‘Ik kan het alleen als ik alleen ben’ – op atelierbezoek bij Angeline Lips
Alex de Vries bezocht beeldend kunstenaar Angeline Lips in haar atelier in Molenhoek. ‘Het is die gelijktijdigheid van ergens zijn en ernaar kijken, het ondergaan van het samenvallen van die tegengestelde ruimtelijkheid, in een ruimte en buiten een ruimte zijn, die haar werk onmiskenbaar persoonlijkheid geeft.’
Angeline Lips (Dordrecht, 1951) ging in 1963 naar het meisjesinternaat van de Zusters van Sacré-Coeur in huis Blumenthal te Vaals. Ze zou er vier jaar leerling aan de Middelbare Meisjes School (MMS) zijn. Deze vormende jaren zijn doorslaggevend voor haar latere loopbaan als beeldend kunstenaar en de wijze waarop ze in het leven staat. De gesloten gemeenschap van het internaat, het gebrek aan persoonlijke ruimte, het gemis van thuis, de beperkende maatregelen van het streng-katholieke leven en onderwijs maakten van haar een onzeker en angstig meisje dat niet wist hoe ze een plaats in het bestaan kon veroveren. Het recht doen aan haar eigen ruimte is sindsdien de inhoudelijke drijfveer van haar leven en werk. Dat maakt dat haar schilderijen niet zozeer naar de waarneming zijn gemaakt, maar naar haar eigen beleving en persoonlijke ervaring.
Op haar zestiende werd Angeline Lips van het internaat weggestuurd en keerde ze terug naar Dordrecht. In het onderwijs werd de Mammoetwet ingevoerd die onder meer inhield dat er geen gescheiden onderwijs meer voor meisjes en jongens zou zijn. Dat betekende een paar jaar later het einde van de opzet van het internaat in Vaals.
‘Ik kwam behoorlijk dichtgetimmerd terug uit Vaals. Ik ging de havo doen aan de school Stella Matutina – wat ochtendster betekent – in Rotterdam. Daar ontmoette ik Mariette Linders, die net als ik beeldend kunstenaar zou worden, met wie ik zeer bevriend raakte. Dat ze oog had voor mij – ik was een bang, dichtgeslagen, gesloten en beschadigd kind – heeft me het nodige zelfvertrouwen gegeven. Ik wist niet wat me overkwam toen ik in die andere wereld kwam. De vriendschap met Mariette was voor mij een openbaring. Ik weet nog dat ze me eens als cadeau een boekje getiteld Angstheeft gegeven, een warm gebaar en bevestiging dat ze zag wat er met mij aan de hand was. Mariette had zo’n andere achtergrond, veel kunstzinniger en vrijer. Bijna al haar broers en zussen kozen uiteindelijk voor een kunstzinnig beroep. Haar oom was Lou Ten Bosch, een kunstenaar die in Dordrecht grote bekendheid had. Met dat milieu kwam ik opeens in aanraking. Toch moet ik haar ook iets te bieden hebben gehad. Kennelijk hebben wij het kunstenaarschap al in een vroeg stadium bij elkaar bespeurd.’
Het kunstenaarschap is een manier van leven die Angeline Lips vanaf haar vroege jeugd al een uitweg bood.
‘Op de lagere school rende ik, als het eindelijk vier uur was, naar huis om te tekenen en te schilderen. Ik had in de hoek van de kamer voor mezelf een werkplek gemaakt. Eigenlijk speelde ik dat ik een atelier had. Ik was altijd met kleur bezig.’
Ze groeide op in een gezin met drie zussen en een broer. Haar vader stimuleerde haar kunstzinnige aanleg en belangstelling. Doordat haar moeder een Vlaamse was, ging het gezin twee keer per jaar naar Kortrijk waar de grootmoeder woonde. Op reis door Vlaanderen werden regelmatig musea bezocht.
