Het paradijs is allang verjaard – over tuinen in de kunst
Barbara Collé laat haar licht schuinen op de gastrol die tuinen, bloemen en planten vaak spelen in beeldende kunst.
Tuinen, bloemen en planten zijn vaak het onderwerp of de co-auteurs van beeldende kunst maar sinds de pandemie in combinatie met de groeiende kennis over klimaatverandering barst kunst van deze onderwerpen. Het tuinperspectief lijkt een aansporing om de mens ‘weer’ te verbinden met levende wezens die niet menselijk zijn. Veelal tonen deze werken het esthetische wonder van het tuinleven, maar of de levende gewassen er nu beter van worden?
In een algemene beschrijving over tuinen las ik dat veel mensen hun tuin opvatten als een verlengstuk van hun huiskamer en die gedachte zie ik ook geregeld terug in tuinkunst: planten en bloemen als verlengstuk van de mens, zoals sommige ouders hun kind als opzetstuk van zichzelf zien. Menig kind weet dat zo je eigen autonomie behoorlijk wordt tegenwerkt en de ouderlijke bedoelingen vaak niet in jouw voordeel uitpakken. Het levert eerder het gevoel op van niet gezien worden dan wel. Gaat deze vergelijking op voor de relatie tussen tuinen en mensen? Wat betekent het voor levende natuur als het als verlengstuk de status van tuin krijgt? En hoe komen we er eigenlijk bij om ons buitenruimtes, tuinen toe te eigenen?
De installatie The Lawn 1 (2016) van kunstenaar Lungiswa Gqunta ziet er uit als een slordig gemaaid gazon. Van bovenaf is het een groene rechthoek, maar van dichtbij zie ik dat de grasgroene kleur wordt nagebootst met een laagje groenkleurige diesel. De vloeistof is gegoten in afgebroken glazen Coca-Cola flessen. Deze omgekeerde flessen steken met hun scherpe scherfpunten omhoog. Daar sta je met je verlangen heerlijk languit in het gras te liggen of meteen je schoenen uit te schoppen zodat het gras onder je voeten kan kietelen. Een bloederige nachtmerrie.
Ik vind afbeeldingen van dit werk in het boek Civilizing Grass, The Art of the Lawn on the South African Highveld (2019) van Jonathan Cane dat de verdeling van gazons en grasvelden in Zuid-Afrika toont. Door de detailfoto waarop de scherpe punten van het gebroken glas goed zichtbaar zijn, stel ik me voor hoe dit werk ook alarmerend zal ruiken. Het is niet de geur van gras maar die van dieselolie die je tegemoet zal komen. Een geur die vloekt met groen.
Het Nederlandse woord ‘tuin’ komt van het woord tuun dat omheining betekent en waarvan later de betekenis is verschoven van de omheining naar de grond die omheind wordt. Het stuk grond is bezit van een persoon of instantie en betekent per definitie separatie; er wordt iemand omsloten en tegelijk ook iemand anders buitengesloten. Naast afbakening kom ik bij het onderwerp tuin nog een aantal begrippen tegen: recreëren, groen, gazon en paradijs. Bij tuin hoort het werkwoord tuinieren dat ‘het telen en kweken van gewassen’ betekent ‘met een recreatief doel’. Daarmee hebben tuinen een politieke en culturele betekenis want wie heeft het privilege om te recreëren en wie niet (en wie bepaalt de scheiding tussen recreëren en werken) en wie bepaalt welke grond het opgelegde doel van tuin krijgt? Ook de begrippen eigendom, macht, geweld en ongelijkheid zijn onlosmakelijk met tuinen verbonden.
Verder in het bovengenoemde boek Civilizing Grass lees ik dat kunstenaar William Kentridge zich bedrogen voelde door het Zuid-Afrikaanse landschap waarin hij opgroeide. Zijn verlangde landschap kwam helemaal niet overeen met wat hij dagelijks zag. Hij verlangde naar bossen, bomen of beekjes, maar wat hij kreeg was ‘dry veld beyond the green garden of the city.’ (Het Zuid-Afrikaanse woord ‘veld’ komt van het Nederlandse woord ‘veld’.)
Deze veldjes hadden of een uitgebleekt witte kleur door de brandende zon of ze kleurden zwart geblakerd doordat het gras was verbrand. Terwijl zijn verlangen groen kleurde, zag hij dag in dag uit een houtskooltekening in hel wit en tonen zwart. Ik vraag me af of zijn groene droombeeld juist werd aangewakkerd door de afwezigheid van dit dagelijkse uitzicht, net zoals het beeld van een eeuwig groen paradijs gevormd is in droge gebieden waar men snakte naar een groene oase. Het verlangen komt voort dat uit dat wat er niet is. In beschrijvingen van het paradijs kan het groen niet aangetast worden door droogte want in het paradijs zijn er altijd rivieren en bomen die schaduw bieden. Het Arabische woord ‘Al-Djannah’ betekent ‘een tuin met veel bomen’ en is ook de naam voor paradijs. Ook in de Christelijke traditie was het paradijs een afgebakende, begrensde groene zone waar het eeuwig goed en veilig was. Het groen kan niet verschrompelen noch verkleuren door hitte van zon of vuur en ook ouderdom krijgt er geen vat op. De (paradijs)tuin is een plek van ultieme stilstand waarin niets verandert, niets zich ontwikkelt en niets verdwijnt.
