‘In het westen is de geschiedenis stil, dood, vergeten’ – Patricia Kaersenhout in De Appel
In de tentoonstelling Who is she? Portretten vertellen in het Frans Hals Museum (locatie Hal) vormt het monumentale werk ‘Guess Who’s Coming to Dinner Too?’ van kunstenaar en cultureel activist Patricia Kaersenhout het middelpunt. Hanne Hagenaars sprak met haar over dit werk in 2019, toen Kaersenhout het tentoonstelde in de Appel. Vandaag een her-publicatie van dit gesprek:
‘Guess Who’s Coming to Dinner Too?’ is te zien als een correctie op de geschiedenis en een hommage aan of een vervolg op het iconische werk ‘The Dinner Party’ 1979 van Judy Chicago, een driehoekige tafel gedekt voor 39 vrouwen dat de bijdrage van vrouwen aan de westerse geschiedenis zichtbaar maakt. In de witte mannenwereld van 1979 was dat een heroïsche daad waarvoor (vrouwelijke) bezoekers uren in de rij stonden maar evengoed riep het veel weerstand op. Nu, veertig jaar later, laat Kaersenhout ons zien dat het werk z’n beperkingen kende: zij nodigt 38 zwarte vrouwen en vrouwen van kleur uit aan de tafel. Ze vertelt in een bijbehorend boek de verhalen van deze heldinnen van verzet. Opnieuw een bijstelling op de geschiedenis.
Kaersenhout: ‘Het westerse etnocentrisme heeft kunstenaars uit andere delen van de wereld consequent genegeerd en kunstenaars van kleur gewoonweg buitengesloten. De kunstwereld was wit en westers en werd eeuwenlang gedomineerd door mannen. Judy Chicago gaf vrouwen een plek aan de tafel maar het systeem van etnocentrisme werd nog niet geadresseerd.’
Ik herken het, en was zelf ook nogal onnozel in die tijd: tijdens mijn studie kunstgeschiedenis gebruikten we het boek ‘World History of Art’ maar de hoofdstukken over andere werelddelen mochten we overslaan. Geen Japan en dus ook geen gedachten over zen en de cirkel van het leven, geen China dus ook geen ideeën over taoïsme of confucianisme. De (kunst)geschiedenis bevestigde het westerse denksysteem van vooruitgang dat samenhing met het kapitalisme als grondslag van de maatschappij. Alsof die andere culturen totaal niet van belang waren, niet de moeite waard om te bestuderen. En ik protesteerde niet, al las ik de hoofdstukken wel.
‘Guess Who’s Coming to Dinner Too?’ gaat ook over de raciale verhoudingen in die tijd. De titel refereert aan de Hollywoodfilm ‘Guess who’s coming to dinner’ uit 1967. Een jonge vrouw neemt haar verloofde mee naar het ouderlijk huis. De zwarte man wordt niet zomaar toegelaten in de familie, voortdurend worden de ‘problemen’ besproken, bijvoorbeeld de toekomstige kinderen die van kleur zullen zijn: ‘How do you feel about that problem?’ vraagt de vader. Aanstaande schoonzoon Sidney Poitiers blijft maar redelijk en vriendelijk reageren. Een niet-witte huidskleur is een probleem, dat is wat deze film communiceert.
Het werk ‘Guess Who’s Coming to Dinner Too?’ is een logisch vervolg op Kaersenhout’s eerdere geborduurde doek ‘Rebelse Trots’ uit 2015, een groepsportret van vrouwen die in de jaren ’80 binnen het feminisme een stem eisten voor zwarte-, immigranten- en vluchtelingenvrouwen (ZMV-vrouwen) in Nederland. Het maakt o.a .Gloria Wekker, Mercedes Zandwijken, Julia da Lima en Philomena Essed zichtbaar, vrouwen die nauwelijks of niet in de geschiedenisboeken voorkomen.
