Honden, kinderen, kunstwerken – over Once an alien van Semâ Bekirović
Maurits de Bruijn schreef naar aanleiding van de sciencefictiondocumentaire Once an alien van Semâ Bekirović een essay over de vervlechting van ogenschijnlijke tegenstellingen: zwaarte en licht(heid). ‘Voor ouders als die van Semâ en mij moeten nieuwe werelden worden geschapen, omdat de huidige hen nooit heeft verwelkomd, hen niet begrijpt.’
Sinds een jaar heb ik een middelgrote hond die Boter heet. Boter is een afkorting van Boterkoek. Die naam drong zich op omdat ik mijn pup een joodse naam wilde geven, aangezien mijn hond mijn surrogaatkind is en hij dus net zo joods als ik moet zijn. Die naam zou daar aanzienlijk bij kunnen helpen, dacht ik, maar mijn vriend verbood me het dier een joodse mensennaam te geven. Vandaar dat ik me enigszins wanhopig stortte op het scala aan joodse gerechten dat zich heeft verweven met de Nederlandse gastronomie en uitkwam op de platte ronde koek die zonder echte roomboter geen Boterkoek mag heten.
Joodse mensennamen zijn te zwaar zei hij. Zeker voor een naïeve, vrolijke pup met perfect gevormde lichtbruine vlekken die de suggestie van wenkbrauwen wekken. Daar had mijn vriend gelijk in. Er schuilt wel meer zwaarte in dat joodse, en er schuilt onnoemelijk veel zwaarte in een ouder die een oorlog met zich meetorst. Zwaarte die zich in de afgelopen negenendertig jaar op zoveel verschillende, verrassende, meedogenloze manieren aan me heeft geopenbaard.
Vroeger zag ik uitsluitend die zwaarte, als het ging om de joodse helft van mijn wortels. Wat ik van dat deel wist, was summier maar ondubbelzinnig tragisch: mijn moeder was in ’43 geboren in een joods gezin in de Amsterdamse Lepelstraat waar ze slechts een paar weken mocht verblijven, omdat ze aan de buren werd meegegeven, vlak voordat haar ouders en twee zusjes werden opgepakt en in Sobibor werden vermoord.
De nog maar een paar weken oude baby die mijn moeder toen was overleefde, kwam bij fantastische mensen terecht die eerst haar onderduikouders waren, toen haar pleegouders werden en weer wat later mijn grootouders werden. Dat klinkt duidelijk en overzichtelijk, maar door de kieren van haar eerste levensjaren zijn niet alleen mensen maar is ook veel informatie verloren gegaan, zoals dat gaat met oorlogen.
Ik weet niet of iedereen het ene stel grootouders boven het andere verkiest, maar ik deed dat wel, en de niet biologische ouders van mijn moeder waren mijn absolute lievelingsgrootouders. Die met de lekkere koekjes in de gangkast, en die de perfecte knuffels gaven. Zij stonden in mijn ogen compleet los van die oorlog, zij waren zacht, humorvol, spitsvondig, goed.
Mijn moeder had niet alleen pleegouders overgehouden aan de Holocaust maar ook angsten. Haar trauma kent vele tentakels, maar de kern balt zich samen in het onvermogen alleen te zijn. Toen ik opgroeide, betekende dat dat ik haar voornaamste metgezel was. Ik was haar anker, gelukkig konden mijn moeder en ik het uitstekend met elkaar vinden. Ik groeide op in haar kielzog, en ik werd haar hoeder, haar ouder in plaats van andersom.
Omdat ik opgroeide als de vader van mijn moeder, leerde ik haar ontstellend goed kennen. En toch heb ik lange tijd alleen de zwaarte gezien, het onvermogen alleen te zijn, het verdriet, een nog niet eens zo oud maar wel kromgegroeid lijf, een voorgeschiedenis vol gaten, zonder ouders en zusjes, zonder geboortehuis.