Het woord paradijs is afgeleid van het oud-Perzische woord pairidaēza dat net als tuin ‘omheining’ betekende. Dus in de droom van het eeuwig goede paradijs ligt besloten dat er mensen in- en buitengesloten worden.
Het woord paradijs is afgeleid van het oud-Perzische woord pairidaēza dat net als tuin ‘omheining’ betekende. Dus in de droom van het eeuwig goede paradijs ligt besloten dat er mensen in- en buitengesloten worden. Het paradijs is een plek van schaarste en verdeeldheid. Daarnaast is het een beeld van de eeuwige groene zone waarin ouderdom ziekte en dood niet bestaan; een ontkenning van alles wat een tuin is. Alles in een tuin leeft, doorloopt stadia van groei, stilstand, verdorring en wederopstanding.
In dit archetypisch oerbeeld van het paradijs zit verdeeldheid en manipulatie besloten. Hoe rijmt dat met de utopie van wereldvrede en gelijkheid? Als ons onderliggende droombeeld per definitie ongelijkheid dicteert, je mag erin of niet, dan komt het streven naar gelijkheid me hopeloos onhaalbaar voor.
Om een tuin als verlengstuk van je huiskamer op te vatten, moet het allereerst omheind worden en vervolgens getemd. En tijdens dat temmen, eisen we dat het voldoet aan ons menselijk verlangen. Net als bij kinderen eigenen we ons niet alleen leven toe dat niet het onze is, maar manipuleren we dat leven ook tot een onvrij leven.
‘Een grasveld is een vrijplaats om elkaar te ontmoeten’ zegt Jhor van der Horst, die in 2020 afstudeerde aan Princeton University met een focus op Kunst, Dans en Theater. Al een aantal maanden is hij bezig met een artistiek onderzoek over het gazon: The Lawn. En als ik hem vraag of er in zijn vrijplaats, waar hij vrienden ontmoet ook een boom is, zoals in het beeld van het paradijs, knikt hij. ‘Ja eigenlijk wel. En ik zit ook altijd aan de rand van een grasveld want daar groeien naast gras ook veel andere planten. En het is er beschut.’
We zitten in OT301 in Amsterdam waar hij een halfjaar Artist in Residence mag zijn. In tegenstelling tot de dieselgeur die opstijgt van het scherven gazon van Gqunta, ruikt het gazon-project van Van der Horst wel degelijk naar gras. Gedeeltelijk overlapt zijn gazon-project Gquntas’ gazon opgebouwd uit scherven glas gevuld met diesel. Overal liggen en hangen strengen en vlechten gedroogd gras en kruid. Ik kan niet ophouden met ruiken. De geur en aanblik werken direct op mijn gemoed, ik heb de neiging om over alles te jubelen.
Jhor geeft me verschillende strengen gedroogd en gevlochten gras aan. Een streng bermgras is dik gevlochten en er steken aan alle kanten verschillende sprieten uit waardoor je nog kunt zien welke grassen er in verweven zijn, dit gras is niet door een ‘eigenaar’ met een grasmaaier gemillimeterd. Bij een streng bamboe kan ik niet herleiden wat het is omdat het heel gelijkmatig en strak, zelfs hard, aanvoelt. Een goudbruine vlecht is gras uit IJsland waar hij een halfjaar geleden een residentie deed.
’Deze kan mijn lichaamsgewicht houden’ zegt hij als hij een prachtige dikke slinger van de muur haalt. Als ik naar hem kijk terwijl hij de streng vasthoudt en midden in de ruimte staat, wil ik vragen hoeveel hij weegt, maar dan dringt tot me door dat het daar juist niet omgaat. Dat dit gevlochten gras zijn lichaam kan dragen is de informatie, dat hoeft niet geabstraheerd te worden in maten, gewicht, berekeningen, tabellen, algemeenheden. Deze mens en deze verzameling gras hebben een relatie, ze dragen elkaar, kunnen elkaar houden. Ze deelden deze ervaring een maand geleden in een galerie tijdens een performance en nu delen ze haar hier met mij en ik begrijp het, zonder analyse, maar door te kijken, te voelen, te luisteren en te ruiken.
