‘In hoeverre zitten we allemaal binnen onze eigen muurtjes?’ – in gesprek met Afaina de Jong
In haar interviewserie ‘Hoe hoog zijn de muren’ onderzoekt Rita Ouédraogo op intersectionele wijze hoe toegankelijk de Nederlandse kunst- en cultuurwereld is.
Met haar ontwerpstudio AFARAI ontwerpt Afaina de Jong vanuit een feministisch, intersectioneel gedachtegoed. De Jong is geïnspireerd door denkers zoals Audre Lorde en behandelt feministische theorie aan de Design Academy in Eindhoven in de Master Contextual Design waar zij het hoofd is, als binnen haar autonome praktijk, als in de tentoonstelling ontwerpen die zij maakt. Ze ontwierp verschillende tentoonstellingen in binnen en buitenland zoals Blueprint: Whose Urban Appropriation is this in Tent Rotterdam, de Slavernij tentoonstelling in het Rijksmuseum, de tentoonstelling Kirchner en Nolde: Expressionisme. Kolonialisme in het Stedelijk museum, Etel Adnan: Colour as Language in het Van Gogh en nog veel meer. Ook werkt ze aan verschillende presentaties van haar autonome werk als architect zoals The Multiplicity of Other voor het Nederlandse paviljoen tijdens de Venetië architectuur biënnale.
Afaina sprak met Rita Ouédraogo over de keuzes die zij maakt en hoe zij zich verhoudt tot de ‘muren’ van de werelden waarin zij zich begeeft.
Rita Ouédraogo
Jouw praktijk is heel divers, je geeft les op verschillende plekken, bent hoofd van de Master Contextual Design aan de Design Academy in Eindhoven, je doet veel spatial design voor tentoonstellingen, autonoom werk; echt architectuur in de breedste zin van het woord.
Afaina de Jong
Ik werk graag in het publieke domein, bijvoorbeeld met een gemeente, of een museum, of het zou een projectontwikkelaar kunnen zijn, maar dat is niet echt mijn ding. Dus ja, musea zijn vaak mijn opdrachtgevers. En in het onderwijs, zoals bij de Design Academy ervaar ik ook een zekere vrijheid. Het is namelijk een hele open structuur waar je als hoofd vorm kan geven aan de ideeën over hoe de volgende generatie ontwerpers op te leiden. Als architect ben ik altijd op zoek geweest naar waar is die ruimte waar ik vrij kan werken aan wat ik wil of interessant vind.
Toen ik klaar was met studeren werd er heel veel gebouwd. Maar ik wilde niet bouwen, ik dacht: wat heeft dat nou voor zin, we hebben echt genoeg gebouwen. Ik ben geïnteresseerd in de stad, ik ben geïnteresseerd in hoe mensen daarin leven. Wat is dat precies? En ik wilde dat gaan onderzoeken. Dat ben ik gaan doen op veel verschillende manieren. Daar zat een soort vrijheid in. Dus ik ging schrijven, onderzoeken, foto’s maken, videowerk maken en bouwen, en ik ben op mijn manier ergens op het grensgebied tussen kunst en architectuur uitgekomen. Zo heb ik een interdisciplinaire praktijk ontwikkeld wat in die tijd helemaal niet een ding was in de architectuur. En toen kwam de financiële crisis in 2008 waardoor meer jonge architecten niet konden bouwen en dus begonnen te experimenteren, ook buiten het veld. Zij gingen meer onderzoek doen en meer autonoom en ruimtelijk werken. Dat is een generatie waar ik me veel meer verwant mee voel.
Iets meer DIY allemaal?
Iets meer Do It Yourself ja, en meer naar de randen van andere disciplines. Overlap tussen design en kunst. Ruimte creëren in dat meer traditionele architectuurveld. Voor mij zit de vrijheid erin dat ik, zoals met de tentoonstelling Blueprint bij Tent, een tentoonstellingsontwerp kan doen maar ook een installatie maak dat autonoom werk is. Dat deed ik in het begin van mijn praktijk eerst door bijvoorbeeld te schrijven, of door videowerk, wat ook in die tentoonstelling zat. Ik werk op een raakvlak tussen kunst en architectuur. Maar dat is ook raar, want je hoort dus nergens bij. Niet echt bij de architecten en niet echt in de kunstwereld.
Is het probleem niet ook dat we dat zien als twee heel verschillende dingen?
