Ik weet wanneer ik iets kan maken door hoe het voelt – over het zintuiglijke potentieel van kunst
Kunstpraktijken die zelfstimulerende expressie omvatten, zijn lange tijd gegroepeerd onder de naam ‘Outsider Art’, een omstreden term die autodidactische kunstenaars en kunstenaars met een handicap letterlijk buiten het middelpunt van het artistieke discours plaatst. Veel van deze praktijken worden gekenmerkt door hun directheid, waarbij het maken gedreven lijkt te worden door een verlangen naar interactie met de wereld. Dat kunst emoties kan overbrengen, snappen we wel, maar hoe zit het met de sensatie van de hand die tegen het papier duwt, met het voelen van een kleur in je buik, met het vasthouden van een camera met flapperende handen? Wat als we kunst benaderen vanuit de lichamelijke bewegingen die ten grondslag liggen aan haar totstandkoming, en onze focus verleggen naar de zintuiglijke ervaring van het maken? En hoe maken we ruimte voor praktijken waarin de lichamelijke stimulatie van het maakproces even belangrijk, of zelfs belangrijker is dan het resulterende werk?
‘I go in my pocket for coins & there’s the lucky stone been weighing down my coat; don’t know who gave it to me or why, but it’s heavy as any other blessing.’
uit Circuit door Jesse Darling
Naast lippenbalsem en sleutels draag ik twee stalen ballen in mijn buidel. Soms stop ik er een in elke zak van mijn heren trench. Ik zwiep met de flappen van de jas, om de ballen te laten klingelen. Wanneer ik loop, deint een zachte weerklank mee. Een galm begeleidt mijn stappen.
Deze Baodingballen bracht mijn partner mee van een rommelmarkt in New York. Normaal zijn de ballen versierd met emaille cloisonne, maar deze exemplaren hebben een naakte buitenkant van ongepolijst ijzer. Wanneer ik ze een tijdje heb vastgehouden, kleeft er een metalige geur aan mijn handen.
Volgens de klassieke Chinese geneeskunde gebruik je de kogels door ze in de handpalm te houden en met behulp van de vingers, die via meridianen verbonden zijn met het hart, nekwervels en andere vitale organen, om elkaar heen te laten draaien. Binnenin de holle globe tolt een glazen knikker om een spiraaltje – echo’s slingeren uit de concave ruimte.
Er zijn nog heel wat andere voorwerpen die ik dagelijks in mijn zakken steek. Deze talismannen en energetische frutsels pik ik meestal op van straat. Ik draag ze niet bij me omdat ze een esthetische of diepe emotionele waarde hebben – belangrijker is hoe deze objecten mij ondersteuning bieden door ermee te stimmen.
Het werkwoord ‘stimmen’ komt uit de autistische gemeenschap en duidt zelfstimulerende handelingen aan, die vaak worden uitgevoerd om sensorische prikkels en overstimulatie te verwerken. Het gaat meestal om repetitieve lichaamsbewegingen, die uitdrukking kunnen geven aan een veelheid van verschillende gevoelens: van stress en fysiek ongemak tot opwinding en geluk. Stims delen overeenkomsten met alledaags gefriemel; denk aan hoe je met je been wiebelt wanneer je zit, of hoe je in concentratie op de achterkant van je pen kauwt. Maar terwijl friemelen – spelen met je haar, trommelen met je vingers – zich min of meer onbewust manifesteert, omvat stimmen een meer toegewijde aandacht voor de zintuigen. Sommige zelfstimulerende handelingen zijn breed geaccepteerd of vallen niet als zodanig op, terwijl andere stims, zoals flapperen met de handen, al snel als ‘ongewoon’ gezien en gestigmatiseerd worden.
