Het instrumentarium van Diederick van Kleef – ‘Ik wil gewoon leven. Geen discussie!’
Alex de Vries bezocht het atelier van de ongrijpbare kunstenaar Diederick van Kleef die een schijnbaar oneindig instrumentarium bespeelt. ‘Op de academie vond ik al dat je niet direct een stijl moest hebben. Ik wilde niet herkenbaar zijn en heb ontzaglijk veel exposities gedaan, maar met die manier van werken krijg je geen vaste galerie. Ik ben meer voor het voetbalsysteem, dat je als speler wordt getransfereerd als je bij een andere club beter tot je recht kunt komen, of dat nu een betere of een mindere club is.’
Diederick van Kleef woont sinds 2013 in een voormalige boerderij met twee hectare grond in de landerijen tussen Bourbon l’Archambault en Ygrande in de Franse Allier. Hij is daar naartoe gegaan, nadat hij meer dan een kwart eeuw aan het Amsterdamse Sarphatipark in zijn woonhuis ‘Sporadisch Antiquarisch’ exploiteerde. Die ‘winkel’ ontstond in zijn voorkamer waar hij kleine oplagen vervaardigde in een drukwerkplaats met loden en houten letters. Om rond te kunnen komen begon hij met de verkoop van tweedehands boeken: boeken die te lang onverkocht bleven – winkeldochters – zette hij buiten in de vensterbank waar men dag en nacht boeken kon uitzoeken om daarna het geld in de brievenbus te werpen. Diederick van Kleef is een kunstenaar over wie je een boek zou kunnen schrijven, maar dat zou dan wel een kunstenaarsboek moeten zijn.
De weg naar zijn onderkomen is vanaf de route tussen Bourbon en Ygrande eerst een smalle geasfalteerde zijstraat die zich door het groene landschap slingert. Halverwege is dan linksaf een boerenpad waarop doorgaans alleen trekkers rijden en na anderhalve kilometer zijn de opstallen en het huis van Diederick van Kleef te zien. Twee boerenhoeves van buren zijn links en rechts aan de einder zichtbaar. Hij woont er in betrekkelijke verlatenheid, een groot contrast met zijn jaren in Amsterdam, waar hij in 1984 vanuit Arnhem verzeild raakte.
Diederick van Kleef is geen Arnhemmer. Hij werd in 1954 geboren in Overschie, maar zijn moeder uit Oosterbeek hield het daar na verloop van tijd niet uit. Het gezin verhuisde daarop naar Arnhem. Eenmaal op de HBS bleek hij in het schoolleven niet te kunnen aarden. ‘Ik bleef steken in de tweede klas, en dat is mijn lot gebleken, want ik heb daarna nog vaak in tweede klassen gezeten. Omdat het op school niet ging moest ik van mijn ouders op mijn vijftiende werk gaan zoeken. Ik werd loopjongen bij reclameadviesbureau ROB op het Jansplein in Arnhem. Dat was wel wat voor mij. Pakketten frankeren, ijsjes halen voor de werknemers, fotorolletjes wegbrengen naar Capilux in Sloterdijk. Dan ging ik met de trein en kreeg zeven gulden vijftig mee om bij de Chinees in het centrum te gaan eten. Ze raadden me aan naar de grafische school te gaan, de driejarige lagere technische school voor boekbinden, letterzetten en drukwerk. Ik deed daar uiteindelijk de theoretische richting. Daarmee kon ik op mijn achttiende naar de avondopleiding Publicteitsvormgeving van de kunstacademie in Arnhem. Met de docenten van de opleiding kon ik het niet vinden en in het tweede jaar ben ik overgestapt naar de schildersopleiding van de dagschool met docenten als Johan de Haas en Jaap van den Ende.’
In de kamer van zijn Franse boerenwoning waar we zitten te praten, wijst hij op een klein schilderij: ‘Dat is een stilleven dat ik in de tweede klas heb gemaakt. Johan de Haas die me had toegelaten, vond dat ik nog wel even moest laten zien wat ik als schilder kon en daar is dat schilderij een van de resultaten van.’
Tijdens zijn academiejaren in Arnhem van 1972 tot 1978 was Diederick van Kleef al de ongrijpbare figuur die hij als kunstenaar altijd zal blijven. Hij afficheerde zich als ‘Diederick de Ziekerick, Arnhems Grootste Afgang’ om de spot te drijven met de mythe van de geniale cabaretier. Hij liep in de Arnhemse kunstwereld tussen alles door en maakte overal gebruik van. Hij werkte in het grafisch atelier met meesterdrukker Hans Gaarenstroom en ontmoette daar kunstenaars als Ad Gerritsen, Klaas Gubbels en Marten Hendriks. In 1977 kwam Hendriks als docent op de academie werken en verwonderde zich dat hij daar Van Kleef als student ontmoette: ‘Zit jij nog op de academie?’ Hij beperkte zich niet tot de afdeling schilderkunst, maar zocht ook contact met docenten van andere afdelingen, zoals de charismatische docent Grafisch Ontwerpen Karel Martens. ‘Die kon me wat vertellen over boeken en druktechnieken. Ik kwam ook op de afdeling Modevormgeving. Ik had schoonmaaklappen nodig om mijn verfkwasten aan af te vegen en zag bij Mode een mand met afgedankte kleding en stoffen staan die daar geschikt voor waren. Maar met die weggegooide kleding kostumeerde ik mezelf en daar deed ik dan acts en voordrachten mee.’
