Hoe we stand houden – over het werk van Nicole Eisenman
Ogenschijnlijk direct, humorvol, queer, maatschappijkritisch en vol verwijzingen naar de kunstgeschiedenis. In Kunstmuseum Den Haag is op dit moment Nicole Eisenman & de modernen te zien, waarin een deel van het oeuvre van de Frans-Amerikaanse kunstenaar wordt gepresenteerd naast iconische werken van Paula Modersohn-Becker en Edvard Munch, die de kunstenaar voor deze gelegenheid zelf selecteerde. Schrijver Maartje Wortel schreef een kort verhaal dat ze voordroeg op de opening.”Het mooie aan het werk van Eisenman is dat het heel verhalend is. Je weet precies wat je ziet en toch raak je, hoe langer je ernaar kijkt, steeds verder verdwaald, steeds verder af van dat wat je weet of uit kunt leggen in taal.”
In het Kunstmuseum in Den Haag is momenteel een overzichtstentoonstelling te zien van het werk van Nicole Eisenman. Eisenman (1965) werd geboren in Verdun, Frankrijk en woont en werkt in New York. Toen ik een mailtje van het museum ontving waarin stond dat Eisenman één van de meest toonaangevende kunstenaars van dit moment is, dacht ik: ik ben weer eens de aansluiting met de/mijn tijd verloren. Om eerlijk te zijn had ik nooit eerder van hen gehoord. Al moet ik er ook bij vertellen dat ik namen vergeet, of titels van boeken en schrijvers die ik wel degelijk gelezen heb. De werken van Eisenman die bijgevoegd waren in datzelfde mailtje bleek ik toch meteen te (her)kennen. Onwillekeurig dacht ik: zo hoort het te zijn, dat het in eerste plaats om het werk van de kunstenaar draait. Zo is het bij Eisenman ook. Hen refereert niet zelden naar werken uit de kunstgeschiedenis, vandaar ook dat het Kunstmuseum ervoor heeft gekozen de tentoonstelling Nicole Eisenman & de modernen te noemen. Zo hangen bijvoorbeeld onder andere de werken van Edvard Munch en Charley Toorop naast die van Eisenman om te benadrukken dat de werken (door de tijd heen) een verband met elkaar aangaan. Toch gaat Eisenman niet slechts een verband aan met de kunstgeschiedenis; hen gaat überhaupt een verband aan met de geschiedenis. En hoe de tijd stilstaat of kan veranderen. Welke rol wij (de veranderende mensen en maatschappij) daarin spelen.
Hoe langer ik naar de werken keek, hoe minder ik wist wat ik erover moest denken. Het is werk waar je je tegelijkertijd makkelijk en moeilijk toe kunt verhouden. En ik dacht aan een boekje getiteld Cold Enough for Snow van de auteur Jessica Au. In het boek bezoekt Au samen met haar moeder het land Japan, in de hoop dat ze daar iets zullen vinden wat hen bindt. Au neemt haar moeder mee naar allerhande exposities, waar haar moeder overigens helemaal niet op zit te wachten. Als Au aan haar moeder vraagt waar ze kijkend naar een werk van (naar ik meen) Monet aan denkt, zegt ze: ‘geen idee’. Dan beseft Au dat ze het onmogelijke van haar moeder heeft gevraagd. Ze verlangt ernaar dat haar moeder in taal kan vatten wat ze denkt en voelt, dat een kunstwerk haar daarbij had kunnen helpen. Maar de moeder zegt (als ik me het goed herinner): ‘ik wil gewoon kijken’. Au vindt dat haar moeder gelijk heeft. Kijken is genoeg. Al zegt ze ook dat het erom gaat dat wat je ziet een automatisch verband aangaat met iets dat je al weet of leren wil. En ze snapt tegelijkertijd dat zoiets inderdaad moeilijk in woorden te vatten valt.
Het mooie aan het werk van Eisenman is dat het heel verhalend is. Je weet precies wat je ziet en toch raak je, hoe langer je ernaar kijkt, steeds verder verdwaald, steeds verder af van dat wat je weet of uit kunt leggen in taal.
Toch waagde ik me aan een kort verhaal bij de opening van de tentoonstelling van Eisenman in het Kunstmuseum Den Haag. Het gaat over Eisenman en hun werk. En uiteraard, vooral over iets anders.
Mijn vriendin heeft een beamer gekocht. Ze doet er niets mee, behalve een lichtstraal op de muur projecteren. Ze zegt: ‘Ik denk nog na wat ik ermee moet’.
En ik zeg: ‘Prima’.
Soms zegt ze: ‘Wij bevinden ons in een uniek universum’. Dan vraag ik: ‘unieker dan dat van anderen?’