Ja, in die zin denk ik, waar ik me altijd toe verhoud is de Amsterdamse counter culture waarin ik ben opgegroeid. Daar bestond weinig definitie tussen die velden en dat zie je ook nu, iedereen doet alles. Een beetje fashion, een deel kunst of nog muziek of video erbij, iets wat ik vanzelfsprekend vind. Maar ja, het zijn wel traditionele begrenzingen al is het maar omdat er gewoon een markt achter zit, een art systeem met, galeries, verzamelaars en musea en dan in de architectuur bijvoorbeeld projectontwikkelaars, gemeentes en private opdrachtgevers. Ook zo in de Design wereld. Dan ga je naar Salone del Mobile en misschien niet perse naar de Biënnale in Venetië. Het zijn verschillende netwerken en ik zit daar soms een beetje tussenin. Maar dit geeft ook een bepaalde mate van vrijheid.
Ja, en het past heel erg bij jouw praktijk. Dat je het allemaal raakt. Wat je ook doet door aan de Design Academy te werken. Op verschillende manieren de canon beïnvloeden of in ieder geval het curriculum en daarmee dus bepaalde denkbeelden.
Ik doe gewoon wat ik doe. Ik heb nu een team waar ik heel blij mee ben en dan kan ik richting geven door te zeggen: nou ja, ik wil dat we in de theorie, voorbij de dead French philosophers gaan en kunnen we meer deze richting op en dan, komt er opeens queer theory en intersectioneel feminisme als theorie. Daar hoef ik dan weinig over te zeggen dat is dan gewoon de basis. Of het bevragen van design in de context van grotere systemen en hoe jezelf als ontwerper of je project daarin te plaatsen?
Hoe wordt architectuur intersectioneel?
Ja, dat is een goede vraag. Ik heb altijd het idee dat als mensen dat vragen, er wordt gevraagd naar een vorm en dat vind ik moeilijk.
Ja, het is natuurlijk geen vorm.
Nee, het is je theoretische basis. Ik verbind dit aan mijn maakpraktijk, door de keuzes die ik maak. Hoe ga je met mensen om? Wat voor ideevorming zit daarachter? Maar ook inderdaad hoe ik dat vormgeef, dat is mijn persoonlijke interpretatie.
Jouw context.
Ja en ik hoop dat ik mezelf door dat framework, kan plaatsen in bredere context en tegelijkertijd ook de mensen voor wie ik ontwerp. Het helpt omdat je een beter begrip hebt van de context waarin je werkt en voor wie je creëert en ik hoop dat daar heel veel verschillende articulaties van zijn in vorm.
Als ik denk aan intersectionaliteit denk ik aan interconnectedness van hoe dingen aan elkaar gelinkt zijn en hoe je dus in jouw praktijk, ook bij het lesgeven bezig bent met studenten hier bewust van laten worden. Hoe plaats je jezelf in de wereld in relatie tot al die sociale en politieke constructen zoals gender, klasse, ras, etcetera?
Je gaat ontwerpkeuzes moeten maken, maar hoe kan je daarin keuzes maken die niet een verandering teweegbrengen en niet bepaalde denkbeelden in stand houden en dat is soms moeilijk. Omdat je toch eerst zal moeten gaan bevatten wie jij bent en waar je staat.
En stil gaan staan bij waarom wil ik dit eigenlijk doen?
Ja, dat bedoel ik. En hoe visualiseer ik dat.
En bijvoorbeeld voor de Kirchner en Nolde: Expressionism,Colonialism tentoonstelling in het Stedelijk museum, die genomineerd is voor de prijs van beste tentoonstelling van het jaar?
Dat de tentoonstelling is genomineerd is geweldig en in zekere zin ook leuke revenge omdat, die tentoonstelling lof ontving maar ook harde kritiek toen die uitkwam.
Ja, ik snap wel dat de tentoonstelling veel kritiek heeft gekregen omdat het ingaat tegen veel denkbeelden die mensen hebben. Dus ik snap dat mensen daar allemaal discomfort bij voelen.
Ik begrijp dat ook. Ik was niet heel bekend met het werk van Kirchner en Nolde maar als je echt van hun werk houdt of ermee bent opgegroeid, dan schrik je misschien van het perspectief en denk je: ahh wat is dit?!
Maar dan zou je kunnen denken: fijn, iemand heeft me meer context gegeven bij kunstenaars die ik heel goed vind.