Binnen een samenleving waarin neurotypicaliteit de norm is, wordt er over het algemeen op een negatieve, corrigerende manier gereageerd op zelfstimulerende expressie: je hoort stil te zitten in de klas en sabbelen aan het touwtje van je hoodie is vies. Lang was het gebruikelijk om stims af te leren bij het opvoeden van autistische kinderen, die gedwongen werden hun handelingen te onderdrukken. De laatste jaren heeft een positieve benadering van stimmen aanhang gewonnen, en hebben autistische personen online een plek gevonden om zichzelf uit te drukken. De neurodivergente gemeenschap omarmt stimmen als helende praktijk; een praktijk die uitgebreid kan worden door het gebruik van speciaal ontworpen stim toys. Kauwbare rubberen vormen, als een edelsteen aan een ketting gedragen (met de toepasselijk naam ‘chewelry’), glazen prisma’s die licht reflecteren, aromatische kneedpasta – er zijn stim toys voor alle zintuigen.
‘What’s left inside? The sempiternal: chew toy, padding, plastic bag, wrapper, naphtha, grandmother. We keep moving.’
uit Settling door Jesse Darling
Ik heb een ijzeren sluitring die ik om mijn wijsvinger draai. En een verzwaard kussen, gemaakt door de Rotterdamse kunstenaar Maike Hemmers. Het kussen is gevuld met geurige gedroogde salie en metalen kogeltjes. Ik grond mezelf door het op mijn buik te leggen. Wanneer ik ermee beweeg, maken de kogeltjes een ketsend geluid.
Als onderdeel van de langdurige tentoonstelling 84 STEPS van Kunstinstituut Melly, maakte Hemmers de installatie This Deep Becomes Palpable, bestaande uit sculpturale kussens en grote pasteltekeningen. Een begeleidende hand-out, geschreven door somatisch werker Savannah Theis, nodigt het publiek uit om tijdens hun interactie met de zachte sculpturen aandacht te besteden aan hun zintuigen, en om stil te staan bij het gevoel van bepaalde plekken in hun lichaam:
Does the area have a perceivable temperature, weight, density? Is the sensation subtle or intense? What is its size? Is it on the surface or deeper within? Is it spread out or focussed? Is there any movement? If so, does it have a rhythm? What is its atmosphere?
Theis vraagt de bezoeker of er een bepaalde plek is die ondersteuning nodig heeft, en nodigt hen uit zich voor te stellen wat die ondersteuning zou kunnen zijn: ‘Does it have a direction, a shape, a size? Does it have a colour?’ De zachte sculpturen van Hemmers, gevuld met materialen variërend van kersenpitten tot boomschors, worden aangeboden als ondersteuning voor de plekken die het nodig hebben. Je kunt op de kussens gaan liggen, jezelf begraven onder hun gewicht, ze als een gewaad om het lichaam wikkelen.
This Deep Becomes Palpable opent een landschap van kleur, geur en aanraking met werk dat voortkwamen uit zelf-stimulerende praktijken. In Hemmers’ tekenmethode wordt het lichaam gescand, en elk deel ervan gevoeld als een kleur. Al deze kleuren bij elkaar constitueren het palet van elk van haar pasteltekeningen. Ze vormen een archief van vervlogen lichamelijke ervaringen, een dagboek van de zintuigen. Vormen die doen denken aan lichaamsdelen komen samen in auratische composities: blauwe hand, paarse ribbenkast, gele ruggengraat.
Een andere kunstenaar die met het zintuiglijke potentieel van tekenen werkt, is de in Londen gevestigde Sam Metz. Hun doorlopende project Drawing as Stimming heeft als doel om ruimte en tijd te creëren voor zelf-stimulerende handelingen. Metz, die zelf op het autistische spectrum zit, belicht stimmen als een sensoriële zoektocht waarbinnen men reageert op interessante stimuli. In hun werk pleit hen voor de legitimering van non-verbale communicatiestijlen zoals stimmen in artistieke praktijken en kunstkritiek. Drawing as Stimming neemt vele vormen aan; het project omvat niet alleen Metz’ persoonlijke tekenpraktijk, maar ook de begeleiding van neurodivergente kunstenaars, het faciliteren van ‘quiet crit sessions’ waarbinnen makers elkaars werk zonder spraak kunnen benaderen, en de distributie van hulpmiddelen die belichaamde methoden van kunstinterpretatie aanmoedigen.
