In hoeverre moeten we problemen laten zien om ze invoelbaar te maken? – In gesprek met Rabiaâ Benlahbib
Een interview over het fotograferen van lichamen
Voor het jaarthema ‘Lichaam en (on)macht’ van ArtEZ studium generale en Mister Motley spreekt Lieneke Hulshof met Rabiaâ Benlahbib over het afbeelden van lichamen. Hoe kan fotografie stereotypen reproduceren en bevragen, helpen beelden van conflicten ons om conflict beter te begrijpen en hoe zouden fotografen moeten omgaan met machtsverhoudingen bij het maken van foto’s van andermans lichaam?
Rabiaâ Benlahbib is oprichter en directeur van Creative Court. In de stad van het internationale recht, Den Haag, ontwikkelt deze organisatie kunstprojecten waarin wordt gereflecteerd op dat internationale recht en op sociale gerechtigheid. Ook doceert zij aan de MA Photography & Society van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten (KABK) in Den Haag.
Eén van de eerste projecten die zij vanuit Creative Court initieerde, is Rwanda 20 Years (2014), een fotografieproject en tentoonstelling naar aanleiding van de herdenking van de genocide in Rwanda. Gedurende deze genocide in 1994 werden naar schatting 500.000 tot 1 miljoen Tutsi’s (ongeveer 70% van de totale bevolkingsgroep) en gematigde Hutu’s in een periode van 100 dagen vermoord. Twintig jaar na dato vernam zij dat de mensen weer in harmonie leven en zich met elkaar hebben verzoend. Daarop vroeg zij twee fotografen, Pieter Hugo uit Zuid-Afrika en de Kroatisch-Nederlandse Lana Mesić uit om naar Rwanda af te reizen en met begeleiding van Creative Court en hun Rwandese partner AMI (Association Modest et Innocent), te visualiseren wat ‘vergeving’ in die context betekent. Het resultaat is een indrukwekkende verzameling foto’s waarin vergeving belichaamd wordt door daders en hun overlevenden, steeds fysiek samengebracht in één beeld.
Voor Creative Courts meest recente project, a forest, a lens, a fibre (2021), nodigde Benlahbib de Spaanse fotograaf Ana Nuñéz Rodríguez uit voor een artistic research residency rond de verbeelding van vermiste personen in Colombia. Dit land dat kampt met meer dan 70.000 geregistreerde vermissingen sinds de start van het gewapend conflict in 1964. De twee presenteerden onlangs hun eerste artistieke bevindingen aan een groep betrokkenen, onder wie ook familieleden van specifieke vermiste personen uit gemeenschappen aan verschillende kanten van het conflict. Rodríguez fotografeerde objecten die refereren aan de vermiste personen, geselecteerd door hun familieleden.
Waarom vond je het belangrijk om te gaan werken aan kunstprojecten rondom het ‘internationale recht’?
“Ik gebruik zelf graag het Engelse begrip global justice, dat dekt de lading beter. Justice gaat over recht, maar voor mij ook over gerechtigheid en rechtvaardigheid. In de projecten van Creative Court wil ik verder kijken dan puur het rechtsveld. Ook al wil ik dat veld wel betrekken, het is belangrijk om vanuit de kunst op die rechtssystemen te reflecteren. Het rechtsveld heeft een concrete hardere kant, rechtvaardigheid is zachter, die twee breng ik graag samen in projecten.”
Waarom is de kunst daar geschikt voor?
“Ik denk dat kunst in staat is om associaties bij ons op te wekken over systemen of gebeurtenissen waardoor het mogelijk is om die systemen op een dieper niveau te begrijpen. Voor mij gaat kunst niet over het bekritiseren, maar juist het bevragen. Creative Court is niet activistisch, daar zal ik altijd voor proberen te blijven waken. Er zijn in de wereld allerlei aanleidingen om steeds meer activistisch te worden, maar ik vind juist die oordeelloze troost en schoonheid van kunst belangrijk. Hoe ingewikkelder het in de wereld wordt, hoe meer die poëzie van de kunst nodig is.”
Ik denk dat kunst in staat is om mensen associaties te laten maken over systemen of gebeurtenissen waardoor het mogelijk is om die systemen op een dieper niveau te begrijpen.
