taal is zoveel meer, kent een onmogelijke hoeveelheid aan gedaantes. En daarbij: niemand doet maar één ding, althans als ik kijk naar mijn niet- schrijvende vrienden die ieder minstens drie verschillende werkzaamheden hebben. Maar nu sla ik een hele andere weg in. Ik wilde hier alleen schrijven dat het me opvalt dat er binnen de kunst – in de breedste zin van het woord – een overvloed is aan disciplines en aan hoe deze in elkaar overlopen. Zoals mijn schrijven onlosmakelijk verbonden is met mijn beeldende werk. Ik wilde mezelf ook nog afvragen of dit – meerdere disciplines naast elkaar uitoefenen – van alle tijden is of van de laatste tijd.
**
En dan hier een resultaat van een onderzoek.
**
Keesje en ik liggen in bed – ze is er dus nog en ik kan ademhalen in haar bijzijn zonder te veel zenuwinzinkingen te krijgen.
Je zoekt nooit echt iets over vissen op, hè?
We liggen in elkaars armen zoals verliefde mensen dit vaker doen en nog vaker dan vaker willen doen. Ik vraag haar na een korte stilte wat ze bedoelt.
Iets van weetjes of gewoon informatie over welke vis waar leeft, wat voor soort vissen er zijn, dat soort dingen.
Ik zei zoiets als nee en ging hier uiteraard langer over nadenken, want dat is wat ik doe: iemand zegt iets, ik antwoord op dat moment, maar voor mijn gevoel half en nooit goed genoeg – vind ik zelf – om er vervolgens over te schrijven, over te schilderen of op een omslachtige manier op terug te komen.
**
Een vis doet me denken aan een graat, zo’n graat doet me denken aan een litteken dat me brengt bij een mes en dan springt mijn brein snel over op het concept snijden: in een vetophoping snijden. Bij vetophoping moet ik denken aan mijn borsten en toch ook wel aan borsten in het algemeen: een overtollige hoeveelheid huid dat door die hoeveelheid een extra risico is voor een verkeerde celdeling. Het mooie is dat een verkeerde celdeling goed kan gaan, dat er miljoenen borsten rond hobbelen waar niets over te klagen valt – qua verkeerde celdeling. Al vind ik het lastig om alleen maar de mooie dingen van iets in te zien, omdat alles twee – of meerdere – kanten heeft en ik ervaren heb dat zo’n celdeling verkeerd kan uitpakken. Een chirurg zei tegen mij:
Jouw tumor is schadelijk.
Ik vind ‘chirurgie’, ‘schadelijk’ en ‘tumor’ los van elkaar, erg mooie woorden: vol en bewegelijk, zoals koraal dit ook kan zijn. Je waant je in een andere wereld waar niemand dezelfde taal spreekt, alles onbekend, je dwaalt rond als een nieuwsgierige reiziger. Maar binnen de context: ‘jouw tumor’ en ‘is schadelijk’ voel je een explosie die voornamelijk bestaat uit een angst voor verval en de dood. En bij angst moet ik denken aan de uitspraak:
Met die angst moet je leren leven.
Is blijven schilderen en blijven schrijven een manier om een vorm te vinden om die priemende angst uit de weg te gaan? Of zoek je haar juist op? Ben je dan nu voorgoed de vrouw met kanker, draalt vanaf nu al je werk om deze ziekte of staat ze voor iets groters? Kanker is wel nummer één op de dodenlijst. Dat je schrijft en schildert om niet stil te hoeven staan bij die constante vergankelijkheid en veranderingen in en om je heen. Of sta je juist stil bij al die bewegelijkheid doordat je schrijft en schildert? En waar ging je werk over voordat je ziek werd? En hoezo schrijf je ineens in derde perspectief? Bij derde perspectief denk ik aan interviews met voetballers en aan mijn docent va de Rietveld academie, terwijl hij niet eens op een voetballer lijkt.