De geschiedschrijving wordt zo stap voor stap ontmaskerd als een systeem vol opvattingen die er als onzichtbare lagen doorheen geweven zijn. Het is als het uittrekken van steeds weer een ander jasje, weer een laagje uit. Kunnen we onze onderbroek wel aanhouden onder al die lagen of staan we dan beschamend in ons nakie? Reden tot schaamte is er zeker. Maar laten we beginnen met die dikke verhullende winterjas.
Mijn eerste vraag aan Patricia is op welk moment in haar leven het activisme in haar begon te bruisen, waar en wanneer begon die daadkracht?
Patricia: ‘Ik kom uit een arbeidersgezin en al lang voor ik kunstenaar werd, stond ik op de barricaden en deed mee aan demonstraties. Tegen racisme, voor vrouwenrechten, voor gay communities. Overal waar ik onrecht zag kwam ik in opstand. Ik had veel gay vrienden en dat dwong me om anders na te denken. Het racisme waar ik als kind veel mee te maken had, gaf een gevoel van verbondenheid met mijn gay vrienden. Ik herkende hun pijn.
Maar ook kunst zat in me, ik wilde creëren, naar de muziekschool, ik had een niet te stuiten drang om gedichten te lezen, te schrijven.
In de jaren ’80 kwam ik in het vrouwenhuis maar dat was wit en elitair. Ik voelde me er niet thuis. Mijn idee was om alle vrouwen te bereiken, na te denken hoe dat mogelijk zou zijn, misschien wel door een cursus bloemschikken. Maar dat was onbespreekbaar. Ik had moeite met het onderscheid in klasse. Ik studeerde sociale wetenschappen, maar kwam in botsing met ideeën over inclusiviteit. Wie bepaalt, wie is er aan het woord?
Ik was jong en het voelde niet goed, toen ben ik gaan reizen en zo kon ik uitzoeken wat ik wilde. Het was een groot avontuur, ik werkte als model, woonde in India en merkte dat mijn uiterlijk in Singapore een schok veroorzaakte, een totaal onbekend gezicht.
Terug in Nederland startte ik met de zaterdagcursus op de Rietveld, daarna volgde ik de deeltijdopleiding (terwijl ik zwanger was van mijn eerste). Ook al vond ik de opleiding niet zo goed, ik wilde hem toch afmaken, om dan te zien wat het voor me zou doen. Tijdens mijn studie raakte het activisme wat naar de achtergrond, de kunst kreeg voorrang en slokte al mijn energie op. Politieke kunst was snel pamflettistisch en ik wilde kunst maken die tijdoverschrijdend was. Het was een lange zoektocht naar een eigen vorm, daar ben ik wel 10 jaar mee bezig geweest.
Achteraf gezien miste ik zoveel informatie. Kunstgeschiedenis op de Rietveld was behoorlijk eenzijdig. Chris Ofili werd net bekend met zijn doeken vol glitter, verleidelijk fel gekleurd en vol details en in dikke lagen opgezet. Het was een esthetiek die men niet kon plaatsen. Dat riep interessante discussies op, maar nooit kwam zijn huidskleur ter sprake terwijl zijn werk toch over racisme en hybriditeit gaat.’
Hoe vond je de weg naar de vormentaal die je nu gebruikt en deze krachtige werken die ons andere perspectieven laten zien?
Kaersenhout: ‘De Decolonial summerschool was essentieel. Toen zij naar mijn werk gingen kijken, begreep ik hoe activisme en kunst konden samenvallen. Dat je de aangeleerde westerse esthetiek niet hoeft over te nemen maar in kunst kunt bevragen. Welk gevoel kan een kunstwerk teweeg brengen, niet alleen schoonheid, ook boosheid, verlies, rouw. Door steeds me steeds weer met dat andere perspectief te verbinden, werd mijn werk steviger, kreeg het een bodem.’
