Het bedekkende kleed van armoede
Hanne Hagenaars belicht de representatie van bedelaars en daklozen in hedendaagse kunt en treft confronterende werken aan waarin schaamte de boventoon voert. ‘Schaamte is een pijnlijk, ondraaglijk, krimpend gevoel dat ontstaat als je het idee hebt dat je niet voldoet aan de norm, voor gek staat, dat iedereen je stiekem uitlacht.’
De alledaagse handeling van het bedenken wat je aandoet en het aankleden zelf werd door kunstenaar Ad de Jong eens omschreven als ‘de performance van het dagelijks leven’. Wie je bent, draag je uit. Wat je draagt, wil iets zeggen. Beeldend kunstenaars vinden inspiratie in die dagelijks terugkerende handelingen, de particuliere keuzemomenten en de persoonlijke betekenis die kleeft aan kledingstukken en textiel. Hun werk is een beweging naar het publiek toe.
In het werk van Hanne Hagenaars (schrijver en tentoonstellingsmaker) en Merel Bem (schrijver en kunsthistoricus) zijn de alledaagse beleving van beeldende kunst en de rol van kleding bij het vormen van identiteit onderwerpen die steeds terugkeren. Daarom schrijven ze voor Mister Motley tweemaandelijks over de relatie tussen kleding en kunst.
Vandaag een tekst van Hanne Hagenaars over de manier waarop daklozen en bedelaar zich kleden (in de kunst).
‘Je ziet eruit als een zwerver’, bitste een vriendin toen ze me op kwam halen voor een etentje met haar nieuwe vriend. Ik had een zelfgemaakte jurk aangetrokken om een beetje apart voor de dag te komen maar misschien hingen er nog niet-afgeknipte draadjes aan, of waren er tandpasta spetters zichtbaar of een vetvlek van mijn gebakken-ei-ontbijt. Als ik mijn schort niet om doe gaat het onherroepelijk mis. Mogelijk was de pasvorm te slobberig.
‘Je ziet eruit als een zwerver’, dat zou je niet zeggen tegen de daklozen van Manchester die in de winter van 2017 op een speciale manier de kou trotseerden. (1)
Ieder die na het na het zien van nertsen in te kleine hokjes of doodgeknuppelde zeehondjes het leed dat aan z’n bontjas kleefde niet meer aan het lijf wilde voelen, kon zijn bontjas doneren aan stichting PETA, die ze vervolgens uitdeelde aan daklozen. Dat die lieve dieren als bontjas waren geëindigd, dat was niet meer terug te draaien maar zo kon die vervloekte bontjas alsnog een aanvaardbare bestemming krijgen. Super sympathiek, al zullen daar in Manchester veel wenkbrauwen van verbazing de lucht in zijn geschoten. Dat het imago van de bontjas zo een flinke deuk opliep is mooi meegenomen.
Imago is immers het toverstokje van de kledingindustrie. De New York Clothing Bank (2) begon ooit met een donatie van een overschot aan windjacks door de president van het bedrijf Philips-van Heusden (o.a. Calvin Klein en Tommy Hilfiger). De jassen werden verdeeld onder dakloze mannen en arme gezinnen en het initiatief groeide uit tot een soort voedselbank maar dan voor kleding. Een mooie bestemming voor de onverkoopbare deadstock van de kledingindustrie, zou je denken, maar de weerzin van de grote modemerken om hun kleding te doneren was immens. Zij investeren immers grote bedragen om de kleding bij de juiste doelgroep te krijgen – precies dat quasinonchalante model met een spleetje tussen de tanden en een fotograaf met wereldreputatie om de juiste bohemien sfeer op te roepen. Dan wil je niet dat dit zorgvuldig neergezette imago verpest wordt door een daklozenkrantverkoper voor de Marqt die dezelfde felgele sneakers draagt als de fashionista die ze een jaar eerder voor de volle mep kocht. ‘Who’s wearing the clothing and how can that hurt my brand?’, bleek de vraag waar de modekoningen s’ nachts van wakker van liggen. Zo’n gratis merksneaker zal de verkoop van de daklozenkrant trouwens ook niet bevorderen.
