Het is net als ademhalen, over het werk van Ed van Teeseling
‘The sculptures were the most beautiful things I had ever seen in my life, I did not know other sculptures.’ Dominik Lang liep al kind vaak door de studio van zijn vader; het was onderdeel van zijn jongensleven net als voetballen en in bad gaan. Dominik was zestien toen zijn vader overleed en het atelier was vanaf dat moment niet alleen meer gevuld met beelden maar ook met herinneringen. ‘A life’s work, concealing considerable effort, time and pleasure, shrinks to a forgotten archive, a dusty depository. This is true, not only for my father, but also for other artists’, zegt Lang in zijn catalogus. Om de sculpturen nieuw leven in te blazen maakte hij een grote installatie op de Biënnale van Venetië waarin zij de hoofdrol spelen. Zo stoft hij als het ware de wat ouderwetse sculpturen van zijn vader af, en het werk ‘The sleeping city’ ademt de bewondering en liefde voor zijn vader.
Zo iets is er ook aan de hand met het boek Ed van Teeseling, beeldhouwer. Na het overlijden van de vader was daar die studio vol sculpturen tekeningen, collages, uit hout gesneden beeldjes en krantenartikelen.
De foto op de eerste spread toont een blik in het atelier waar een groepje bronzen sculpturen, een kinderkopje, gestapelde, puntige utopische dingen en abstracte ronde vormen bij elkaar staan op een kastje. Een bril ligt er vergeten tussen. Een stilleven dat zijn kinderen Steven, Brecht en Ingeborg zo weer voor zich zien, net als het stof in het atelier en hun hard werkende vader die als hij even stopt met hakken of boetseren een sigaret opsteekt.
Ed van Teeseling, beeldhouwer uit Nijmegen maakte vijfenzeventig beelden in de openbare ruimte. Sommige beelden herken ik, zonder dat ik ooit de naam van de maker wist, het abstracte beeld met bolle vormen waarin ik een kussende stel herken aan de Waalkade in Nijmegen of de grote plompe Trajanus op een hoge sokkel in dezelfde stad. De andere beelden heb ik niet gezien en toch herken ik ze, het zijn de sculpturen van de jaren 50 en 60, de beelden die horen bij ons collectieve geheugen van de wederopbouw. De dansende kinderen, een meisje op een bank of een jongen die de trommel slaat, zo zagen de eerste kunstwerken er uit die ik tegenkwam in straten en plantsoenen van de stad waar ik opgroeide.
‘Jullie stellen je werk tentoon op pleinen en in gebouwen, heb je een idee hoe men reageert op een werk dat op straat wordt gezet?’ wordt Van Teeseling gevraagd.
‘Dat is waar, we staan in een soort openbare galerie. Dan ervaar je vaak, dat de mensen er in het begin moeite mee hebben. Maar op den duur wordt een beeld altijd opgenomen in het geheel. Dan gaan ze er van houden. In het beste geval vinden ze het in het begin lelijk.’
‘In het beste geval?’
‘Ja omdat het dan in ieder geval geen gesneden koek voor ze is.’
Door beelden als die Van Teeseling leerde Nederland naar sculpturen kijken, leerde ik naar kunst te kijken. Naar de mensfiguren die simpel aanwezig zijn, in een plantsoen of langs de straat en die net als ik een tas vast houden of op een bankje zitten. Een beeld van brons of steen waar je iets in herkent maar waarvan de vorm toch weer een ander verhaal vertelt. Het werk van Van Teeseling is niet terug te vinden in Het Grote Gedicht over de Nederlandse beeldhouwkunst tussen 1945 en 1994, het heeft niet bijgedragen aan een grote omwenteling in de kunst, maar wel aan kleine veranderingen die tegelijkertijd groot zijn voor de man of vrouw in de straat. Een beeld als ‘zittende jongen’ met zijn minimale figuratie laat zien dat de kunst tot een ander domein behoort dan de bewegende wereld daaromheen. Het ‘totaal op zich zelf zijn’ van de jongen die zijn handen om de knieën heeft geslagen laat zien hoe een sculptuur een eigen wereld is, hoe een abstracte waarde als concentratie en afzondering in het werk is opgeslagen.
Het werk van Ed van Teeseling is divers, een prachtig kalkstenen beeld van Niels Holgersson op de rug van een gans is klapt uit in de ruimte, klaar voor het avontuur. Latere beelden worden abstracter, hoekiger of juist een stapeling van bolle vormen. Niet ieder beeld is even groots of subtiel maar wel altijd van ‘persoonlijk bevlogen ernst’, zoals een recensent indertijd schreef.
‘Ik hou me bezig met grondvormen. Die zijn zelden figuratief. Daarin komt op een gegeven moment een figuratie, een voorstelling bij.’ zegt Ed van Teeseling.
Alle kunst is een vertaling van de realiteit en het gaat hem niet om het woordenspel van abstract of figuratief maar om het proces van maken.
‘Wat het hoofd denkt is iets heel anders dan wat de handen doen. Het een moet daarbij vooral het ander niet in de weg staan. Het is net als met ademhalen. Zodra je na gaat denken over hoe je het doet vervalt de vanzelfsprekendheid en wordt het een probleem. Als je niet oppast verlamt het denken de handen.’ Een stuk klei of een steen kan geen sculptuur worden zonder denkproces, geduld en discipline maar uiteindelijk ‘ kan het beeld zonder de autonomie van de als vanzelf werkende handen nooit tot leven komen.’
Ed van Teeseling werd de ‘vader’ van de Nijmeegse kunstwereld in de jaren tachtig en negentig genoemd. Hij speelde een cruciale rol als tentoonstellingsmaker, als docent, als actief verenigingslid. Hij blijft in Nijmegen wonen en is daar tevreden over. ‘Het gaat niet om roem, voor mij gaat het om het werk, dingen maken. Omdat je er achter wilt komen wie je bent of wat je bent.’
In dit boek leren we Ed van Teeseling een beetje kennen, stappen we door het Nederland van na de oorlog, nemen we even plaats op een stoel in het atelier en horen we de beeldhouwer over zijn werk vertellen. Sommige teksten zijn wat lijvig, de bijdragen van Thomas Verbogt en Jan Rothuizen van een perfecte speelsheid. Zijn archief krimpt gelukkig niet meer ineen tot vergeten stof, alles is terug te vinden in het boek dat een hommage is aan het volle rijke leven van een beeldhouwer.