In 1978 vervolgde Diederick van Kleef zijn studie aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht, maar hij bleef in Arnhem wonen. In Maastricht vormde hij een trio met Jan van den Dobbelsteen en Willem van Wageningen. Ze traden op met concerten onder de naam Trio Dubieus. Van Kleef was in een gangetje in zijn atelier van de Jan van Eyck Academie ook een presentatieruimte begonnen: Galerie Dubieus. Met die naamgeving liet hij opnieuw zien dat hij een eigenzinnige opvatting had over het kunstenaarschap en de maatschappelijke omgang met de praktijk van de beeldende kunst.
‘In die jaren werd in de kunst een voorbeeld genomen aan de opvattingen van Joseph Beuys die de uitspraak ‘ieder mens is een kunstenaar’ deed. Hij vond dat iedereen altijd kunstenaar kon zijn. Dat deed mij juist besluiten om daar iets tegenover te stellen en ik noemde mij ‘incidenteel kunstenaar’. Daar liet ik een stempel van maken en die zette ik onder mijn werk. Bij de AKUfontein op het Gele Rijdersplein trad ik in 1971 op met mijn Milieulied. Later ging in een etalage van een kunstruimte in een kast zitten totdat ik werd opgemerkt door de plaatselijke fotografen van de Arnhemse Courant en De Nieuwe Krant. Dan had ik mijn doel bereikt. Ik werkte samen met Hans Eijkelboom die als kunstenaar met fotografieprojecten naam maakte en ik heb zelfs een tijdje bij hem ingewoond. Later hebben we nog een atelier gekraakt aan de Levantkade in Amsterdam. Ik wilde ‘gewoon’ leven. Geen discussie! Op de academie vond ik al dat je niet direct een stijl moest hebben. Ik wilde niet herkenbaar zijn en heb ontzaglijk veel exposities gedaan, maar met die manier van werken krijg je geen vaste galerie. Ik ben meer voor het voetbalsysteem, dat je als speler wordt getransfereerd als je bij een andere club beter tot je recht kunt komen, of dat nu een betere of een mindere club is.’ Diederick van Kleef bespeelt een uitgebreid instrumentarium als kunstenaar, en ook als muzikant.
Hoe enerverend de activiteiten van Van Kleef aan de Jan van Eyck Academie ook waren, in het tweede jaar hield hij die kunststudie voor gezien. Hij werd erop gewezen dat hij als afgestudeerd kunstenaar met een jaar beroepservaring voor zijn inkomen gebruik kon maken van de gemeentelijke Beeldende Kunstenaar Regeling, de BKR. Dat jaar aan de Jan van Eyk werd geaccepteerd als de gewenste beroepservaring. Hij was dan weliswaar opgeleid als schilder, maar zijn praktijk was heel gevarieerd en bestond voor een groot deel uit muzikale optredens, het uitvoeren van performances en het maken van eigenzinnig drukwerk. Verzamelaars als G.J. de Rook, die conservator was van het Gemeentemuseum Den Haag, toonde daar belangstelling voor en is dat altijd blijven doen. ‘In die tijd maakte ik bijvoorbeeld een ‘Dagboek in Spiegelbeeld’ over een niet beantwoorde verliefdheid. Op vellen pakpapier schilderde ik met milieuvriendelijke latex geel, rood, blauw en wit brieven aan mijn geliefde, in spiegelbeeld geschreven. In 1982 drukte ik met zeefdruk de tekst: DIEDERICK VAN KLEEF EXPOSEERT 100 AFFIESJES IN BRUSSEL. Met daaronder mijn Brusselse telefoonnummer. Ik had die honderd affiches overal in de stad wild geplakt en in cafés opgehangen. Chris Dercon kwam die op het spoor en hij nodigde me uit om iets in Gent te doen. Zo ontstond er dus in andere kringen belangstelling voor wat ik deed en ik ging me steeds meer openstellen voor nieuwe mogelijkheden en samenwerkingen met andere kunstenaars.’
In 1984 maakte Van Kleef bij Aorta in Amsterdam het kunstenaarsboek ‘Hallo, U spreekt’ wat een kunstzinnige neerslag was van zijn telefoongesprekken met telefoonnummers die hij ontleende aan de zescijferige datum van die dag, maand en jaar. Die cijfercombinatie draaide hij op de Aorta-telefoon waarna hij zich meldde met: ‘Hallo, U spreekt met Diederick van Kleef, kunstenaar, doch ik heb vandaag geen inspiratie. Kunt u mij helpen.’ De reacties die hij kreeg verwerkte hij in het kunstenaarsboek dat hij in een oplage van zestien met de hand maakte en van een omslag voorzag van een in zestien delen gesneden schilderij op papier. Het werd door het Museum of Modern Art in New York en het Victoria & Albert Museum in Londen aangekocht.