Hoe ziet de kleding van een zwerver er eigenlijk uit? Op een tekening van de ‘Dinsdagdilemma’s’ (3) vat de tekenaar de kenmerken even samen: vlekken, rafels, lang onverzorgd haar, ongewassen, een plastic tas in de hand, en een fles wijn die uit z’n zak steekt. De arme man heeft zelfs een schoen verloren. De soms penetrante lucht is onzichtbaar maar als die aanwezig is dat misschien wel wat mij het meest op afstand houdt.
De kunst brengt al eeuwenlang vooral de rijke en machtige klasse in beeld, maar tegelijkertijd was ook de bedelaar een geliefd onderwerp. De bedelaar kwam op de tekening terecht om de christelijke deugd van het aalmoezen geven te belichten waarmee de weldoener, die meestal buiten beeld bleef, toch het eigenlijke aandachtspunt bleef. Je herkent de bedelaar aan zijn lompen, kapotte en soms opgelapte kleding en de vele lagen die samen warmte geven. Niet veel anders dan nu, alleen is die wijnfles erbij gekomen.
Maar in de hedendaagse kunst lijkt de bedelaar of dakloze uit beeld verdwenen. Nu de kerken leeg zijn en de bijbel niet meer wordt nageleefd blijven de woorden van God die het steeds opneemt voor de armen zonder gehoor. De arme mens moet zichzelf redden en ontmoet onverschilligheid en zelfs wantrouwen.
De serie Beggars van Andrea Büttner brengt ‘de bedelaar’ confronterend onder de aandacht. Negen houtsneden van verschillende formaten hangen naast elkaar, maar de meeste zijn echt groot, zo’n anderhalve meter bij één meter vijfentwintig of één vijfenzeventig. Bijna abstract en monochroom vormen ze een verrassende choreografie van lijnen en handen.
De scherpomlijnde vorm laat een mens zien dat is verstopt in kleding of een deken. De handen steken smekend, vragend, roepend onder die vormeloze berg kleding uit: ‘Help me’.
Als voorbeeld voor deze serie nam Andrea Büttner de bronzen sculptuur Verhüllte Bettlerin van Ernst Barlach omdat ze vond dat daarin de iconografie van schaamte en armoede samenvielen.
Tegelijkertijd zegt ze bij de presentatie van haar boek over schaamte: ‘There is no iconography on shame’, want schaamte laat zich niet zien, hooguit door een rode blos die je wangen kleurt zonder dat je er controle over hebt. Schaamte is een pijnlijk, ondraaglijk, krimpend gevoel dat ontstaat als je het idee hebt dat je niet voldoet aan de norm, voor gek staat, dat iedereen je stiekem uitlacht. Schaamte ontstaat als je denkt dat je iets ongepasts of immoreels hebt gedaan en dit gevoel werpt een muur op tussen jou en de ander. Het doet je terugtrekken, weg uit die situatie.
Ondanks dat schaamte intens persoonlijk is, komt het evengoed voort uit een sociale structuur: in onze maatschappij waarin werk de basis is van identiteit en status, vallen daklozen en mensen in de bijstand buiten het systeem. Zo ontstaat er een oordeel waarbij zij als persoon mislukt lijken omdat ze niet op de gewenste manier kunnen meedoen met de groep.
Armoede is iets wat je liever verbergt want het roept achterdocht en wantrouwen op. Wie arm is en in de bijstand zit wordt de duimschroeven aangedraaid, je bent je privacy kwijt aangezien zelfs je afschrijvingen worden gecheckt. Je hebt toch niet een keer in het casino gepind? Die achterdocht treft ook bedelende mensen. Als voorbijganger wil je best geld geven maar vraagt zich stiekem ook af of het wel goed terecht komt, gaat het niet op aan drank of drugs, is deze man of vrouw de boel niet aan het oplichten? Dat wantrouwen maakt de positie van de weldoener ambivalent. Geld geven is niet zonder meer een deugd.
