Ik heb weer niets gezegd- Loodgieter
‘Die kat van jullie die likte over mijn bord,’ zegt Richard tijdens het afrekenen. Glimlachend haalt de vrouw achter de kassa haar schouders op.
‘Dat kan toch niet?’
‘Dan moest u hem van tafel halen,’ zegt ze zacht.
‘Dan moest ik hem van de tafel halen? Als ik dat had gedaan had ik hem de straat op getrapt!’
Geschrokken kijkt ze van Richard naar mij. We kijken elkaar aan, zoals mensen ook in de trein doen, wanneer een bezopen persoon uitvalt tegen iemand met een zonnebril op, terwijl het al donker is.
‘Dankjewel en tot ziens,’ zegt ze nadat er een bonnetje uit de pinautomaat tevoorschijn komt.
‘Tot ziens? Tot nooit!’ In twee grote passen staat Richard buiten. Hard loopt hij naar de auto.
‘Ja daar kan ik zo kwaad om worden, als je ze ergens op aanspreekt kunnen ze in eens geen Nederlands meer, doen ze alsof ze dom zijn, en maar binnen laten die buitenlanders.’
Het was mij niet opgevallen dat ze van een niet Nederlandse afkomst was. Dit wilde ik tegen hem zeggen, maar ook dat ze gewoon haar werk deed, en bovenal dat ze gelijk had. Maar in plaats daarvan hield ik mijn mond, zoals hij ook zwijgend naar de likkende kat had zitten kijken.