We hebben het erover hoe zichtbaar ‘exposed’ je je kunt voelen op een grasveld. In een open, gemaaid veld ben je voor iedereen die langskomt duidelijk te zien. Die zichtbaarheid houdt verband met de reden dat in bepaalde Amerikaanse Gated Communities een gazon aan het huis verplicht is, vertelt Jhor terwijl hij met zijn hand langs een aantal strengen gras glijdt die op de radiator liggen. Gated Communities zijn woonwijken waarvan alle in- en uitgangen afgesloten zijn, en waar gecontroleerd wordt wie er de wijk in- en uitgaan. Een voortuin met louter een grasveld maakt de straten overzichtelijk en controleerbaar. Op een strak gemaaid gazon kun je niets verbergen en ook verwaarlozing van een grasveld valt direct in het oog. Er steekt letterlijk niets boven het maaiveld uit. ‘Deze opgelegde gazons zijn alles behalve een vrijplaats’ gaat Jhor verder. ‘En juist dat vind ik zo interessant en belangrijk aan dit onderwerp. Deze letterlijk platte, horizontale repen groen land pretenderen een gelijk speelveld te creëren, en kunnen hiermee ongelijkheid verbloemen. De ongelijkheid door ongelijke kansen.’
In het werk The Lawn 1 van Gqunta voel ik de ongelijkheid en het geweld doordat ze me toont dat het gazon van de een, de ander met geweld buitensluit. De ommuurde tuin gaf witte rijke bewoners van Zuid-Afrika bescherming waardoor alles buiten die omheiningen als wildernis werd gecategoriseerd. In het onderzoek van Van der Horst manifesteert het gazon ook deze uitsluiting en tegelijk de manier waarop het verplichte gazon mensen controleerbaar en onvrij maakt. De afgebakende stukken grond kunnen zowel mensen buiten- als insluiten en het paradijs is in beide gevallen buiten bereik.
‘We wonen in een paradijs’ vertelt Tolin Alexander, co-regisseur van de film Stones have Laws (2018). ‘Maar door gewelddadige vernielingen van de plek waar we wonen door ontbossing en mijnbouw, dreigen we het paradijs te verliezen’. In deze film vertellen de Marrons verhalen. ‘Het zijn de verhalen van nakomelingen van tot slaaf gemaakte mensen die zichzelf bevrijd hebben en een eigen leefgemeenschap vestigden in de binnenlanden van Suriname’ vertelt Alexander. Hij maakte deze film niet alleen samen met het regisseursduo Lonnie van Brummelen en Siebren de Haan, maar ook geheel in samenspraak met de Marron gemeenschap en met de brandende zon, regenbuien, krekels en kikkers.
Marrons weten dat zij in een multiversum (ook wel Pluriverse genoemd) leven waarin niet het menselijke perspectief dominant is maar de wereld door meerstemmige perspectieven wordt gevormd. Daarom handelen zij altijd in overleg met bomen, planten, de grond, mensen en andere dieren door wie ze worden omringd. Dit overleg vindt plaats middels rituelen en het zijn precies die rituelen, de dingen die ze samen met alles wat leeft in het multiversum doen, die het menselijk lichaam verbindt met de plek. Ook in het werk van Van der Horst zijn het rituelen die hij uitvoert en die alles samenbrengen. In het ritueel is er plek voor verschillende vormen, stemmen, tijden, talen en bewegingen. Een assemblage in de vorm van een ritueel of voorstelling bestaat uit een groep en die groep werkt samen.
Wat me na het zien van de film Stones have Laws niet loslaat is de afwezigheid van hekken of afrastering tussen stukken land. Marrons beheren grond collectief want het is de gemeenschap die de grond kan beschermen tegen de verleidingen waaraan individuen worden blootgesteld. Eén mens kan worden misleid, maar niet de hele groep. Het hele begrip tuin is dus onbestaand en overbodig. Er is geen wildernis tegenover een afgebakende eeuwig groene zone, het hoort bij elkaar.
Door het besef in een multiversum te leven, ervaren Marrons het paradijs. Hun voorouders hebben ervaren wat het betekent om met geweld tot eigendom gemaakt te worden. Zij weten dat eigendom en paradijs tegengestelden zijn. Ons paradijselijke begrip is allang verjaard. Het indrukwekkende aan de leefwijze van de Marrons en de kunstenaars in dit stuk is dat ze zich richten op wat er rondom hen is. In plaats van iets te bedenken wat nog beter zou moeten, vinden zij gelijken, vrijheid en vrede samen met het leven dat ze omgeeft. Vanuit de openheid naar al het leven is een omheining neerzetten geen logische en geen gedroomde stap.
–
Werk van Lungiswa Gqunta is te zien t/m 9 januari 2022 in Centraal Museum Utrecht tijdens de tentoonstelling: De botanische revolutie, Over de noodzaak van kunst en tuinieren.
Jhor van der Horst is nog tot eind oktober Artist in Residence bij OT301. Bezoek zijn website voor meer informatie over zijn project en performances.
Over de film Stones Have Laws kun je via het dossier van ArtEZ studium generale meer zien en lezen.
Barbara Collé schrijft sinds 2018 geregeld voor Mister Motley. Meer werk vind je op haar website.