Maar bedenk wel ‘that art collectors would likely never give a beggar the amount they might spend on the depiction of a beggar’, zegt Büttner terecht.
Dat deze mens zich verstopt onder een deken om niet gezien te worden heeft alles te maken met het idee dat je in deze armzalige positie minder recht van bestaan zou hebben. Schaamte dus.
De in kleding weggestopte mens zie ik als de iconografie van de schaamte van armoede. En ook als reflectie van het oordeel van de ‘gevers’, de andere kant, om het zo maar te zeggen
Dat maakt de serie van Büttner ook zo ongemakkelijk: de nederige houding van de bedelaar maakt de kloof tussen de kijker (of de potentiële gever) en de bedelaar schrijnend voelbaar.
Dat deze mens zich verstopt onder een deken om niet gezien te worden heeft alles te maken met het idee dat je in deze armzalige positie minder recht van bestaan zou hebben. Schaamte dus. De afhankelijkheid die soms versterkt wordt door een nederige houding van de bedelaar– knaagt aan de waardigheid van deze mens. Je diepste zelf brokkelt af door die afhankelijkheid. Al wordt deze nederige houding niet door de gever afgedwongen, het maakt wel het verschil tussen gever en bedelaar duidelijk. Op basis waarvan heeft de weldoener eigenlijk dat geld om te geven? Hoe onderdaniger een bedelaar zich opstelt hoe ongemakkelijker de situatie wordt. We willen liever niets te maken hebben met die ongelijke positie, die opsplitsing in jou en de ander.
In São Paulo zag ik in een druk park een mens gewikkeld in een verhuisdeken op een houten bankje zitten, alleen z’n schoenen staken eronder uit. Zo was hij als mens onzichtbaar voor al die voorbijgangers die juist extra nieuwsgierig keken, en als bedelaar viel hij samen met die deken. De situatie lijkt verdacht veel op de houtsneden van Büttner. Haar anonieme weergave van bedelaars is geen toeval, het is niet een individu die faalt, maar het is de norm van de maatschappij die deze mensen verdoemt, waardoor ze ervoor kiezen onzichtbaar te blijven.
Büttner heeft een voorliefde voor wat simpel en eenvoudig is: haar tentoonstellingen zien er extreem sober uit en ook in het weergeven van bijvoorbeeld een steen of een stuk brood kiest ze voor een groot formaat en simpele lijnen, zo minimaal mogelijk. Wat van zichzelf een nederig onderwerp is geeft zij met haar aandacht waarde.
Haar bewondering voor de heilige Franciscus die koos voor een leven volgens de gelofte van armoede toont ze in een grote houtsnede waarin hij preekt tegen de vogels, gekleed in een verhullende, bruine pij met een koord dat om zijn buik snoert. Achter hem staan nog twee monniken zodat ze samen een grote bruine vlek vormen. Voor Franciscus was het opgeven van aardse bezittingen een weg naar spirituele zuiverheid en, uiteindelijk, de hemel: ‘De broeders mogen zich niets toe-eigenen, noch een huis, noch een plaats, noch iets anders.’
Ik denk dat Büttner veel sympathie heeft voor deze zelfgekozen armoede als tegenbeeld van onze maatschappij waarin de status juist bepaald wordt door bezittingen, te veel bezittingen. Misschien kunnen we gewoon een stapje terug doen, is haar voorstel. Samen mens zijn.