‘Daar zag ik schilderijen van Rogier van der Weyden, Hugo van der Goes en de gebroeders Jan en Hubert van Eyck. Hoe zij binnen- en buitenruimtes, en vooral ook de wisselwerking daartussen, schilderden is van invloed op mijn benadering van ruimtelijkheid geweest.’
Al op de lagere school ontdekte Angeline Lips dat haar eigen beleving van de natuur niet zo voor de hand liggend was. Toen ze in de vierde klas paddenstoelen mocht tekenen, koos ze voor een oker- en goudkleurige weergave in plaats van het verwachte rood met witte stippen.
‘De juffrouw maakt me het verwijt dat ik het weer zo nodig anders moest doen, maar ik vond dat zij gewoon niet goed had gekeken in het bos.’
Op het katholieke meisjesinternaat was tekenen en schilderen de enige activiteit die haar ontsnapping bood uit het strenge kloosterregime. In het laatste jaar dat ze er was, introduceerde een jonge non reproducties van kunstwerken in het gebouw. Angeline Lips werd vooral getroffen door de reproductie van Bleu de Ciel van Wassily Kandinsky uit 1940. Op een blauwe achtergrond zweven vreemde, kleurrijke wezens rond. Het gaf haar het inzicht dat je ruimte niet als een vast kader hoefde te zien, maar dat je je er ook vrij in kon bewegen, dat er een ontsnapping aan de gestelde regels mogelijk was en dat je je er tussendoor kon bewegen.’
Na de havo koos ze voor de opleiding tot creatief therapeut aan de opleiding Middeloo in Amersfoort. Ze wilde weliswaar iets kunstzinnigs doen, maar toch vooral ook met mensen werken, maar in Amersfoort werd ze door haar docenten wel gestimuleerd toch nog naar de kunstacademie te gaan. Ze kreeg een fulltimebaan als creatief therapeut bij de Jeugd Psychiatrische Dienst in Breda voor drugsverslaafde en psychotische jongeren en besloot op haar vijfentwintigste, samen met haar man Cis Luttikhuis, die uiteindelijk fotograaf zou worden, naar de avondopleiding van de kunstacademie in Arnhem te gaan. Vijf jaar lang combineerde ze baan en opleiding. Luttikhuis deed daar de lerarenopleiding en Lips studeerde er aan de afdeling vrije kunst. Ze had er docenten als Marten Hendriks en Jaap Wieseman die veel voor haar betekenden in hun opvattingen over persoonlijke ruimtebeleving.
‘Bij Wieseman kregen we perspectieflessen. Dan tekenden we blokken in de ruimte, maar het was voor mij een openbaring toen hij een les over Chinees perspectief gaf waarin lijnen eindeloos doorliepen en er geen eindpunt was. Ruimtes worden gewoon op elkaar gestapeld, en er is geen horizon of verdwijnpunt te ontdekken. Ik kon daardoor vrijer met perspectief omgaan, maar uiteindelijk heb ik me er toch toe gezet om ook dat westerse perspectieftekenen goed onder de knie te krijgen door eindeloos stoelen en tafels te tekenen.’
Dat naast en op elkaar plaatsen van ruimtes, zoals dat ook in Middeleeuwse schilderkunst gebeurde voordat de perspectiefleer werd toegepast in de vroegrenaissance, gaf Angeline Lips de mogelijkheid om binnen- en buitenruimtes met elkaar in één beeld te verenigen. Om die manier van werken in de vingers te krijgen maakte ze tijdens haar studie, naast tekeningen en schilderijen, ook foto’s en zelfgebouwde ruimtelijke objecten.
‘Ik was in die tijd onder de indruk van het fotografische en filmische werk van Marten Hendriks die bijvoorbeeld had gefilmd hoe hij werd weerspiegeld in een vijver, waardoor hij zowel binnen als buiten zichzelf – als filmer en als gefilmde – aanwezig was.’