Wat was voor jou de aanleiding om met Creative Court te beginnen?
“Eigenlijk is alles wat ik doe gericht op verbinding. Met Creative Court probeer ik via de kunsten mensen uit te nodigen zich open te stellen voor de ander en het andere, vanuit de gedachte dat alles met elkaar verbonden is. Er is niet één aanleiding, wel heb ik op een bepaald moment besloten om het op internationaal niveau te doen, vanwege de vele urgenties in de wereld. En ik vind dat daar voor Den Haag een bepaalde rol ligt, die je wel of niet kunt pakken. Den Haag neemt die rol wel degelijk in de vorm van internationale organisaties die zich hier huisvesten, maar ik vond dat over de inhoudelijke lading, dus wat die gerechtelijke instituten en ngo’s nou eigenlijk doen of betekenen en de mechanismes die we daar met elkaar voor hebben gecreëerd, veel meer bekend mocht worden. Anders wordt het idee van de stad voor het internationale recht een holle frase, terwijl er wel degelijk van alles achter die naambordjes zit die je aan de vele panden in de stad kan vinden. Ik stelde mijzelf de vraag toen ik begon hoe ik dat in beeld zou kunnen brengen of ervaarbaar kon maken.
Oorspronkelijk kom ik uit de muziek, ik heb Musicologie gestudeerd met onder meer een specialisatie in etnomusicologie, dat heeft zeker invloed gehad op mijn denken. Westerse muziekwetenschap gaat veelal over of iets ‘goed’ is of niet, over het plaatsen van werk in tradities, scholen, stromingen. Wat ik mooi vond bij etnomusicologie is dat muziek daar in een maatschappelijke context wordt geplaatst en dat je als wetenschapper bijna antropologisch te werk gaat. Daarin word je ook gedwongen te reflecteren op je eigen werkpraktijk.
Wat voor functie heeft bepaalde muziek ergens op een bepaald deel van deze wereld? En kun je die context zomaar verplaatsen en die muziek volgens westerse conventies op een podium zetten? Slaat dat ergens op? Door zulke vragen ging ik toch nadenken over waar kunstvormen nou eigenlijk voor bedoeld zijn. En ik kwam er op uit dat kunst eigenlijk ook een ritueel is om emoties aan te kijken en te verwerken, om dingen op een dieper niveau te begrijpen, om samen te zijn. Aan de ene kant kan kunst mensen verbinden met elkaar, maar tegelijkertijd verbindt het mensen ook met zichzelf. En dat is een enorm belangrijke kwaliteit in onze huidige maatschappij, we worden immers constant uit onszelf getrokken.”
Je bent met Creative Court ook veel bezig met de relatie tussen fotografen en de lichamen die worden afgebeeld. Je bent kritisch op hoe beelden stereotypen kunnen reproduceren en hoe conflicten in de media vaak via het leed van lichamen in beeld worden gebracht. Waarom is het voor jou belangrijk om op die manieren te kijken naar fotografie en beelden in het algemeen?
“Ik ben in mijn werk veel bezig met vragen rondom het representeren van de ander en de macht en daarmee de verantwoordelijkheid die dit voor de maker met zich meebrengt. Hier komen allerlei ethische afwegingen bij kijken, die met name fotojournalisten en redacties in mijn optiek doorlopend zouden moeten maken.
Bij de KABK geeft ik les aan de Master Photography & Society en in fotografie is het afbeelden van lichamen bij uitstek een mogelijk heel problematisch terrein. Er bestaat geen set van regels waar je je als fotograaf aan kunt houden, het zijn geen boxjes die af te vinken zijn om erachter te komen of je als fotograaf juist hebt gehandeld, het is altijd maatwerk. Wat ik meegeef aan mijn studenten is dat het heel belangrijk is om voor jezelf helder in kaart te hebben wat je voor wie en waarom probeert te doen en om daarover heel transparant te zijn richting de betrokkenen. En wat willen zíj er eigenlijk uithalen? Kun je dat bieden? Het kan erg interessant zijn om de deelnemers op de foto ook een rol te geven in het proces. Dat betekent dat je je heel bewust moet zijn van mechanismes van hiërarchie tijdens het proces. Het is wat mij betreft de verantwoordelijkheid van de fotograaf om die hiërarchie zo klein mogelijk te maken of zelfs deels weg te geven door er een participatief project van te maken. De uitdaging is dan natuurlijk wel om tot een beeldtaal te komen waarin dat lukt zonder al grote artistieke concessies te doen.”