Ik weet niet wat mensen denken natuurlijk maar misschien gingen mensen naar die tentoonstelling van oké, ik ga het werk van Kirchner en Nolde zien, terwijl de show er meer was om hun werk te contextualiseren in de tijd. En dan merk je toch dat niet iedereen daarvoor open staat. Zoals mensen ook nog gewoon naar R Kelly willen luisteren. Maar er zat héél veel informatie in de tentoonstelling. En dat moet ik vertalen, dat moet ik vormgeven. Ik kan zeggen: ja, iets minder, edit maar uiteindelijk, probeer je in ruimte te vertalen wat de curator wil laten zien. Waar wij mee speelden was: hoe kan je de hiërarchie opheffen? Hoe kan je ervoor zorgen dat die hiërarchie van hét kunstwerk gerevalueerd wordt ten opzichte van de mensen die hun onderwerp waren. Dus er waren veel foto’s in de tentoonstelling, dit zijn die mensen, ze heetten zo, ze deden dit. Dat was eigenlijk mijn voornaamste streven. Hoe kan ik die mensen met respect neerzetten, maar niet op een manier zoals in de etnografische musea, dat je binnenkomt en overal mensen ziet. Dan wordt het mensen kijken, of gezichten kijken: kijk, een mens. Dus ik plaatste die foto’s vaak iets hoger, zodat die personages meer naar de bezoeker keken, dan dat de bezoeker naar hen aan het kijken was. In plaats van de Kirchner centraal te hangen, eerst die foto van de mensen waarover het ging en dan de Kirchner. Voor mij is het ook proberen en testen en oefenen wat werkt. Dus ja, ik vond het wel leuk dat mensen een beetje boos waren.
Ik kan het ook soms een soort verdrietig vinden, hoor. Het kan ook wel een, uitzichtloos gevoel zijn dat er zo’n grote kloof in kennis en begrip is.
Ja, dat was de recensie van een nationale krant van m’n werk voor de Architectuur Biënnale in Venetië. De kop was letterlijk: ‘onbegrijpelijk’. Aan de ene kant dacht ik: het oude systeem van critics in de kranten bevat de context, of de canon, achter dit werk niet. Dan wordt het heel moeilijk om er iets zinnigs over te zeggen. En dat gebeurt nu vaker nu mijn werk meer in het publieke domein aan het leven is. In Venetië konden sommige mensen het werk dus alleen contextualiseren door het te verbinden aan Aldo van Eyck en natuurlijk, ik hou ook van zijn werk, ik ben ook opgeleid in die traditie, maar het is veel gelaagder. Maar er zijn ook generaties en genoeg mensen gelukkig die het wel begrijpen die dit kunnen contextualiseren, en er iets van kunnen vinden.
Ik heb vorig jaar met Metro54, met Amal Alhaag een show gecureerd: A Funeral for Street Culture. Daar hadden we ook dat we eigenlijk dachten oké, wie willen we dan eigenlijk, die dit gaan bekijken, wat betreft critics, om vervolgens te zeggen dat ze het niet begrijpen. Want dat gaat sowieso gebeuren en misschien is het niet voor jou maar dat is oké.
Dat is ook oké, ja.
Maar het gekke is dat die groep mensen wel een heel groot bereik heeft in de zin van media.
Maar ja, wie consumeert die media nog? Mijn overbuurman die met pensioen is en van het museum houdt. Hij zegt dan: dat was een slechte recensie, hè, waarom heb je dat zo gedaan met Kirchner? Ik denk dan, oké, ja, jij leest ook nog echt de krant. Ik lees de krant niet. Maar dat zijn dan misschien ‘muren’. Vroeger probeerde ‘outsiders’ zich misschien een soort binnen te werken in een groter geheel. Maar ik weet niet anders dan een eigen wereld te creëren. Vroeger had ik mijn studio in kraakpanden, onder andere op de Keizersgracht samen met kunstenaar Farida Sedoc, mijn nicht, en mijn broer Orpheo de Jong. En hoewel niemand van binnen de muren, aandacht besteedde aan ons werk en de deuren dicht hielden, deden wij ons ding dat in onze netwerken wel gezien en gewaardeerd werd. We deden events, ontwikkelden met elkaar en wij begrepen het werk. Dat is waar mijn werk uit voortkomt. Maar als het dan in Venetië in het Nederlands paviljoen staat, kan het voelen alsof het een soort UFO is. Maar toch is het onderwerp relevant voor een bredere groep mensen en ik vind dat hier belang aan gehecht moet worden binnen de architectuur. En dan denk ik fuck, moet ik al die context meenemen naar binnen de muren? Maar dat kan niet op de één of andere manier. Maar ik heb nu ook het gevoel dat onze eigen referenties groter zijn geworden, meer invloedrijk. Maar in hoeverre zitten we allemaal binnen onze eigen muurtjes? En wat is die publieke wereld nog? In de public realm heeft iedereen zijn eigen kleine soort reality.