–Walter Mignolo en Rolando Vázquez brengen in de Decolonial Summerschool sinds 2010 studenten, activisten, onderzoekers en kunstenaars samen om de dekoloniale optie te bespreken. Gezamenlijk onderzoeken zij alternatieven voor het globale (on)recht door zich bewust te zijn van het eenzijdige verhaal in de moderne/koloniale wereldorde en zich kritisch uit een te zetten met lokale geschiedenissen. (Het narratief van Europa is dat van moderniteit, vooruitgang en kapitalisme. Hoe zou de wereld eruit zien als we de kennis van die andere visies op het leven, die van de eerste samenlevingen en inheemse bevolking van Afrika, Amerika en Azië zouden integreren. Wat zou de maatschappij kunnen zijn?)-–
Kun je nu je eigen plek in deze geschiedenis beter bepalen?
Kaersenhout: ‘Ja. want ik hoef me niet meer bij de westerse kunstgeschiedenis aan te sluiten, ik heb nu mijn eigen fundament.
Mijn positie is hybride: Ik ben niet Surinaams want ik ben in Nederland geboren, maar voel ik me dan echt Nederlands? Mijn ouders kwamen uit Suriname. Wat betekent het om afstammeling te zijn van een dubbele diaspora, de overtocht van de tot slaaf gemaakten, en de verhuizing vanuit Suriname naar Nederland door mijn ouders.
Vrienden met hele duidelijke wortels in Suriname hebben een verbondenheid met de aarde van Suriname. Voor mij is het anders, ik hou steeds het idee dat ik ergens mijn plek moet vinden, maar misschien ga ik die wel nooit vinden. Het is een drama en een voordeel tegelijk. Hybriditeit roept ook een soort angst op en als vrouw ben je extra kwetsbaar. Maar gelukkig is er wel lokaliteit, in Amsterdam voel ik me thuis.’
Het werk van Kaersenhout biedt alternatieven voor de geschiedenis die zo lang als in een blok beton gegoten leek. Gelukkig wordt er steeds meer gerammeld aan deze vorm van geschiedschrijving, maar moeizaam. In de ‘Portal geschiedenis’ geeft Jan Blokker een definitie van dit begrip: ‘geschiedenis is niet wat er gebeurd is, geschiedenis is wat mensen zich herinneren.’
Maar deze definitie negeert de vraag naar wie er dan aan het woord is, wiens herinneringen worden opgeschreven of juist genegeerd. Het lijkt of de geschiedenis wordt bepaald door wat een natie zich wil herinneren: Wie zijn hun helden? Maar de herinneringen van arbeiders, zwarte mensen en mensen van kleur, mensen in de koloniën kwamen niet aan het woord. Gelukkig laten deze groepen steeds meer van zich horen, groepen die tot voor kort waren uitgesloten en daardoor onzichtbaar waren in de ‘vaderlandse’ geschiedenis, zoals The Black Archives. Op dit moment is de discussie over de term de Gouden Eeuw in gang gezet. Een ‘Gouden Eeuw’, maar voor wie dan? Toch roept het voorstel om het neutrale 17e eeuw te gebruiken weerstand op.
Over haar werk ‘The Soul of Salt’ schreef Kaersenhout: ‘Met dit werk wilde ik het verleden herdenken, maar ook overstijgen. Inheemsen geloven dat het verleden voor ons ligt, zodat we het kunnen visualiseren.’
Zou je kunnen toelichten wat je daarmee bedoelt, dat de geschiedenis voor ons ligt?
Kaersenhout: ‘We zouden minder bezig moeten zijn met de toekomst. De toekomst is gewoon niet zo belangrijk als het verleden. Een deconstructie van het verleden veroorzaakt aandacht in het hier en nu. Kijken naar het verleden, naar hoe het jou heeft gevormd en geplaatst in het heden brengt ons verder. Het concept van geschiedenis draait om wat achter ons ligt en dat leek totaal gefixeerd. Vaak wordt gezegd: Het is zo lang geleden, waarom moeten we ons daarmee bezig houden, laten we naar de toekomst kijken. Maar de geschiedenis is in het hier en nu. De geschiedenis is niet statisch, het hoort bij het samenleven en wij als samenleving veranderen voortdurend.’