Wat zijn de gevaren als de ene persoon de andere persoon afbeeldt? Wat kan er misgaan?
“Van alles. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een deelnemer niet goed wordt meegenomen in het proces of onvoldoende ruimte voelt om vragen te stellen of twijfels te uiten en zich uiteindelijk niet herkent in het werk of zich zelfs gebruikt voelt. Of een deelnemer heeft voorafgaand aangegeven eraan toe te zijn geportretteerd te worden, maar blijkt het resultaat toch confronterend te vinden en wil zich terugtrekken. Het kan zijn dat er al toestemming is gegeven, maar dat niet duidelijk is gemaakt waarvoor precies. Of het kan dat iemand zelf blij is met het resultaat, maar niet bedacht is op de confrontatie met reacties van anderen.
Ook het contextualiseren van een foto kan ervoor zorgen dat de foto, of de perceptie daarvan, een richting wordt ingeduwd die de gefotografeerde nooit heeft ervaren of waarvan deze zich niet bewust is geweest. De vraag is of je diegene die je fotografeert daarmee helpt. En meer overstijgend maakt ook de tijdsgeest dat onze blik verschuift. Dezelfde beelden kunnen nu een totaal andere indruk geven dan een paar decennia geleden.
Eigenlijk gaat mijn zoektocht in fotografie over de vraag in hoeverre je een probleem moet laten zien om dat probleem invoelbaar te maken. En hoe je in plaats daarvan wellicht een wereld kunt scheppen waarin dat probleem is gereduceerd of zelfs opgelost. Bij Creative Court blijven fotografen veelal weg van puur documentair werk, maar zoeken we naar een poëtische benadering waarbij degenen over wie het gaat vaak intensief worden betrokken.”
Eigenlijk gaan alle nuances waar ik mee bezig ben in fotografie over de vraag in hoeverre je een probleem moet laten zien om dat probleem invoelbaar te maken.
Het lijkt mij ingewikkeld wanneer je zelf kritisch bent over het afbeelden van lichamen om dan het dagelijkse nieuws te volgen en dagelijkse media tot je te nemen. Hoe ga je daarmee om?
“Ik moet zeggen dat ik maar heel beperkt dergelijke beelden tot me neem omdat ik ervan overtuigd ben dat het ons afleidt en in de war brengt. We raken afgestompt door die dagelijkse stroom aan beelden en worden uitgenodigd tot stigmatisering en het ondoordacht ventileren van meningen. Ik denk dat het blijven zien van nuances in onze samenleving ongelofelijk belangrijk is en dat dat makkelijker gaat wanneer je beelden tot je neemt die niet te sturend zijn of vanuit één kant bewegen. Dat er openheid zit in de interpretaties van de beelden of dat ze meerdere perspectieven tonen.
Op de academie zie ik overigens veel jonge fotografen die zó bewust zijn van deze dilemma’s, dat het hen ervan weerhoudt om nog werk te maken. Dat is natuurlijk heel zonde, want het medium heeft ook zo veel moois te bieden. Er zijn ook manieren te bedenken om die valkuilen in het representeren van de ander kunt omzeilen.”
Zoals?
“Je kunt je afvragen als fotograaf of je altijd een lichaam nodig hebt om een lichaam te verbeelden. Je kunt bijvoorbeeld ook met metaforen werken. Zelf deden we dat in ‘a forest, a lens, a fibre’ met objecten die refereerden aan de vermiste personen en geselecteerd waren door hun familieleden. De objecten gaven we als het ware nieuw leven. Maar we abstraheerden ze op hun beurt ook weer, bijvoorbeeld via microscopische toepassingen, refererend aan DNA-onderzoek.
Maar als je wel anderen herkenbaar in beeld wilt brengen, is het zaak als maker om vooraf goed door te vragen en tijdens het proces de verwachtingen te managen. En soms misschien iemand tegen zichzelf te beschermen. Dat is een verantwoordelijkheid.”