Het zou nog jaren duren voordat ik het kinderlijk naïeve zou ontwaren, het lollige, het excentrieke; de lichtheid. Mijn moeder bleek niet alleen een vrouw te zijn die al decennialang trauma’s met zich meetorste, een onaf, onmogelijk na te vertellen verhaal; ze was ook de vrouw die een kamer vol mensen aan het lachen wist te maken, voor zich wist te winnen met haar buitenissige outfits en felgekleurde haar. De belangrijkste persoon in mijn leven, die me had laten kennismaken met een alsmaar uitdijend scala aan angsten, was dezelfde persoon die me liet zien hoe heerlijk het kan zijn om oliebollen vast in de auto op te eten, om in de supermarkt nog voor het afrekenen een zak snoep open te trekken of om jezelf heel traag – op een bijna ceremoniële manier – aan te kleden; hoe die gulzigheid liefde is. Het leek alsof ze in haar vroege kindertijd zoveel had moeten beleven dat onzichtbare krachten haar precies daar stolden, een volwassen vrouw voor altijd in de belevingswereld van een kind dat zowel geschrokken terugdeinst voor schijnbaar grote gevaren maar ook bevangen blijft door de grootsheid en de verleiding van eenvoudig plezier en genot.
Als ik iemand was geweest die zich makkelijk liet verleiden door gedachten over oorzakelijkheid, dan had ik geconcludeerd dat mijn moeder me niet alleen met overweldigende problemen had opgezadeld maar me ook talloze oplossingen had aangedragen. Want gewoon, door te leven, liet ze niet alleen zien wat pijn was, maar liet ze me ook kennismaken met eindeloze veerkracht.
Mijn moeder had me allebei gegeven. De talloze onvermogens, een verzameling aan beperkingen, én een bron van blijdschap, creativiteit, liederlijkheid.
In die vervlechting van ogenschijnlijke tegenstellingen schuilt de kern van Once an Alien. Die twee polen zien we ook in het genre, waar ik voor het eerst over hoorde toen ik de uitnodiging ontving: een sciencefictiondocumentaire. Voor ouders als die van Semâ en mij moeten nieuwe werelden worden geschapen, omdat de huidige hen nooit heeft verwelkomd, hen niet begrijpt. Voor een vader als Mirza moet een pak worden gemaakt, hij verdient een omhulsel dat net zo uitzinnig is als zijn inborst, als zijn levensloop. Als een harnas, en misschien wel als een waarschuwing voor de buitenwereld.
Er is een moment in de film waarop Semâ’s vader naast een houtbewerker staat. Ook zonder Mirza’s pak zou iedereen die naast hem staat oplossen in alledaagsheid. Ik weet niet meer waar hun gesprek over ging, omdat ik me op dat moment, precies gedurende die scène de volledige titel van de film te binnenschoot, ik hoorde hoe een stem die opdoemde uit mijn gedachtewereld de zin compleet maakte: Once an alien, … always an alien.
Zijn stateloosheid heeft Mirza in een alien doen veranderen, een buitenstaander en die status zal hij nooit afschudden. Noem het een sprookjesachtige vloek, één die ogenschijnlijk donker is, maar evengoed een belofte is. Mirza zal voor altijd buitengewoon stralen, worden vergezeld door het licht. Kijk maar naar de scherven van cd’s die op zijn jasje en broek prijken, naar hun waanzinnige reflectie, hun magie, ze creëren de weerkaatsing van een discobol, soms zo fel dat het onmogelijk is er recht in te kijken, zoals het onmogelijk is Mirza’s voorgeschiedenis recht aan te kijken. Zijn verhaal laat zich niet inkaderen. Wie is gevlucht heeft moeten slalommen en kronkelen, zichzelf en anderen moeten verrassen, heeft moeten flirten met onzichtbaarheid, en zo’n begin kent geen einde, stopt nooit echt. Al is het alleen al omdat die beweging opduikt in latere generaties.
Want Mirza wordt niet alleen vergezeld door het licht, maar ook door zijn dochter. De toeschouwer zou soms vergeten dat ze er is, omdat ze op één scène na te allen tijde de camera hanteert. Dit is niet de reis van een eenzame alien, maar een Vatersuche waarbij zowel vader als kind aanwezig zijn en er toch gezocht moet worden. Semâ voegt zich bij Mirza, zoals mijn hond constant aan mijn zijde is, precies zoals ik dagelijks in gezelschap van mijn moeder verkeerde, bij de tandarts, groenteboer, dokter, kapper, drogist, supermarkt, schoonheidsspecialiste en tijdens haar bezoeken aan vriendinnen die in keurige huizen woonden waar de kopjes bij de schoteltjes pasten en de tafelkleden bij de gordijnen. Wij hadden niet zo’n huis, bij ons was er chaos, onrust en onvoorspelbaarheid, borden die waren losgeraakt van hun servies, zoals mijn moeder was losgeraakt uit haar geboortestreek, uit haar gezin.