Opnieuw moet ik denken aan mijn opleiding kunstgeschiedenis toen ik een college (gebaseerd op het boekje ‘Beelden kijken’) volgde over het Paleis op de Dam. Het tympaan aan de voorzijde brengt hulde aan Amsterdam ‘en gaf diepere zin aan de bedrijvigheid beneden op de Dam, waar kooplui samenstroomden en waar goederen van overzee op sleeën naar de Waag werden gebracht. ‘Op de achterkant brengen landen van de wereld – de vier dan bekende werelddelen – hun schatten naar de stad. (…) De wereld zelf ligt aan Amsterdam’s voeten.’ De betekenis van de beeldhouwwerken wordt zogenaamd neutraal gebracht in het boekje uit 1983. Geen kanttekeningen, geen relatie met het heden en ook ik slikte het als zoete koek.
Kaersenhout: ‘In het westen is de geschiedenis stil, dood, vergeten. Er is een tendens om een pijnlijke gebeurtenis te isoleren. De trans-Atlantische slavernij was de voorloper van het kapitalistische systeem, het heden. Daar is het systeem uit voortgekomen. Onderdeel van deze handel was het dehumaniseren van de mens, de mens werd tot instrument gemaakt ten behoeve van de winst. Ik ben van mening dat een grote groep mensen lijdt aan historische afasie.
Op het idee om de term de Gouden eeuw neutraal de 17e eeuw te noemen reageert men of hen iets wordt afgenomen, maar niemand wil hen iets afnemen. Enkel de vraag: is er een ander perspectief mogelijk? Een dekoloniaal perspectief. Kunnen we het combineren met andere opties, andere waarheden en al die kennis tot ons nemen? Ook de vluchtelingenstroom van nu heeft met de ongelijkheid in het verleden te maken. Het westen moet zijn humaniteit terug vinden. Gebaseerd op het verleden, kunnen we ons nu de vraag stellen of we zo met elkaar om willen gaan. Wat zou er gebeuren als je al die verschillende verhalen samen zou brengen, als één onderwerp vanuit verschillende perspectieven belicht zou worden? Wat zou het effect zijn op onze samenleving?
Straks is er een biculturele generatie, hoe zullen zij er mee omgaan?’
‘Guess Who’s Coming to Dinner Too?’ biedt zo’n ander perspectief, een handreiking. De tafel staat vol glaswerk, dat uitnodigt tot een gezamenlijk maal. In veel culturen is het traditie om al het voedsel op tafel te zetten en het te delen. Het westen heeft iedere disgenoot een eigen bord, glas en bestek gegeven. Kaersenhout’s tafel nodigt uit tot delen. Het ondoorzichtige glaswerk verwijst naar het gedachtegoed van Eduard Glissant die sprak over het recht om niet begrepen te worden.
Kaersenhout: ‘Het gebeurt regelmatig in Nederland dat een kritische massa van kleur die zich uitspreekt, woede toont, maar niet wordt begrepen. Vaak wordt ons het hemd van het lijf gevraagd, misschien in een poging om het te begrijpen, maar die dwang tot transparantie is ook discutabel. Als iemand zo helder als glas is dan kun je een strategie bedenken om het naar je hand te zetten. Soms lijkt het ook op niet willen begrijpen. Verder is er een grens aan wat je kunt vragen, je kunt je afvragen: ben ik wel entitled om die vraag te stellen, om die intieme zone binnen te dringen.’
In niet-westerse culturen, zoals de Surinaamse samenleving, is de band met de voorouders essentieel. De basisgedachte is dat de gestorvenen nog steeds in verbinding staan met de nabestaanden. Die band met de voorouders wordt via allerlei rituelen in stand gehouden en geactiveerd. Kaersenhout noemt haar tafel ook: Dining with the dead and the living. Voorouderverering houdt de geschiedenis levend. En, vanuit het respect voor de generaties die jou zijn voorgegaan is het niet wenselijk de band met je familie door te snijden. Ik zie in andere culturen veel meer acceptatie van ouders dan in het westen, waar we graag als individu ons leven leiden. Er is zo veel te leren van al die culturen, de band met het verleden, met ouders en voorouders, het delen, de gastvrijheid en de zorg voor elkaar.