‘Het leven gaat door, ook als ik er niet meer ben,’ – over Moderne natuur van Derek Jarman
‘De tuin is een manier om voort te leven. Om uit te reiken naar de toekomst, want dat is tuinieren in de eerste plaats: het werk dat je vandaag doet, levert pas maanden later – als dat al gebeurt – iets op.’ Maurits de Bruijn las de rijke, fijnzinnige dagboeken van kunstenaar Derek Jarman, onlangs als Moderne natuur in vertaling uitgekomen bij Das Mag.
‘Ik kon me niet voorstellen dat ik het aids-virus niet zou hebben. Veel van mijn vrienden waren al overleden. De test heb ik zo lang mogelijk uitgesteld, maar op een gegeven moment was het onvermijdelijk.’ Het zijn de woorden van de Britse kunstenaar Derek Jarman die hij door De Groene Amsterdammer laat optekenen. Zijn vermoeden klopt. Op 22 december 1986 blijkt hij hiv-positief te zijn. Hij is 44. In die tijd betekent die diagnose een gemiddelde levensverwachting van vijftien maanden.
Het nieuws brengt de enfant terrible van de Britse film ertoe een stuk grond met vissershuisje te kopen, in Dungeness, Kent, waar hij zich terugtrekt en zich aan het tuinieren wijdt. Jarman houdt een dagboek bij waarin het bewerken van de grond, het zaaien van bloemen, en het weerrapport dagelijks terugkerende elementen vormen. Uit die gegevens lijkt al het andere af te lezen. Zijn tuin biedt hem, buiten hemzelf, en buiten zijn lijfelijke lot, een hele populatie aan gewassen waar hij zich om kan bekommeren. Liederlijk beschrijft hij de vele klaprozen en talloze bloemsoorten die hij tot wasdom laat komen. Moderne natuur, het boek dat uit de dagboeken voortvloeide, en onlangs in in een rijke, fijnzinnige vertaling bij Das Mag verscheen, wijst me voortdurend op mijn plantenblindheid. En toch kan ik telkens mee in Jarmans liefde voor zijn tuin en het onmogelijke gevecht waaraan hij is begonnen. De scherpe zeewind die zeewater met zich meebrengt bijt met iedere storm het kleurige blad en het leven weg, de zon en het alsmaar warmere klimaat vormen een andere vijand. Als Jarman zich niet in het zwart geschilderde hutje aan de rand van het bestaan bevindt, maakt hij zich zorgen over het lot van zijn planten. Na iedere kaalslag geeft de kunstenaar toe aan zijn verdriet, rouwt hij, voordat hij het geheel weer opkalefatert. Soms is het onmogelijk dat tuinieren van hem niet te interpreteren als een metafoor voor zijn gezondheid, en hoe fragiel die is, aan het idee dat ook Jarman zelf is overgeleverd aan de elementen.
De tuin is een manier om voort te leven. Om uit te reiken naar de toekomst, want dat is tuinieren in de eerste plaats: het werk dat je vandaag doet, levert pas maanden later – als dat al gebeurt – iets op.
Naar Londen, en daarmee de kunstwereld, keert hij af en toe terug, om nog te pogen een film te verwezenlijken die – hoe toepasselijk – The Garden zou gaan heten. In zijn dagelijkse teksten reflecteert Jarman op de werken die hij eerder maakte zoals Caravaggio en Jubilee. In tegenstelling tot wanneer hij over zijn planten schrijft, klinkt er verbetenheid door in zijn woorden als hij ingaat op hoe lastig het was zijn projecten te financieren, en het succes dat zijn tijdgenoten wisten te behalen met werk dat in zijn ogen inferieur was. Ontnuchterend vilein is die Jarman, net als de momenten waarop hij vrijelijk roddelt.
Strijdbaar hekelt hij Thatcher en haar beleid, niet in de laatste plaats omtrent hiv-zorg en voorlichting. Hij schrijft dan met een kenmerkende queer sensibility en met die typische Britse onaanraakbaarheid. Alleen als het om zijn bloemen gaat, laat hij zich kennen, is hij kwetsbaar.
Dat uitreiken naar de toekomst is Jarman gelukt, en niet alleen dankzij zijn subversieve films. Het stuk grond dat hij jarenlang bewerkte heeft een iconische status verkregen en wordt door duizenden bedevaarders bezocht. Het is daar waar hij zijn hopeloze strijd leverde, waar hij zijn hart verloor aan de bloembedden die hij samenstelde, die hem zorgen baarden, troostten, hem iets gaven om voor te leven dat buiten hemzelf bestond en zou voortbestaan. Het zijn zijn klaprozen die daar worden bewonderd, zijn gele lis, zijn distels, zeekoolbloemen, valeriaan en felle brem. ‘In mijn tuin was ik dicht bij de natuur en zag ik de levenskracht in een pure vorm. Het leven reproduceert zichzelf en gaat dus door, ook als ik er niet meer ben. Dat is een troostrijke gedachte.’