In gesprek met Babi Badalov – I have a scream
Na een leven als gedwongen nomade vestigde Babi Badalov (Lerik (Azerbeidzjan), 1959) zich elf jaar geleden in Parijs. Zijn omzwervingen en geleefde ervaring – de confrontatie met verschillende landen, culturen, talen en alfabetten – liggen aan de basis van zijn praktijk waarbinnen het maken van kunst en activisme samenvloeien. ‘Kunstenaars uit Azerbeidzjan, Oezbekistan of Turkmenistan zich nog steeds aan de rand van discussies over kolonialisme. Mensen geven niet om de regio.’
Voor deze interviewreeks gaan Elsbeth Dekker (kunsthistoricus, jurist en promovendus) en Robbie Schweiger (slavist en kunsthistoricus, verbonden aan het Stedelijk Museum Amsterdam) in gesprek met kunstenaars die werken vanuit een post-Sovjet context. Ze praten over het verband tussen kunst en het proces van (de)kolonisatie in landen in de Kaukasus en Centraal-Azië, waarvan de meeste dit jaar een jubileum van 30 jaar onafhankelijkheid vieren. De interviews zijn een verlengde van Schweiger’s onderzoek naar kunst uit Rusland en de (voormalige) Sovjet-Unie voor het Stedelijk Museum en Dekker’s vragen over de praktische invulling van dekoloniale ideeën en theorieën.
Deze maand presenteerden Elsbeth Dekker (kunsthistoricus en rechtswetenschapper) en Robbie Schweiger (slavist en kunsthistoricus, verbonden aan het Stedelijk Museum Amsterdam) hun boek Beginning in the Middle: Conversations on the Post-Soviet (Jap Sam Books, 2022). De publicatie bevat bijdragen van: Umida Akhmedova, Babi Badalov, Saodat Ismailova, Gulnara Kasmalieva & Muratbek Djumaliev, Taus Makhacheva, Yerbossyn Meldibekov, Almagul Menlibayeva, Maria Mkrtycheva, Furqat Palvan-Zade, Alexander Ugay. De gesprekken die Dekker en Schweiger voerden met de kunstenaars zijn (deels) eerder gepubliceerd bij Mr. Motley. In het kader van de publicatie herpubliceren wij het gesprek I have a scream van 9 augustus 2021 met Babi Badalov.
Na een leven als gedwongen nomade vestigde Babi Badalov (Lerik (Azerbeidzjan), 1959) zich tien jaar geleden in Parijs. Zijn omzwervingen en geleefde ervaring – de confrontatie met verschillende landen, culturen, talen en alfabetten – liggen aan de basis van zijn praktijk waarbinnen het maken van kunst en activisme samenvloeien.
Het gesprek werd gevoerd in het Engels, Russisch en Frans en is door de interviewers vertaald naar het Nederlands.
Babi Badalov: Het is interessant jullie te spreken over het koloniale verleden van Azerbeidzjan en, meer in het algemeen, van de Kaukasus en Centraal-Azië. Ik ben 62 jaar oud en woon al meer dan 15 jaar in Europa. Ik heb op verschillende continenten geleefd, veel geopolitieke grenzen overschreden, onderweg veel mensen ontmoet, maar deze delen van de wereld worden nog altijd over het hoofd gezien. Het Westen – Amerika en Europa – is vooral bezig met zijn eigen koloniale project en richt zich op het verleden en de landen die ze zelf koloniseerden. Niet veel mensen besteden aandacht aan onze regio, terwijl Rusland enorme landen heeft bezet en de intellectuele capaciteit van (onderdrukte) volken heeft gebruikt om een alfabet aan moderne kunst te creëren. Alsnog lijkt ons kolonialisme saai of niet erg interessant te zijn voor Amerika en Europa. Hoewel dit misschien langzaam verandert, bevinden kunstenaars uit Azerbeidzjan, Oezbekistan of Turkmenistan zich nog steeds aan de rand van discussies over kolonialisme. Mensen geven niet om de regio – hier kom ik (waarschijnlijk) nog op terug.