Het is die gelijktijdigheid van ergens zijn en ernaar kijken, het ondergaan van het samenvallen van die tegengestelde ruimtelijkheid, in een ruimte en buiten een ruimte zijn, die haar werk onmiskenbaar persoonlijkheid geeft.
‘Ik onderzocht de ruimtebeleving voor mezelf door aan zee in het zand kuilen te graven en daar naakt in te gaan liggen om deel uit te maken van die ruimte. Cis maakte daar foto’s van en die gaven een vorm van overgave en intimiteit te zien die ik zelf, zo jong als ik was, weer confronterend vond. Dat is het grote voordeel van ouder worden als kunstenaar: je laat je niet meer leiden door wat anderen er eventueel van zouden kunnen vinden.’
Angeline Lips en Cis Luttikhuis wonen en werken inmiddels al meer dan dertig jaar in een praktijkwoning die ze zelf hebben laten bouwen in het net onder Nijmegen gelegen plaatsje Molenhoek. Het atelier van Angeline heeft een L-vorm met ramen in drie wanden met uitzicht op de omringende tuin. Tijdens het atelierbezoek is alle zonwering open en is de wisselwerking tussen binnen- en buitenruimte optimaal.
‘Als ik aan het werk ben, heb ik de rolgordijnen toch naar beneden. Als ik schilder moet ik de ruimte in het schilderij vinden en niet daarbuiten.’
Ze laat schilderijen uit verschillende periodes van haar loopbaan zien, zowel van architectonische ruimtes als van zee- en berggezichten uit latere jaren. Steeds maakt ze duidelijk dat het begrip vergezicht aan haar niet is besteed. Ze is opgenomen in de ruimte en verbeeldt die als een innerlijke beleving.
‘De vraag is waar je staat en waar de dingen staan. Waar ga je in en waar kom je uit? Waar ben ik, hoe ver sta ik van iets af, hoe dichtbij ben ik, of sta ik ertussen? Voor het vak kunstgeschiedenis studeerde ik af met een tekst waarvoor ik een tekening van mij in een roeiboot als uitgangspunt had genomen, zoals ik dat vanaf een afstand zie. Het zijn twee standpunten die niet met elkaar te verenigen zijn die in zo’n tekening dan toch samenkomen. Ik had daarvoor het werk van Bruce Nauman The True Artist Helps the World by Revealing Mystic Truths’ als uitgangspunt genomen.’
Op een deur van haar atelier hangt een grote afbeelding van het werk van Henri Matisse van een interieur met goudvissenkom Les Poissons Rouges uit 1914. Minstens zo belangrijk als de intieme binnenruimte is het uitzicht door het venster op de straat en de huizen buiten waarmee een verbinding wordt gelegd door een groen potplantje op het tafeltje waar de kom met vissen staat. Als kijker kun je net zo goed op straat staan als in die kamer zijn. Kijk je naar buiten of word je bekeken?
In een toelichting op haar werk citeerde Angeline Lips ooit de beeldhouwer Richard Deacon die in het tijdschrift ASPECTS, nr. 17 uit de winter van 1981-1982 stelde: ‘Het is de vraag of het binnenste net zo belangrijk is en op betekenisniveau verschilt van de buitenkant. Een vat is van binnen heel anders dan van buiten en de wand bemiddelt daartussen (…) Die twee ervaringen – er in te zijn en er buiten te staan – zijn onverenigbaar. Die onverenigbaarheid lijkt op de manier waarop men zichzelf ervaart en de wijze waarop men anderen beleeft.’ Zelf voegde ze daar nog aan toe: ‘…en de wijze waarop men het andere, de ons omringende materiële wereld, beleeft.’
Angeline Lips laat een vroeg schilderij van een Belgisch huis zien waar je plompverloren tegenaan kijkt, met een gevel in rode tegels te midden van een rijtje kleinere huizen. Boven die blinde gevel loopt een spoorlijn. Het is een sleutelwerk voor haar.