Zal er een moment komen dat die angst, die herinnering aan mijn ziektebed slijt? Of zit het zo dat dit bij me hoort en ik mijn leven voor nu in tweeën kan splitsen: het moment vóór de ziekte – er waren vissen zonder dat ik me er bewust van was – en het moment na de ziekte: een overvloed aan leven en deze overvloed dagelijks doorvoelen.
**
Weetjes over vissen kunnen me niet boeien, eigenlijk ben ik nooit geïnteresseerd geweest in weetjes of in algemene kennis überhaupt – dat vissen in water levende, gewervelde dieren zijn die zich voortbewegen met behulp van vinnen blablabla. Ik vind het saai om door te klikken op de woorden levende, gewervelde dieren, vinnen of kieuwen. Die uitleggen over deze termen komt op mij monotoon en oppervlakkig over. Dit gevoel ervaar ik ook als ik in de krant lees dat vissen kunnen rekenen. Dan gebeurt er bar weinig in mijn binnenwereld.
Wat ik spannender vind is hoe een leerling in mijn essayschrijfles vertelde over hoe de intelligentie van een vis wordt gemeten. Die vissenkom op wieltjes. Hoe deze leerling naar woorden zocht, de informatie zo duidelijk mogelijk wilde overbrengen, hoe hij erbij zat toen hij dit vertelde. Hoe hij me aankeek, wegkeek wanneer hij naar woorden zocht. Alsof die woorden ergens in het bleke lokaal verstopt lagen. Hoe hij tijdens deze informatie een hap van zijn mueslireep nam en al kauwend mijmerend uit het raam keek. Hoe hij nog geen twintig minuten later terugkwam en zei dat hij zijn bedenkingen heeft over hoe mensen met dieren omgaan, dat mensen alles voor dieren invullen.
Precies hier.
Van mens en dier, van mens over dier krijg ik weke knieën. Vraag me niet waarom.
**
Ik houd meer van vragen die beginnen met hoe. Na hoe heb je meer antwoorden die gelaagd, rijk en lenig van inhoud zijn, meer kans maken op een gesprek. Al is het alleen maar omdat ik de vraag niet kan doodslaan met daarom. Al moet ik eerlijk blijven: ik word ook niet goed van het idee om dingen die intuïtief gaan – het schilderen van een vis, om maar eens een willekeurig voorbeeld te noemen – te moeten vangen in taal.
**
Na iedere laatste les van de essayschrijflessen krijg ik van iemand of van de groep afbeeldingen of objecten van een vis in de vorm van een bedankje. Weet Keesje me te verblijden met een verstopt nieuw vissenobject in ons huis en krijg ik foto’s van vrienden en familie als ze in een ander land zijn en daar iets in de vorm van een vis tegenkomen – houten beeldjes, posters, stickers, kaarten, etc.
**
Vissen staan voor mij op dit moment – met de nadruk op dit moment, want wie weet denk ik er straks weer anders over – voor een onderdeel van een geheel, van een situatie waar ik op dat moment in zit met de daar bijhorende emoties en gevoelens die door denderen, over elkaar buitelen en tijdens dit buitelen veranderen van vorm, geluid, smaak, structuur en idee. Dat als je denkt: nu heb ik het – mist. Dat moment van het idee te hebben of proberen te grijpen maar net mist. Dat moment tussen het pakken en het missen zijn vissen. De momenten dat ik aan de vissen denk – net na de seks bijvoorbeeld – of als ik portretten schilder met een vis erin verwerkt, gaan voor mij dus niet over de daadwerkelijke vis. Maar juist over dat onbevangene, onbekommerde moment tussen hebben en kwijtraken. Het heeft iets kinderlijks, dat alle kanten op springt, dat soms huppelt, dan weer kruipt, rolt en druipt van ellende. Opveert, licht is en een bepaalde veerkracht bezit. Iets met een constante stroom van verandering, dat moeilijk te vangen is in taal. Zoals het me ook nooit lukt om een kunstwerk – of een goed boek, voorstelling of film – na te vertellen, want zodra ik ergens woorden aan geef, merk ik mijn waardeloze brei aan woorden op. Dus nee, dan focus ik me toch liever op een vis.