‘How does it feel in your arm to make the line?’ vraagt Metz in een instructievideo voor het festival The Big Draw. ‘What sound does the line make on the paper?’ In een andere video op het YouTube-kanaal van de door gehandicapte personen geleide organisatie Shape Arts, legt de kunstenaar uit hoe hun sensorische verwerkingsstoornis het moeilijk maakt om te weten waar hun lichaam zich bevindt in de ruimte. Gebogen over een groot vel papier maakt hen herhaaldelijk dezelfde kronkelige markering. In een ononderbroken ritme duwt hen een stuk houtskool op het oppervlak, om de weerstand van het materiaal te voelen. ‘Allowing my hands to dance in the space of the work allows me to push back, allows me to feel, allows me to remind myself where I am in space’, vertelt hen.
Drawing as Stimming onderzoekt de manieren waarop kunst gemaakt wordt, maar ook hoe kunst wordt begrepen, of beter gezegd: wordt gevoeld. Waar kunstkritiek zich volgens Metz vaak richt op de teleologie, het achterliggende doel, het proces van besluitmaking en het algehele oeuvre van de kunstenaar om zo te definiëren wat een kunstwerk representeert, zijn zulke neurotypische categorieën en veronderstellingen rond betekenis ontoereikend wanneer het gaat om het werk van autistische en neurodivergente kunstenaars. In plaats daarvan beschouwt Metz belichaamde communicatie als de kern van zulk werk. Om neurodivergente kunst te kunnen interpreteren en om hierop te reageren, moet de toeschouwer de taal van het lichaam leren.
In de veelbekeken YouTube-video In My Language, geüpload in 2007 door Mel Baggs (voornaamwoorden zie/hir), biedt de anti-validisme activist en neurodivergente blogger een zeer persoonlijk inzicht in hir zelfstimulerende handelingen. Baggs, een non-verbaal persoon, communiceert met de wereld om hir heen via een continue stroom van repetitieve bewegingen en geneurie. Dit is hir taal. We zien Baggs hir vingers heen en weer bewegen door stromend water uit een kraan, we zien hoe hir met hir wangen tegen de bladzijden van een geopend boek wrijft, de toetsen van een computertoetsenbord streelt. Halverwege de video biedt Baggs een vertaling voor degenen die hun taal niet spreken, met behulp van tekst-naar-spraaksoftware:
The previous part of this video was in my native language. Many people have assumed that when I talk about this being my language that means that each part of the video must have a particular symbolic message within it designed for the human mind to interpret. But my language is not about designing words or even visual symbols for people to interpret. It is about being in a constant conversation with every aspect of my environment. Reacting physically to all parts of my surroundings.
Baggs non-verbale taal is er een van alom aanwezige aanraking en het ritmische geluid dat daaruit voortkomt. Het is een voortdurende interactie tussen menselijke en niet-menselijke vormen, die losstaat van sociale normen of praktische overwegingen. Baggs beschrijft hoe hir taal vaak verkeerd wordt begrepen als zijnde zonder enkele betekenis of relatie. Maar integendeel, betoogt zie, is hir taal verre van doelloos of losgezongen. De manier waarop hir beweegt is juist een directe reactie met hir omgeving. Het heeft iets ironisch, vindt hir: ‘The way that I move when responding to everything around me is described as ‘being in a world of my own’, whereas if I interact with a much more limited set of responses and only react to a much more limited part of my surroundings, people claim that I am ‘opening up to true interaction with the world’.’
