Het antwoord op de vraag is een vraag – op atelierbezoek bij Pieter Holstein
De bevreemding van de 87-jarige Pieter Holstein gaat uit naar zeer alledaagse en triviale situaties: de bomen in het bos, de mensen in de straat, de voorwerpen in huis, de bloemen in het veld, de dieren in de natuur, de struiken in de tuin. Het combineren van ets en aquarel, abstractie en figuratie, beeld en tekst, leidde tot werk waarin de dubbele betekenis van zijn onderwerpen de leidraad vormde.
Pieter Holstein (Enschede 1934) neemt met zijn eigenzinnige werk een geheel eigen plaats in de Nederlandse kunstwereld in. Zijn ingekleurde etsen, tekeningen en aquarellen laten een onthutsend wereldbeeld zien waarin alledaagse voorvallen worden verbeeld als kunstfilosofische ontregelingen van de werkelijkheid. Tegelijkertijd presenteert hij zijn beeldend universum alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.
Pieter Holstein groeide op in het buitengebied van Enschede als zoon van een postbeambte uit Groningen en een Duitse moeder. Na zijn middelbare school kwam hij erachter dat er beurzen waren om in Amerika te gaan studeren. Op eigen houtje reisde hij naar Den Haag om daarover een voorlichtingsbijeenkomst bij te wonen. Hij kreeg die internationale beurs en ging in 1954 studeren aan de Kent State University in Ohio. Daar volgde hij ook kunstcursussen en een van zijn leraren raadde hem aan zich aan te melden voor de Cooper Union in New York. Het jaar erop begon hij aan de driejarige opleiding aan dat gerenommeerde instituut. Daar kwam hij erachter dat het in de kunst nooit zozeer gaat over de stijl die je hanteert maar om inhoud en betekenis.
Ter voorbereiding van het bezoek heeft Pieter Holstein zichzelf afgevraagd wat de relatie tussen de vragensteller en de bevraagde is. Hij schreef de volgende notitie: “U gaat mij dingen vragen over kunst. Ik denk over betekenis. Kan ik u daarover wat vragen? Wat is de aard van de betekenis die u daarin ziet? Is het emotie, is het loop der gedachten of nog iets anders? Kent u daar waarde aan toe? Wat voor waarde? Wat is de geldwaarde? Is dat geheel illusie of is er een materiële of geestelijke werkelijkheid daarvoor? Waardoor denkt u dat iemand kunstvoorwerpen maakt? Is dat een behoefte aan zingeving in iets doen? Wat is dat dan, hoe komt iemand daartoe? Er is duidelijk ook een manier van doen die we in een cultuuromgeving tot vorm zien komen. Is er een verschil met andere gedragingen die een rol spelen, zoals in werkwijze, die tot vorm komen? Het werk van Paul Klee is uitvoerig geanalyseerd op de beeldvariëteit, op wijze van noteren van de visuele verschillen die zich voordoen, onder andere in ‘Das Bildnerische Denken’ en ‘Unendliche Naturgeschichte’, en ‘Ordnung der Dinge’. Vind u zulke analyses ook wezenlijk bij de beschouwing van beeldende taal en beeldend werk?”
Deze vragen brengt Pieter Holstein aan het eind van het gesprek te berde, waarbij hij de dikke boeken over de analyse van het werk van Klee op tafel legt. Hij geeft ermee aan dat het antwoord op iedere vraag een nieuwe vraag is. Dat Klee van invloed is geweest op het werk van Holstein is daarmee ook gestipuleerd. De enorme variëteit die de schilderijen, tekeningen, aquarellen, etsen en objecten van Holstein vertonen is vergelijkbaar met de grote diversiteit in het werk van Klee, evenals de complexiteit van de beeldtaal die zich vaak voordoet als eenvoudige of geabstraheerde interpretaties van de werkelijkheid.
Als Holstein wordt gevraagd tot welke kunst zijn werk zich verhoudt, noemt hij inheemse kunst, islamitische kunst en Chinese kunst en die interesse is ook duidelijk aanwijsbaar, met name in de landschappelijke aard van zijn werk. De manier waarop men in niet-westerse culturen tot beeld komt en de samenhang ervan met taal, die zich ook in de westerse cultuur divers heeft ontwikkeld, is voor Holstein richtinggevend voor de benadering van zijn waarnemingen. Dat hij onder meer in Nederland, Amerika, Frankrijk, China en IJsland heeft gewerkt, is in zijn werk zichtbaar in de Hollandse polderpatronen van zijn vlakverdeling, de naïef aandoende maar virtuoze lijnfiguratie, de kleurschakeringen en lichtval, de speelse omgang met perspectief, en het vaak desolate karakter van zijn dynamische landschappen. In allerlei combinaties leveren deze uiteenlopende aspecten werk op dat tegelijkertijd ontregelend en vertrouwd is.
Op zijn 87ste is Pieter Holstein er nog altijd van doordrongen hoe belangrijk de vormende jaren aan het begin van de jaren vijftig in Amerika voor hem zijn geweest: “Ik had dan wel een beurs, maar om in mijn onderhoud te voorzien moest ik er wel bij werken. In Ohio werkte ik op het kantoor van een plaatselijke krant van een naburig dorp. Ik heb mijn jaar aan de Kent State University niet als een cultuurshock ervaren. Ik woonde in het huis van de fraternity Delta Ypsilon en maakte deel uit van het dagelijkse leven daar. Ik was erheen gegaan om Engels te studeren en het studieprogramma bestond uit een algemene oriëntatie, ook in de kunstvakken.”