Ja, misschien voor een deel maar nu is er heel veel aandacht voor Zwart perspectief en perspectieven van vrouwen, queer perspectieven en mensen van kleur. Maar dat was er natuurlijk heel lang niet. Dus toen was er ook veel meer behoefte om je eigen dingen voor elkaar en met elkaar te doen. Nu lijkt er een soort van mogelijkheid om een ‘seat at the table’ te hebben en tegelijkertijd weet je dat die seat aan die table ook niet echt lekker zit en dat-ie ook niet echt voor jou is dus, is er weer een soort van need om eigen tafels te gaan bouwen of tafels om te gooien en überhaupt te bedenken of we die tafel wel willen. We kunnen ook hier zitten op deze bank. Maar ik vraag me ook af wat het doet dat er nu meer ruimte is voor mensen zoals jij?
Ja ik had het hier met Farida Sedoc over, toen zeiden we, ‘is de inclusie era nu voorbij? Zijn we alweer bij het volgende onderwerp beland: ecologie?’ Vroeger was er weinig aandacht voor onze belevingswereld, bestaan of het werk dat we maakten, dat was soms frustrerend maar het was ook lekker omdat je ongestoord je eigen stijl en denken kon ontwikkelen.
Ja, in plaats van dat je je werkende leven meteen binnen een groot instituut begint waar de koplampen op je staan en waar je niet kan vallen. Dat is eigenlijk een vrij harde manier van beginnen in plaats van beginnen met elkaar in een kleine ruimte en dingen proberen eerst met 20 mensen dan met 200, dan pas 2000. En als je bijvoorbeeld een tentoonstelling ontwerpt, hoe kies je dan? Zijn er projecten waarvan je denkt: dit ga ik niet doen, want ik vind het onderwerp niet tof?
Ja, natuurlijk. Kijk, ik heb in die zin een positie waarin ik dat kan doen, maar dat is ook omdat ik op een bepaalde manier mijn leven heb ingericht waarin bezit niet centraal staat. Ik ben in die zin vrij, maar er zijn ook andere dingen die ik daardoor niet heb maar ik heb de vrijheid om te kiezen, ik heb ook niet een groot team dat voor me werkt. Dat zou relaxt kunnen zijn, zeker. Maar als een opdracht niet bij mijn praktijk past dan kan ik gewoon nee zeggen. Binnen mijn praktijk is een deel onderwijs. Dat vind ik belangrijk en inspirerend en dan doe ik nog autonome projecten die ikzelf opzet, of inderdaad als kunstenaarsopdracht binnenkomen.
Wat voor projecten zet je zelf op?
Bijvoorbeeld Venetië was een project dat ik zelf had opgezet. In Lissabon was ik bezig met een onderzoek: Space of Other samen met Innavisions bij Gallery Eritage. Dat heeft zich ontwikkeld tot the Multiplicity of Other het werk dat tijdens de Architectuur Biënnale werd gepresenteerd in Venetië. Autonoom opgezette projecten geven richting aan de onderzoek agenda en inhoud van mijn praktijk. En dan heb je nog tentoonstellingsontwerp en dan een ander deel architectuur, een paviljoen en public artwork in Zweden en bijvoorbeeld een plein op NDSM in Amsterdam Noord waar vroeger Sexyland stond.
En hoe kies je dan wat je doet?
Er moet iets inzitten waarvan ik denk: daar kan ik wat van leren of daar kan ik in groeien. Wat vind ik interessant? Voor wie is dit?
Wie is mijn publiek?
Ja het allerbelangrijkste is dat ik wil dat m’n werk in de public imaginary leeft. Het publieke vind ik interessant want daar doe je het in, dat is wat mensen dagelijks ervaren, al is het opinie, of een publiek kunstwerk, een publieke ruimte, een publieke tentoonstelling. Bijvoorbeeld waar ik nu mee bezig ben op de NDSM, waar Sexyland vroeger stond, daar komen twee publieke pleinen ineen. Met allemaal objecten en materialen die nu uit Noord verdwijnen door de speelpleintjes op te knappen. Al die publieke pleintjes die weg worden gehaald hebben die esthetiek van vroeger. Dat wordt naar de sloop gebracht. Maar ik wil die pre-gentrification verhouden tot de nieuwe situatie. Dus ik breng die oude lantaarnpalen, al die oude tegels, die oude betonnen bankjes weer terug.