Elsbeth & Robbie: Laten we ons gesprek beginnen door allereerst terug te keren naar de jaren tachtig en de tijd van de perestrojka: een periode van economische en politieke hervormingen in de Sovjet Unie rond 1985-1990. Jij had net de (verplichte) militaire dienst binnen het Sovjetleger achter de rug en verhuisde van de Azerbeidzjaanse Socialistische Sovjetrepubliek naar Leningrad (het huidige Sint-Petersburg), het culturele centrum van de Sovjet Unie, waar je je aansloot bij de ondergrondse wereld van de Sovjet-non-conformistische kunst en samenwerkte met kunstenaars als Timur Novikov en Vadim Ovchinnikov. Wat betekende deze verhuizing van de rand van de Sovjet-Unie naar het culturele centrum voor jou als kunstenaar en persoon?
Ik kom uit een dorp in de periferie van Azerbeidzjan; een etnische minderheid in de bergen, ver weg van alles. In onze collectieve verbeelding was het leven in St. Petersburg een ideaal – omringd door cultuur en straten mooier dan Parijs. Mijn verhuizing naar St. Petersburg werd echter vooral ingegeven door een verlangen om te verdwijnen; uit mijn persoonlijke leven, om het geweld te ontlopen dat mensen met mijn oriëntatie wordt aangedaan, en om andere – meer tolerante – stemmen te vinden. Nog nooit had ik mij ergens veilig gevoeld. Overal moest ik een mannelijke en heteroseksuele rol op mij nemen. Mijn innerlijke wereld moest verborgen blijven. Ik had altijd het gevoel dat ik iets vies, een ziekte, met mij meedroeg. In St. Petersburg wilde ik leven en ademen als een kunstenaar; een camouflage aannemen waarmee ik mijzelf kon redden uit de samenleving en simpelweg kon bestaan. Ik wilde vreemd zijn en een artistieke uitstraling hebben met lang haar, oorbellen en tatoeages; een tweede huid aannemen als het ware, die ik om me heen kon slaan en tegelijkertijd op elk moment kon aanpassen aan de omstandigheden. Eerlijk gezegd had ik in die tijd geen idee wat hedendaagse kunst was, maar wat ik wel wist was dat ik iets onconventioneels wilde maken – iets vreemds. Daarnaast voelde ik me erg aangetrokken tot de ondergrondse kunstwereld: een plaats waar ik mij in het zicht kon verbergen. De kunstenaar Vadim Ovchinnikov werd een heel belangrijk persoon voor mij. Door ondergrondse stemmen, zoals die van hem, werd kunst zowel mijn methode als mijn meest belangrijke taal. Het werd mijn monoloog, de uitdrukking van mijn innerlijke stem, die me de kracht gaf om te overleven.
Veranderde er veel na de perestrojka?
Na de perestrojka verkeerden veel kunstenaars in een staat van existentiële crisis waarvoor we de term ‘bevroren’ gebruikten. Toen we toegang kregen tot de artistieke ontwikkelingen van het Westen realiseerden we ons dat we zo’n andere ervaring hadden doorgemaakt. We hadden gevochten tegen de Sovjet-ideologie en de esthetiek van het sociaal realisme, dat was duidelijk, maar wat kwam hierna? Veel van ons kunstenaars raakten verdwaald en wisten zich geen houding of richting te geven. Het was in deze periode – van 1994 tot 1998 – dat ik één van die bevroren kunstenaars was. Op dat moment werd het ook steeds gevaarlijker in St. Petersburg; zowel het nationalisme als het racisme namen toe en het werd steeds onveiliger voor mensen met een Kaukasische of Centraal-Aziatische achtergrond. Zodoende besloot ik in 1998 terug te gaan naar Azerbeidzjan, maar ook daar was ik een tijdlang niet in staat kunst te maken.
Je latere werk wordt gekenmerkt door beweging en (gedwongen) migraties in de zin van de talen (Azeri, Russisch, Engels, Talysh en Frans) en schriften (Cyrillisch en Latijn) die jouw pad hebben doorkruist. Kun je de rol van taal in jouw werk verduidelijken?
Zoals ik al vertelde kom ik uit een klein dorpje in de bergen van Azerbeidzjan. In de hoofdstad Bakoe, waar ik de kunstacademie volgde, spraken mensen voornamelijk Russisch en beschouwden ze dorpsbewoners als vreemde of bizarre wezens. De taal die ik sprak, Azeri, vormde een bron voor racisme; het maakte me hulpeloos tegenover degenen die de dominante, meer verfijnde taal, spraken. Ik raakte eraan gewend om dingen voor mezelf te houden en kroop vooral in mijn eigen schulp. Toen ik in St. Petersburg aankwam, was mijn Russisch ook niet goed genoeg, maar door middel van kunst leerde ik trouw te zijn aan mezelf; ik leerde om te gaan met taalkundige grenzen en (visueel) te verwoorden wat ik wilde zeggen. Vanaf dat moment begon mijn kunst te draaien om de monoloog. Ik realiseerde dat wanneer je over jezelf praat, wanneer je een eigen verhaal uitlegt, het nooit met iets anders vergeleken kan worden en hier ligt jouw eigen waarheid. Mijn kunst was mijn verhaal en volgde mijn eigen moeilijkheden en transities: het passeren van de Sovjetperiode en verschillende wrede maatschappelijke opvattingen.