In My Language, zoals Baggs heel duidelijk maakt, is niet bedoeld als een ‘voyeuristische freakshow’, maar als een kritisch statement dat de normen van communicatie, interactie en kennisoverdracht uitdaagt. Het bestempelen van non-conforme reacties op prikkels als ‘zinloos’ dehumaniseert neurodivergente personen, zo waarschuwt Baggs. Wanneer hir op de ‘verkeerde’ manier op stimuli reageert – een boek streelt in plaats van het te lezen, met het water uit de kraan meezingt in plaats van het te drinken – twijfelen mensen eraan of hir überhaupt wel een denkend wezen is. En omdat hun definitie van denken hun definitie van zijn volledig bepaalt, betwijfelen ze of Baggs wel een echt persoon is.
De activist concludeert dat mensenrechten en gelijkheid voor neurodivergente mensen alleen bereikt kunnen worden wanneer de vele verschillende vormen van denken, intelligentie en zijn als legitiem worden erkend. In My Language, heeft inmiddels meer dan 1,7 miljoen views, is een monument voor de onderdrukking van degenen wier expressie niet overeenkomt met de dominante norm. Opgedragen aan ‘alle mensen die onze handelingen ten onrechte als doelloos beschouwen’, is het ook een pleidooi voor verandering. Mel Baggs stierf in 2020 op negenendertigjarige leeftijd als gevolg van respiratoir falen. Hir teksten over neurodiversiteit en rechten voor gehandicapte personen zijn na te lezen op hir blog Ballastexistenz.
Het werk van neurodivergente kunstenaars en denkers als Sam Metz en Mel Baggs rond belichaamde expressie biedt een stimulerend perspectief op het maken van kunst en op onze receptie van kunst. In de Shape Arts-video vertelt Metz hoe hen ‘in hun tekeningen voelt’. Dat kunst emoties kan overbrengen, snappen we wel, maar hoe zit het met de sensatie van de hand die tegen het papier duwt, met het voelen van een kleur in je buik, met het vasthouden van een camera met flapperende handen? Wat als we kunst benaderen vanuit de lichamelijke bewegingen die ten grondslag liggen aan haar totstandkoming, en onze focus verleggen naar de zintuiglijke ervaring van het maken? En hoe maken we ruimte voor praktijken waarin de lichamelijke stimulatie van het maakproces even belangrijk, of zelfs belangrijker is dan het resulterende werk? Hoewel ik me bewust ben van de specifieke, neurodivergente context waarin stimmen geworteld is, denk ik dat deze vragen waardevol kunnen zijn in de benadering van vele verschillende artistieke praktijken.
Een maakproces kan divergente, zintuigelijke intentionaliteit uitdrukken, met of zonder diagnose. In mijn eigen geval is een autisme-diagnose mij ontzegt door een medisch systeem dat zich baseert op neurotypische en gegenderde ideeën (er werd mij verteld dat ik sociaal ‘te vaardig’ ben om autistisch te zijn). Veel mensen glippen door de diagnostische zeef van een ‘officiële’ Autisme Spectrum Stoornis – zeker mensen die bij de geboorte als vrouw zijn geïdentificeerd, worden vanaf jonge leeftijd statistisch ondergediagnosticeerd. Tegen de tijd dat zij volwassen zijn, hebben zij geleerd hun autistische trekken te camoufleren door op sociaal gebied te overcompenseren.
In mijn eigen kunstpraktijk is het atelier een vrije plek om te stimmen. In bredere zin is het binnen kunst dat ik ruimte heb gevonden om op niet-normatieve manieren te communiceren met de wereld om me heen; om anders te bewegen en aan te raken, om dieper contact te maken met materialiteit en objecten. Misschien komt dat omdat kunst niet zo sterk leunt op hoe dingen zogenaamd gedaan of gebruikt zouden moeten worden. Leven met kunst heeft me geholpen mijn neurotypische masker af te doen, en mijn geneurie en gewriemel te omarmen. Ik hou ervan om in verzonnen talen te zingen en om zware stukken schroot heen en weer te slingeren. Ik ben dol op het wiebelige gevoel tussen mijn benen wanneer ik mijn packing underwear met eikels vul. Alles is vol van potentiële stims.