Maar met het afbeelden van leed, of van lichamen die lijden in de media, kan er toch ook juist iets in gang worden gezet? Als de beelden van George Floyd niet waren rondgegaan in het voorjaar van 2020 waren er misschien wel geen wereldwijde Black Live Matters-protesten geweest.
“Ik vind het moeilijk. Natuurlijk is de foto een bewijs in veel gevallen en dat kan de hele wereld overgaan, tegelijkertijd kan je ook juist pijn en boosheid stimuleren door foto’s van leed te delen. Het delen van een foto is een ideaal haatmechanisme, en de vraag is of het nodig is om bewustzijn te krijgen om situaties van leed te veranderen. Ik denk dat als mensen dieper in die pijn terechtkomen, je ook verder af komt te staan van een oplossing. Misschien is het bij George Floyd nodig geweest dat die beelden zo veel werden gedeeld om een wereldwijd protest te bewerkstelligen, maar het heeft zeker ook geleid tot meer boosheid, trauma en het gevoel van slachtofferschap. Mij lijkt het constructiever als de beelden die we tot ons nemen en delen invoelbaar maken dat wij als mensen verbonden zijn op deze wereld met elkaar. De grote vraag is hoe mensen daarvan overtuigd raken. Niet vanuit verontwaardiging of boosheid denk ik, maar vanuit de connectie met onszelf diep vanbinnen.
Ik denk daarnaast dat er veel raakvlakken zijn tussen kleine en enorme conflicten. In beide gevallen werd die verbinding niet gevoeld. En daardoor stonden we onszelf toe om de ander kwaad te doen of andersom. Dat is ook wat sociale media en veel fotografie waarbij leed wordt afgebeeld doen; het maakt het moeilijker om de situatie te accepteren omdat men steeds wordt geconfronteerd met een bepaalde gebeurtenis van leed. En daar blijft men dan tegen vechten. Maar ik denk dat acceptatie een heel belangrijk doel is om verder te kunnen en dat boosheid zoveel mogelijk ontladen moet worden. Dat kan dus wel via de verbeeldingskracht van de kunsten en dat probeer ik dan ook te doen met Creative Court.”
Een dader die de eigen daad ervaart als een wanhoopsdaad in plaats van een misdaad zal de straf ervaren als onterecht en zichzelf slachtoffer voelen.
Stel je bent in een situatie slachtoffer of als gemeenschap ben je duidelijk slachtoffer, dan lijkt het me moeilijk om tot die acceptatie te komen. Wat moet je dan eigenlijk accepteren?
“Als je de situatie van eerder opgedaan leed niet accepteert, word je uiteindelijk dader.”
Leg eens uit.
“Op het moment dat je slachtoffer ergens van bent of voelt en je vindt geen manier om met die wrok om te gaan, dan blijf je steeds zeggen; jij, de ander, heeft mij dit aangedaan en daarom zit ik in deze situatie. Die schuldvraag blijft wijzen naar die ander. En op het moment dat je dat doet, word je langzamerhand zelf dader, dan veranderen die rollen. Dit zijn voor mij hele fundamentele principes. Andersom geldt het dus ook; Een dader die de eigen daad ervaart als een wanhoopsdaad in plaats van een misdaad zal de straf ervaren als onterecht en zichzelf slachtoffer voelen. Daar komen weer machteloze woede en frustratie uit voort, die doorsijpelt naar anderen en zo ontstaat een vicieuze cirkel van vergelding. En hoelang blijf je eigenlijk dader?
Het hele bizarre van onze westerse rechtssystemen is dat ze zijn ingericht op vergelding en op het bewerkstelligen van veiligheid in de samenleving. Met als gevolg dat je iemand tijdelijk uit de maatschappij haalt, iemand vastzet. Maar misschien heeft iemand wel meer aan hulp of vergeving of hoop of een nieuwe kans in plaats van straf.
Het systeem is geënt op bescherming en afzondering, niet op dialoog of het terugbrengen van harmonie. Dader en slachtoffer blijven verdeeld in die twee rollen, en houden zich er noodgedwongen aan vast, waardoor de rollen geleidelijk worden omgedraaid. Dergelijke mechanismes invoelbaar maken, ons het eigen menselijk falen laten omarmen en fictieve alternatieven aanreiken, dat is wat de verbeeldingskracht van kunst vermag.”