Kun je nader ingaan op jouw idee van de monoloog en hoe verschillende talen en scripturen hierin verweven zijn?
Mijn monoloog is onderdeel van een persoonlijk verhaal waarin ik de realiteit die op mijn pad komt constant bevraag. Wanneer je met het vliegtuig van Moskou naar Parijs reist duurt het ongeveer drie uur. In deze korte tijd ben je verschillende territoria gepasseerd en ben je van het ene naar het andere alfabet overgestapt: een белый кофе, witte koffie, ziet er hetzelfde uit, maar in Frankrijk zeggen ze café au lait. Een compleet andere constructie van woorden. Geografische grenzen betekenen niet alleen dat je een visum of verblijfsvergunning moet aanvragen, maar ook dat je verschillende talen en typologieën van alfabetten moet accepteren. Het is onderdeel van een zelfde geopolitiek systeem van barrières en controle; onderdeel van nationalisme en menselijke ambitie. In mijn leven heb ik zoveel grenzen en systemen moeten doorkruisen… Net als het leven van honderdduizenden andere migranten is mijn leven getekend door de moeilijkheden die het overschrijden van verschillende soorten grenzen met zich meebrengt. Als ik door Parijs loop en mijn omgeving in mij opneem – de straten, mensen en bomen om mij heen – voelt het nog altijd alsof ik leef op de droom van een man die net de loterij heeft gewonnen. Mijn horizon, deze dagelijkse vrijheid… Het komt niet vanzelf. In mijn kunst visualiseer ik mijn eigen strijd door geopolitieke barrières weg te nemen – de territoriale en culturele grenzen die je tegenkomt als je van de ene plaats naar de andere reist – terwijl ik tegelijkertijd speel met de taalkundige verwarring die een verplaatsing voortbrengt. Voor veel werken moet je ten minste twee talen begrijpen (spreken en lezen), aangezien woorden, hun betekenis of simpelweg de klanken één kunnen worden – met alle dubbelzinnigheden en connotaties die dit weer met zich meebrengt. ‘Geografische, geopolitieke, taalkundige verwarring’ of kortweg gezegd ‘geografische alfabetische verwarring.’
Via je Instagram krijgen je volgers een beeld van je dagelijkse leven. De veelheid aan foto’s is sterk verbonden met de omgeving en wat er in jouw Parijse buurt gebeurt. Waarom en voor wie doe je dit eigenlijk?
Over Instagram kan ik eindeloos spreken. Op een bepaalde manier is het mijn visuele dagboek geworden. Waar ik ook ben, als ik de straat op ga, als ik naar het vliegveld ga, als ik ergens aankom, een taxi neem – ik documenteer het allemaal via Instagram. Een belangrijk aspect van deze documentatie is gericht op het tonen van de atypische of niet-stereotype realiteit van Parijs. Binnen de stad bestaan zoveel werelden, zoveel verschillende ‘Parijsen’, je kunt je er bijna geen voorstelling van maken. Het heeft allemaal met het postkolonialisme te maken; al die culturen, de migratie – het is een keten. Frankrijk ging naar andere delen van de wereld, heeft daar zijn fortuin gemaakt, en nu zie je al die verschillende werelden terug in de hoofdstad. Het Midden-Oosten of Noord-Afrika: ik had nooit gedacht dat ik ze in Parijs zou aantreffen. Ik documenteer alles wat ik tegenkom vanuit het perspectief van een kunstenaar en dit is een ander belangrijk aspect van mijn Instagram; een aspect dat vrij theoretisch is en moeilijk uit te leggen valt. Sommige mensen zullen namelijk denken dat ik afval of een puinhoop vastleg, maar voor mij is het iets anders. Het is geen aanklacht of controle, ik documenteer enkel het stadsleven als (kunst)installatie. Je kunt de straten van Parijs verbinden met de gedachten en uitdrukkingsvormen van de moderne en hedendaagse kunst; in zekere zin het alledaagse leven bekijken met behulp van een visueel geheugen. Kunst is op die manier altijd om ons heen en verweven met het leven. In Rusland hebben we een gezegde, ‘al wat nieuw is, vergeet het oude,’ maar het oude is constant aanwezig en sluimert door de achtergrond. Gedachten en impressies uit de kunst verdwijnen niet, maar worden enkel niet meer gezien; ze veranderen van kleur; van textuur en esthetiek – ze veranderen op straat. Ik probeer dit allemaal te documenteren: de andere werkelijkheden, de vormen van het verleden en alle reflecties en gedachtes van kunst die ik zo levendig ervaar op straat.