‘De schilder Paul Delvaux zei eens over Jan van Eyck dat die op zijn schilderijen als signatuur als ik kan schreef, waarmee hij wilde zeggen dat hij schilderde wat in zijn vermogen lag. Daarmee maakt hij voor mij duidelijk dat het net zo belangrijk is wat je niet kunt. Je geeft het beste van jezelf. Wat je achterwege laat heeft daardoor minstens zo veel betekenis als wat je wel laat zien. Je moet heel eerlijk zijn. Dat is wat ik in dit schilderij heb gedaan. Dat geldt ook voor mijn schilderij De laatste straat uit 1990. Het is gebaseerd op een zwart-wit foto van de laatste huizen in een straat die uitkomt bij het concentratiekamp Theresienstadt waar vooral vrouwen en kinderen terechtkwamen. Die straat is het laatste stukje van de bewoonde wereld die onwetendheid verkiest boven de waarheid. Het is een uitweg in het niets. Ik heb die gevels met een voile ervoor geschilderd. Ze zien niet wat er gebeurt.’
Als Angeline Lips voor het maken van haar werk moet reizen, doet ze dat altijd alleen: naar Spanje, Ierland, Rusland en India. Met iemand anders reizen zou er toch vakantie van maken en ze wil haar voornemen om te werken niet verstoord zien. In Granada maakte ze een schilderij gebaseerd op het Alhambra, van een ruimte waar alle omringende vertrekken op uitkomen. Uit iedere open ruimte komt een waterstroom, die uitkomt op een binnenplaats. ‘Het is een ruimte die laat zien dat als er geen einde is, er ook geen begin is.’
De schilderijen van de zee die Angeline Lips maakt, zijn eigenlijk op geen enkele manier realistisch. Zo zie je de zee niet, maar zij schildert de zee wel zo. Het is geen impressionistische weergave en zeker ook geen expressionistische voorstelling ervan, maar eerder een verbeelding die je intensivisme zou kunnen noemen. Zo ondergaat zij de zee. Het is alsof de stroom haar onder water trekt en dat zij door het te schilderen weer boven komt.
‘Ik ben verloren in de ruimte. Mijn angst ervoor heb ik overwonnen door te schilderen wat ik beleef. Ik breng een ruimtelijke ervaring over in plaats van een precieze weergave van een ruimte te geven. Het gaat er niet om wat ik heb gezien, maar om wat er daar met mij gebeurde.’
In 2018 is Angeline Lips alleen op reis naar India gegaan om de bergen van de Himalaya te schilderen op een hoogte van 3500 meter. Haar olieverfschilderijen zien eruit alsof ze met droog krijt zijn getekend. Er is meer weggelaten dan dat er is geschilderd. Alle ruimte in het werk is denkbeeldig.
‘Ik kan het alleen als ik alleen ben. Dat heb in mijn atelier al. Als ik weet dat er niemand thuis is, vind ik dat verrukkelijk. Ik wil niet aan verwachtingen buiten mezelf voldoen. Het moet door mijn beugel kunnen. Ik heb misschien daarom nooit een vaste galerie gehad, maar wel op eigen voorwaarden minstens een keer per jaar geëxposeerd. In 2018 was ik hersteld van mijn eenzijdige verlamming die ik had opgelopen na een hersenbloeding in 2016. Ik heb er veel aan gedaan om daarvan te genezen en dat is niet voor niets geweest. Terwijl ik in India, aangewezen op mezelf, de bergen schetste kwam er een oude vrouw voorbij, helemaal kromgetrokken met een bundel stro op haar rug. Ze wees naar mijn tekening en toen naar de berg. Ik keek met haar naar de bergen, maar ik tekende de ruimte in de bergen. Zij wees me erop. Er zat niets tussen. Ik was haar berg aan het tekenen.’