Iets van die chaos borrelt ook op in de gesprekken die Semâ met haar vader voert en in de reis die ze samen maken. Het komt niet alleen naar boven in zijn taalgebruik, de manier waarop hij zijn haren kamt en zijn baard scheert, in de navertelling van zijn gewelddadige droom, niet alleen in zijn blik waar verwondering in doorschijnt, het duikt misschien nog wel het nadrukkelijkst op in de uitvindingen die hij doet. Want wie voelt de noodzaak uitvindingen te doen? Iemand die geen genoegen neemt, niet voldoende ruimte vindt, niet uit de voeten kan, met wat is.
Ook in hun reis wordt geslalomd en gekronkeld, we mogen met Semâ en Mirza mee maar we gaan allerminst van A naar B, al is het alleen al omdat ze zoeken naar iets dat alleen nog uit vervormde herinneringen bestaat.
Toen ik dertig was, ging ik in therapie voor zaken waarvan ik dacht dat die niets met mijn moeder, laat staan met de oorlog, te maken hadden.
Ik ging op een stoel zitten, zag de doos tissues staan die ik minuten later zou volhuilen, en dacht: die doos staat hier niet voor mij. Die zal ik niet nodig hebben. Die doos is een cliché, en belangrijker: die doos staat er voor anderen. Zo ongeveer voor iedereen behalve voor mij. Mensen als mijn moeder, die ruimte durven innemen. Zoveel ruimte dat er weinig overblijft.
De behandelaar die mijn intake deed, zei me dat ik geparentificeerd was. Parentificatie doet zich voor als het kind langdurig de zorgrol voor de ouder op zich neemt. Die diagnose, die in de eerste plaats voor mij gold maar met terugwerkende kracht natuurlijk ook mijn moeder oversloeg, heeft me inzicht gegeven in de mechanismen die ik mezelf heb aangeleerd die van mijn relatie tot mijn moeder zijn overgesprongen op mijn verhoudingen met anderen. Maar er is meer dan pathologie, zo veel meer. Voorbij de spreekkamers van diagnostiek en de psychiatrie die daarom vraagt, liggen oneindige vlaktes vol vragen, dromen, vol versies van jezelf.
Wie voor wie zorgt, vertelt Once an Alien niet, maar ik weet inmiddels dat ieder zorgmechanisme fluïde is. Wie is het kind, wie is de ouder, wie heeft er pijn en wie belt de dokter, wie heeft de tijd om te dromen, en wie is er bang voor nachtmerries, het kan binnen een en dezelfde nacht van de een naar de ander overvliegen. Zeker binnen een en hetzelfde huis, of binnen de grenzen van een kleine camper.
Het onweerstaanbare van Semâ’s film zit ‘m in de wijze waarop haar vader mag stralen, hoe ze hem in staat stelt zijn eigen universum te tonen, ongehinderd door kritiek, pijn of onbegrip. Mirza mag in zijn waarheid staan, in zijn pak, zijn woorden.
Ik heb geen kind, ik heb een hond – omdat ik altijd heb gevreesd voor de manier waarop mijn voorgeschiedenis zou doorsijpelen in het leven van mijn nageslacht. Ik heb een hond die Boter heet, omdat ik iets wilde doorgeven maar niet het zware. Ik ben bang geweest voor het moeten beantwoorden van onmogelijke vragen, voor een zoektocht naar een land dat allang niet meer bestaat, ik ben zelfs bang geweest voor de totale afhankelijkheid die ik dreig te ervaren zodra een kind me de schijn geeft van een eeuwige metgezel, om nog maar te zwijgen van de totale verantwoordelijkheid en zorgen die ik op mijn beurt zal moeten dragen. Nu weet ik dat een kind vele vormen kan aannemen, een hond – zeker –, maar wat dacht je van het doen van een uitvinding, het vervaardigen van een kunstwerk? Bij een kunstenaar en diens werk geldt het net zo goed: nooit zal helemaal duidelijk worden wie binnen die dynamiek nou precies voor wie zorgt.
Once an Alien van Semâ Bekirović is nog tot en met 29 juli te zien bij ROZENSTRAAT in Amsterdam.