Fotografen zoals Lee Jeffries willen de dakloze nog wel eens ’een gezicht geven’, om hem of haar uit de anonimiteit te halen en van het stigma te ontdoen. Zie hier de mens. De foto’s van de door het harde leven getekende gezichten zijn bedoeld om mededogen op te wekken maar bij veel van die foto’s vraag ik me af of ik zo op de foto zou willen als ik noodgedwongen op straat kwam te leven. Ik denk het niet. En ook al is het doel om empathie op te roepen, de foto’s zouden evengoed de afstand kunnen bevestigen.
Ontegenzeggelijk verandert je uiterlijk door het leven op straat en dat zware leven vreet ook langzaam aan je innerlijk. In een poging contact te maken met dat oude zelf, een zelf dat er natuurlijk nog steeds is, parkeerde multimedia kunstenaar Jody Wood haar pop-up mobile hair salon voor de daklozenopvang om de deuren wijd open te zetten. Ze waste hun haren, kleurde en knipte en stiftte indien gewenst hun lippen rood terwijl ze in gesprek ging over hun leven op straat of hun leven daarvoor. Geen angst voor nabijheid.
De foto’s tonen stralende mensen die even van het stigma dakloos verlost zijn. ‘I have never been more me’ zou je kunnen constateren. Beauty in Transition is een simpel en effectief kunstproject dat mensen tevoorschijn laat komen, in al hun schoonheid, vreugde en waardigheid. Terwijl het haar wordt gewassen zingt een jonge zwarte vrouw een gospellied, en ze klinkt even hartverscheurend als Nina Simone: Ain’t Got No, I Got Life.
Ook kunstenaar Santiago Sierra maakt arme mensen zichtbaar maar wel in projecten waarin hij mensen op een nogal akelige manier inzet voor geld. Het duurde even voor ik mijn weerzin overwon en het begreep, al geloof ik niet dat ik zijn werk sympathiek vind, of dat het bijdraagt aan een gelijkwaardiger wereld.
Sierra betaalde mensen om bijvoorbeeld een lijn op hun rug te laten tatoeëren, of vroeg dakloze vrouwen tegen betaling met hun gezicht naar de muur te staan, alsof ze straf hadden gekregen. Bezoekers keken vanaf een balkon naar hun ruggen. Tijdens de prestigieuze Venetië Biënnale betaalde Sierra de illegale straatverkopers 60 euro als ze hun donkere haar blond wilden laten verven. Tijdens de officiële opening in de Arsenale liepen deze zwarte mannen met wit haar opeens super zichtbaar te midden van alle sjieke genodigden. ‘The remunerated worker doesn’t care if you tell him to clean the room or make it dirtier’, zegt Sierra. ‘As long as you pay him, it’s exactly the same.’
Büttner maakt het ongemak van de ongelijkheid zichtbaar in sobere lijnen en hoeft daarvoor geen mensen te vernederen.
Onderzoeker Laura Sovine (4) merkt op dat dakloos zijn vooral een kwetsbare positie is: waar vind je een veilige slaapplek, hoe voorkom je dat je slachtoffer wordt van een misdaad en hoe voorkom je dat je genegeerd wordt door de rest van de gemeenschap. Sovine stelt dat buurtbewoners daklozen zouden kunnen steunen en ervoor kunnen zorgen dat ze erbij horen.
Een lieve vriendin verhuisde naar een woongroep en samen besloten ze om de rondhangende daklozen een beetje onder hun hoede te nemen. Zo zorgden voor koffie, maakten een praatje en brachten soms een grote pan pasta naar buiten. Mijn vriendin vroeg de mannen die daar op een bankje zaten of ze zin hadden in koffie: ‘Wil je koffie americano, een latte, machiata of koffie met havermelk?’ Koffie, was het antwoord. Simpel.
Noten:
1: https://www.peta.org.uk/media/news-releases/photos-fur-coats-donated-manchesters-homeless/
2: https://www.nytimes.com/2010/01/10/nyregion/10about.html
4: https://www.verywellmind.com/homelessness-impacts-mental-health-4783106. (Sovine)