Van Kleef vestigde zich in Amsterdam en betrok in 1987 het huis aan het Sarphatipark waar hij zijn internationale kunstenaarsboekenimperium begon dat hij meer dan vijfentwintig jaar onderhield. In tegenspraak met de reputatie van Sporadisch Antiquarisch deed Diederick van Kleef nauwelijks moeite om in de erkende kunstwereld zichtbaar te zijn en te worden gewaardeerd. Hij ging naamsbekendheid voor en erkenning van zijn werk zeker niet uit de weg, maar beantwoordde niet aan de wetten voor een beroemd en succesvol bestaan dat met gevierde kunstenaars wordt geassocieerd. Hij deed wat hij vond dat hij moest doen. Een vaste galerie had hij niet, maar zijn werk was wel te zien bij galeries als Akinci, Dick de Bruin, de Annex, Maurits van de Laar, Mieke van de Crommenacker, Apunto en uiteenlopende kunstenaarsinitiatieven en recent nog bij de Frank Taal Galerie in Rotterdam. Ook werd hij regelmatig als gastdocent uitgenodigd op kunstacademies om zijn kennis over het kunstenaarsboek met studenten te delen. Liever nog stond hij met zijn tweedehands boeken op de Albert Cuyp en de vrijdagse boekenmarkt op het Spui in Amsterdam.
In de omgeving van zijn huis in de Allier heeft hij al meerdere exposities gehad, zowel in onooglijke cafés als in erkende kunstruimtes zoals DomaineM in Cérilly, en de voormalige Romaanse kerk Saint Marc in Souvigny die dienst doet als cultureel centrum. En nog altijd is hij ook te gast met optredens in muziekcafés en was hij in Nederland recent weer te zien in de Haagse huiskamergalerie Sundaywonders van Mark Peeters, zijn jaargenoot op de academie en zoon van Nul-kunstenaar Henk Peeters, een van zijn leraren op de Arnhemse schildersopleiding.
‘Ik leid een vloeiend leven,’ zegt Diederick van Kleef. ‘Ik ben rijk in mijn armoe. Hier in Frankrijk groeit een staart aan mijn zogenaamde oeuvre. Ik wil dat doen, niet door iets nieuws en origineels te maken, maar iets voort te zetten wat iedereen kent: het abstracte werk van Piet Mondriaan. Ik vraag me af wat er van zijn werk geworden zou zijn als hij meer tijd van leven had gehad. Hoe zou hij die Victory Boogie Woogie hebben voltooid en wat zou hij daarna hebben gemaakt? Dat vul ik als schilder nu in. Ik laat zien waar het misschien op zou zijn uitgedraaid. Op de Jan van Eyck maakte ik al zogenaamde kantelschilderijen, waarbij ik het doek steeds een kwartslag draaide om er dan in een andere stijl of kleur op door te werken. Die methode heb ik voor sommige van mijn Mondriaan-schilderijen weer opgepakt.’
Alle ruimtes in zijn huis zijn werkkamers. Hij kan geen deur opendoen of de schilderijen tuimelen van de wand als het ware over je heen. ‘Ik ben slecht in discipline,’ zegt hij, als hij de deur opendoet naar de kamer waar hij de uitgaven en documentatie van Sporadisch Antiquarisch heeft opgeborgen en waar zijn bibliotheek staat opgetast. Aan de wand hangt een portret dat hij in Portugal schilderde van de Nederlandse dichter en boekenverzamelaar Gerrit Komrij die hij tijdens een verblijf van een week vier keer ‘in de olie zette’ zoals hij het ironisch formuleert.
Op de grote, hoge zolder boven zijn boerenwoning heeft hij een mooie expositieruimte ingericht waar zijn schilderijen in flinke formaten goed tot hun recht komen, evenals de talloze kleinere visionaire portretten die hij heeft geschilderd. Ze portretteren geen bestaande mensen, maar keer op keer blijkt bij exposities dat er mensen zijn die precies op die portretten lijken. Wel maakte hij ook portretten van mensen die hij kent, zoals het schilderij van Léon Hanssen, de auteur van Handboek voor de vagebond – In de voetsporen van vrije denkers dat Diederick van Kleef met zijn praktijk van vrij beeldend kunstenaar op het lijf geschreven is. ‘Mijn doel als kunstenaar is om de vrijheid te hebben om te kunnen zijn wie ik ben,’ zegt hij.
Bij het vertrek na een bezoek van drie uur roept hij opeens uit: ‘Ik ben helemaal vergeten koffie aan te bieden. Die kun je nog gaan drinken in het Point Bar in Bourbon.’ Daar aangekomen blijkt de grote cafémuur helemaal vol te hangen met kleine abstracte schilderijen en portretten van Diederick van Kleef.
Met dank aan Lotte van Lieshout