‘Dat zeg ik niet’, zegt zij. ‘Maar dat we niet moeten vergeten waar we ons bevinden. Dat alles op elke manier mogelijk tegelijkertijd gebeurd’. We liggen op de bank en ik denk aan hoe we door een verdroogd bos naar zee liepen. Een uitgemergelde koe blokkeerde het pad. Ze leek te moe om aan de kant te gaan.
‘Ik herken mezelf in die koe’, zei mijn vriendin. Ik zei dat de koe hoorns had, dat het dier zich misschien voordeed als een oververmoeide koe om ons straks te spietsen. ‘In werkelijkheid’, zei ik, ‘is het een stier’.
Ze antwoordde dat niemand geïnteresseerd is in de werkelijkheid. Daar probeerde ik op mijn beurt een antwoord op te vinden. We slopen stil langs de koe – of de stier, ik zweer dat het een stier was- en bleven zwijgen tot we de duinrand bereikten. We zagen de zee en knepen in elkaars hand.
Ik dacht zoals wel vaker aan een performance die ik eens had bijgewoond aan zee. Het was nacht. Aan de toeschouwers werd gevraagd de ogen te sluiten en elkaar een hand te geven, om op deze manier een ketting te vormen. Iemand riep door een megafoon dat we naar de kustlijn moesten lopen, dat we, wanneer we dachten daar te zijn aangekomen onze ogen open konden doen. Toen we daar eenmaal stonden, twintig lichamen op een rij, mochten we allemaal een vraag stellen aan de zee. Op dit moment zou ik willen vragen of het waar is, dat niemand meer geïnteresseerd is in de werkelijkheid. Ik zou schreeuwen: ‘zee, is iemand nog geïnteresseerd?’
En de zee zou zoals altijd golven omslaan, een onverschillig ruisen laten horen, de vraag onbeantwoord terug voor je voeten werpen. Het komt er keer op keer op neer dat wij het zelf zijn, de verantwoordelijkheid met ons meedragen in een lichaam.
Terwijl ik aan dit alles dacht, dacht ik: ik pleeg plagiaat op de werkelijkheid. En op mezelf. Omdat ik al zo vaak schreef over die nacht aan zee. Het was op een eiland. We waren op vakantie met een groep vrienden. Er leek geen einde te komen aan de dagen. We lagen languit op strandstoelen waarop onze badkleding natte plekken achterliet. Soms las iemand hardop een mooie zin voor. De zinnen werden vergeten door dronkenschap, verliefdheid, de zon. En daarna dacht ik aan het boek de Jaren van Annie Ernaux; een werk waarin de tijd die verwijst naar een tijd die voorbij is, maar die alsnog voor iedereen een zelfde soort herinnering oproept.
Mijn vriendin ligt nog altijd vanaf de bank naar de lichtstraal uit de door haar aangeschafte beamer van zeker honderden euro’s te staren. Ik denk aan een vriend die me vroeg: ‘wat doen mensen als ze het niet meer weten?’ Ik antwoordde: ‘op hun telefoon kijken’. Maar hij zei: ‘FOUT’.
Hij zei: ‘’als mensen het niet meer weten zoeken ze vuur op. Of water. Als mensen het niet meer weten denken ze aan een beeld uit hun jeugd. Ze zwemmen in de regen, of kijken hoe een tak verdwijnt in een kampvuur. Ze vieren vakantie. Ze hoeven niets. In elk geval: ze hebben vrij. Ze zijn vrij.’
Ik dacht aan de vrijheden die we zoeken, en waar we die zoeken. De werkelijkheid is een telefoon. Dus ineens hoorde ik mezelf hardop tegen mijn vriendin zeggen: ‘Ik hoop dat het waar is’.
Omdat zij zich duidelijk in een ander universum bevond, had zij geen idee waar ik het over had. Ik zei: ‘ik hoop dat het waar is dat niemand geïnteresseerd is in de werkelijkheid. Dat zou betekenen dat we het niet hoeven zoeken in een telefoon.’
Zij antwoordde dat er heel veel in een telefoon past. Dat je kunt scrollen tot je terug hebt wat je vergat. ‘Maar dat bedoelde je misschien niet’, zei ze terwijl ze in mijn nek kneep.
‘Hoe wij hier liggen’, vroeg ik. ‘Waar doet je dat aan denken? Waar refereren wij aan?’
‘Aan onszelf’, zei zij stellig.
Ik dacht: iets refereert nooit enkel en alleen aan zichzelf. Maar dat zei ik niet. Ik projecteerde in gedachte een werk van Eisenman op de muur. Ik zag de zee. Even kwam het in mij op om het werk een vraag te stellen. De antwoorden zag ik in pixels verschijnen. Dat kon de bedoeling niet zijn. Al wist ik één ding zeker: we waren in de toekomst aanbeland.