Als je voor een instituut werkt, word je dan meer onderworpen aan de grilligheid van het instituut, of van de opdrachtgever waarmee je werkt?
Ja, klopt. Maar ik probeer daarin wel m’n grenzen aan te geven. Soms kan het gewoon niet. Ik probeer gewoon goed te plannen, maar ja, ik heb ook wel een beetje de architectuur-spirit dat ik wel een nacht door ga werken en dat vind ik eigenlijk heel slecht, maar dan denk ik: voor mezelf vind ik dat nog wel oké om te doen. Maar bijvoorbeeld als iemand hier werkt, zou ik dat niet voor hen willen. Het is ook iets dat ik tegen m’n studenten zeg, want in het graduation jaar is er veel stress en dan merk je echt dat studenten anxiety hebben of blokkeren. Dan zeg ik: neem een week vrij, ga lekker rolschaatsen of doen wat je leuk vindt. Dan ontstaan er dingen. Ik ken echt genoeg mensen die hartinfarcten, beroertes, psychoses hebben gehad, uit m’n eigen netwerk en dat wil niemand.
Dan hebben we het over zware werkdruk maar het kan ook gaan over hoe mensen tegen elkaar kunnen zijn, vijandig. Hoe hou je je daarbinnen staande?
Ik denk dat in de afgelopen jaren de meeste van mijn opdrachtgevers vrouwen waren maar dan kan je dus ook zeggen dat ik nooit door mannen gebeld wordt. Maar ja, natuurlijk, je komt gekke dingen tegen maar ik zie het altijd als een leermoment. Het gebeurt niet vaak, maar ik laat me niet beledigen. Ik denk nu vaak: It’s not me, it’s you en als er iets is dan kan ik er gelukkig altijd met mensen om me heen over praten.
Het ligt niet bij mij, het ligt bij jou, dat is natuurlijk al heel fijn, om dat te voelen en dat je daarna kan denken: ik ga nu naar huis of hangen met mensen die mijn mensen zijn en daar ga ik ventileren.
Ja, maar vroeger raakte ik daar wel gestrest van hoor. In het begin was dat moeilijk, zeker in de bouwwereld met aannemers en bouwmanagers. Toen had ik wel veel stress maar toen ben ik heel fanatiek gaan yoga’en toen heb ik voor het eerst leren ademhalen. Ik merk dat doordat ik tien jaar geleden heb geleerd om met stress om te gaan, ik daar nu veel aan heb. Eerst ga je om te ontspannen op vrijdag uit met vrienden maar dan ben je op maandag kapot en toen ik dertig was dacht ik, als ik op niveau wil presteren, wil werken, actief wil zijn, dan kan uitgaan alleen niet de ontspanningsstrategie zijn.
Dat zijn wel echt manieren van je staande houden. Goed voor jezelf zorgen en een stap terugnemen. Erkennen wanneer het te veel is en dit ook bij anderen zien, wat ook weer die intersectionaliteit is, denk ik.
Dat denk ik. En dat je doet waar je goed in bent en er plezier kan hebben en trots kan zijn op het feit dat ik een independent ben, dat ik geen grijze of witte dozen aan het bouwen ben maar mijn eigen stijl heb kunnen ontwikkelen. Toen de Slavernij-tentoonstelling openging in het Rijksmuseum, waar ik heel lang aan gewerkt heb, liep ik rond door de tentoonstelling en het was bijna soort out of body experience. Toen ervoer ik de tentoonstelling voor het eerst als geheel en met alle objecten erin en het raakte me echt. Ik dacht: ik ben trots om een nazaat te zijn van deze mensen, want ondanks al die dingen, zijn we er nog steeds, maken we mooie dingen, maken we cultuur. Dat je dat kan voelen als je door die tentoonstelling loopt, de weerbaarheid van mensen die hoopte ik te verbeelden, dat was echt ongelofelijk. Mijn ouders zijn allebei de eerste mensen die in hun familie zijn gaan studeren. Ze hebben allebei van een working class background. Dus ja, ik ben blij met waar ik ben door hen, dat klinkt misschien cheesy maar ik ben trots op wat ik nu heb bereikt.