De studie aan de Cooper Union in Lower Manhattan was van een andere orde. Deze particuliere hogeschool voor wetenschap en kunst kent een strenge selectieprocedure waarbij slechts tien procent van de kandidaten wordt aangenomen. Het in 1859 opgerichte instituut hanteert een geheel eigen methodiek waarbij de wisselwerking tussen kunst, techniek en wetenschap de leidraad is.
Holstein: “Ik heb drie jaar lang het onderwijs daar intensief gevolgd. Het was voor mij een openbaring. Ik kwam met nieuwe ontwikkelingen in aanraking, heel gevarieerd. De docenten waren heel goed en hadden iets speciaals te zeggen. Er werden hoge eisen aan je gesteld om het goed te doen. Ik raakte ervan doordrongen wat er van me werd gevraagd in de kunst. Ik heb er veel geleerd over schilderkunst en architectuur, maar ook over kalligrafie, fotografie en filosofie. Al die onderdelen waren voor de kunstschilders op de Art School een verplichte oriëntatie. Ik had in Nederland ook een tijdje op de Rijksakademie gezeten, maar vergeleken met Cooper Union was dat heel schools. Daar moest je doen wat je gezegd werd, terwijl in New York zelfstandig en onafhankelijk denken het uitgangspunt van het onderwijs was. Daar moest je verantwoording over afleggen. Ik heb met die beurs en de studie aan de Cooper Union gewoon mazzel gehad. Het was voor mij heel belangwekkend.”
“Ik noem kunst het vormgeven aan elke dag, aan alles wat je doet. Dat is niet elke vorm gebruiken die je al hebt. Verlevendig de dagen, vervul met leven. Teken een raam op je muur en kijk er doorheen.”
Het inzicht dat Pieter Holstein opdeed was dat hij in zijn werk iets op kon roepen dat in zichzelf waardevol was, los van de werkelijkheid. Het schilderen en tekenen gaf hem de mogelijkheid om aan zijn waarneming een betekenis te geven die een andere kijk op de wereld bood. Het was voor hem voor een kwestie van goed om zich heen kijken en het eigenaardige van de dingen te zien. In het tekenen ontwikkelde hij een werkwijze waarbij grafische technieken grotendeels zijn beeldtaal gingen bepalen. Opmerkelijk daarbij is dat niet zozeer het drukken van grafiek in oplage zijn belangstelling had, maar de mogelijkheid om de inhoud en betekenis van zijn werk te onderzoeken en als een veranderlijk en levendig principe te zien.
In de loop van de tijd drong het tot hem door dat ook in de beeldende kunst de betekenis niet blijvend is maar verandert onder invloed van nieuwe inzichten die je in je leven opdoet. De constante in zijn werk is het gevoel van verwondering ten opzichte van het heelal. Veelal wordt zijn bevreemding betrokken op zeer alledaagse en triviale situaties: de bomen in het bos, de mensen in de straat, de voorwerpen in huis, de bloemen in het veld, de dieren in de natuur, de struiken in de tuin. Door etsen met de hand in te kleuren stond iedere ets op zichzelf en kon hij door variatie ze een eenmalig karakter geven. Het combineren van ets en aquarel, abstractie en figuratie, beeld en tekst, leidde tot werk waarin de dubbele betekenis van zijn onderwerpen de leidraad vormde. De vraag wat de werkelijkheid is komt in al zijn werk aan de orde waarin de verhouding tussen de mens en zijn omgeving door hem wordt afgemeten. De tekening biedt daarvoor een andere context dan de werkelijkheid.
In een landschappelijke tekening van Holstein kan de ondergaande zon een rode bal zijn die in combinatie met een meetkundig figuurtje van een blauwe piramide als natuurverschijnsel de gedaante van een platonisch lichaam aanneemt. Hij heeft die verstandhouding tussen natuurlijke manifestatie en kunstmatige pendant van dezelfde vorm op tal van manieren beproefd.
In zijn achtdelige publicatie ‘Mose Boondy’ (2014) – een anagram van some nobody – schrijft Pieter Holstein: “Ik noem kunst het vormgeven aan elke dag, aan alles wat je doet. Dat is niet elke vorm gebruiken die je al hebt. Verlevendig de dagen, vervul met leven. Teken een raam op je muur en kijk er doorheen.”
In de jaren zestig wordt het werk van Holstein met dat van onder anderen Lucassen, Alphons Freymuth en Roger Raveel tot ‘de nieuwe figuratie’ gerekend. Het is een kenschetsing die in zijn geval op een bepaalde manier recht doet aan zijn gebruik van zowel figuratieve als abstracte uitdrukkingsvormen die hij gelijkwaardig toepast. Voor hem is figuratie ook een vorm van abstractie.
Wat je nieuw aan Holsteins figuratie kunt noemen is zijn omgang met wat hij observeert: “Natekenen is niet het uitgangspunt. Ik denk gewoon aan wat ik uitbeeld als ik iets maak, niet aan de geschiedenis. Ik begin gewoon en dan wordt het iets. Ik bouw het werk op uit elementen die ik zelf bedenk. Al mijn tekeningen krijgen zo op een eigen manier hun betekenis. Zo kom ik tot op een landschap gelijkend iets, een ruimte waarin ik de dingen plaats.”
Het interview met zijn vrouw Marianne de Graaf in het indrukwekkende overzichtsboek ‘Op weg/On the way’ uit 2008 sluit hij af met de constatering: “Naar mijn waardeschaal zou voor de kunst moeten gelden: niet liegen, maar toegang geven tot wat er is en wat gebeurt.”
Pieter Holstein houdt pas op met tekenen als hij er niet meer is, en dan is er altijd nog wat hij heeft getekend.