Kunstpraktijken die zelfstimulerende expressie omvatten, zijn lange tijd gegroepeerd onder de naam ‘Outsider Art’, een omstreden term die autodidactische kunstenaars en kunstenaars met een handicap letterlijk buiten het middelpunt van het artistieke discours plaatst. Veel van deze praktijken worden gekenmerkt door hun directheid, waarbij het maken gedreven lijkt te worden door een verlangen naar interactie met de wereld. Dit geldt zeker voor het werk van de Amerikaanse kunstenaar Hawkins Bolden. De kunstenaar uit Memphis, Tennessee staat vooral bekend om zijn tactiele ‘scarecrow’-assemblages, die gedurende zijn leven in zijn tuin verspreid stonden. Bolden verloor zijn gezichtsvermogen als kind na een honkbalongeluk. Op latere leeftijd begon hij de straten en steegjes van Memphis af te speuren naar afval en alles wat hij maar te pakken kon krijgen: oude blikken, wieldoppen, verfemmers, kentekenplaten, braadpannen, vloerkleden, schoenzolen, kleren – enkel geleid door zijn tastzin.
Met ijzerdraad bond Bolden flarden hout, metaal en textiel samen, en transformeerde zijn straatvondsten tot maskerachtige objecten en totem-figuren. Hun gezichten zijn versierd met plastic kerstboomnaalden als haren en stukjes tuinslag als tongen. De kunstenaar boorde gaten in vuilnisbakdeksels die op ogen leken; soms waren het er maar een paar, soms wel tien of twintig. Een nichtje stelde voor om zijn sculpturen in de tuin te zetten en zo de vogels weg te houden. Wanneer bezoekers hem vroegen wat hij nou eigenlijk in gedachten had wanneer hij zijn assemblages maakte, in de veronderstellingen dat Bolden toch zeker een reden moest hebben om dit allemaal te doen, zei hij: ‘The birds be thinking something going to get them. They get scared. They stay away.’ Los van of zijn scarecrows de vogels daadwerkelijk verjoegen, denk ik niet dat Bolden een reden nodig had. Misschien was dat slechts een vertaling voor degenen die zijn taal niet spraken.
Ik heb het werk van Bolden nooit één op één ervaren, maar heb het wel beter kunnen leren kennen via de galeriecatalogus Hawkins Bolden – Tongues, uitgegeven door Robert Heald Gallery ter gelegenheid van een gelijknamige tentoonstelling in 2020. Een essay in de catalogus van kunstverzamelaar William Arnett geeft meer inzicht in de manier van werken van de kunstenaar:
Bolden collects his materials and tosses them into the dark, damp crawl space beneath his house. To retrieve them for use when he is inspired to create, he walks, stooped, on all fours, his right hand reaching-swinging-along the dirt floor, until he grasps the components that he requires.
In de documentaire MAKE van Scott Odgen en Malcolm Hearn uit 2011 zijn zeldzame beelden van Bolden’s maakproces en interviews met hem en zijn zus Elizabeth te zien. In de film zien we Bolden gehurkt op de vloer van zijn huis, terwijl hij leer en tapijt in reepjes scheurt en aan koekenpannen bevestigt. Hij schuurt een grote metalen plaat met een stuk steen en zingt gospel liedjes. Hij wikkelt touw om een stok terwijl hij met zijn zus op de veranda zit. ‘He’s always doing something.’, merkt ze op.
De scènes doen me denken aan die uit In My Language, terwijl de objecten van Bolden, met hun getextureerde flappen en ruwe oppervlakken, veel weg hebben van stim toys. Zijn maakproces bestaat uit continue aanrakingen – de echo van zijn stem tast de wanden af, wat hij niet zien kan voelt hij. Zijn vogelverschrikkers, mooi en interessant als ze zijn, hebben niets te maken met conceptualisme of het nastreven van een visuele esthetiek, maar alles met hoe de dingen voelen. In de woorden van Bolden: ‘Sometimes I feel words on something, but I don’t know what it is. I don’t ask nobody about it or about colour, neither. I don’t worry about colour. I know when I can make something by how it feels.’