We zijn inmiddels op enkele belangrijke onderwerpen gestuit: geopolitiek, andere realiteiten en een constant gevoel van vreemdheid. Hoe komen deze onderwerpen samen in jouw werk, bijvoorbeeld in de vele banners en slogans?
Toen ik voor het eerst naar Europa kwam, was ik verblind door alle afleiding. Na een tijd doorzag ik het web van consumentisme en kapitalisme om mij heen en begon ik mij tegen deze regimes te verzetten. Er bestaat zoveel blindheid rondom de werking van die structuren. Het was rond 2014-2015 toen ik mij realiseerde dat ik mijn kunst kon inzetten om te mobiliseren en dat ik slogans begon te maken zoals ‘I have a scream.’ In de kunstwereld bestaat nog steeds een geopolitieke blinde vlek en, analoog daaraan, een vooroordeel jegens bepaalde kunstenaars en delen van de wereld. Waarom steunen we de landen en regio’s waar het leven moeilijk is, waar veel vluchtelingen zijn, niet door hun kunstenaars uit te nodigen en hun stem te laten horen? Waarom blijven we kunstenaars uitnodigen die passen binnen de stamboom en het kader van de Europese kunst? Wat zal dit opleveren? Ik besefte dat ik radicaler moest zijn en moest strijden tegen dit dominante discours, de geografische discriminatie, waarin bepaalde ervaringen als minder belangrijk of ruis worden beschouwd. Ik kan mijn ogen niet sluiten voor een scherp contrast in de behandeling van ervaren trauma’s; ik ben één van de struikelaars en wil mobiliseren – een revolutie teweegbrengen. In mijn werk probeer ik mijn eigen proces van struikelen en opstaan visueel te maken.
Hoe sluit dit proces aan op jouw idee van mobilisatie?
Met mijn mobilisatie wil ik laten zien dat de wereld vol onrecht zit. Het leven kan buitengewoon tragisch zijn en we mogen ons niet laten manipuleren door kapitalistische structuren en schone schijn. In de kern komt mijn mobilisatie neer op verzet tegen het slachtofferschap van de hypocrisie. Een systeem dat bepaalde trauma’s erkent terwijl het andere negeert – waarbij sommige trauma’s zelfs de inzet worden van prestige – moeten we bevechten. We kunnen niet voorbijgaan aan de oorlog in Jemen, de bezette gebieden in Kasjmir of Nagorno-Karabach, de Oeigoeren in detentiekampen en de vernietiging van de natuur om ons heen. We mogen niet zwijgen, we moeten wakker worden, en geven om wat er om ons heen gebeurt zonder daarbij onderscheid te maken.
Terwijl we praten, schrijf en teken je in een notitieboek. In het Nederlands hebben we een gezegde, ‘iets van je afschrijven,’ wat zoiets betekent als dat je sterke emoties, gevoelens of ervaringen van je wegschrijft – een soort genezingsproces. Betekent schrijven, of het aangaan van de ‘monoloog’ zoals je zelf zegt, iets soortgelijks voor jou?
Schrijven is vooral een poging mijn verhaal te documenteren en te analyseren. Ik heb een werk gemaakt met de titel, Life is a cemetery of unwritten books, aangezien ik geloof dat het schrijfproces van belang is voor de documentatie van het leven. Ons leven is voortdurend verwikkeld in een narratief. We leven, denken, verlangen en beslissen: we zijn constant bezig ons verhaal, ons eigen boek, te schrijven maar we beseffen het niet en de meeste levens blijven onbeschreven. Alleen schrijvers schrijven boeken. Het zou zo waardevol zijn geweest als mijn moeder haar boek had kunnen schrijven: hoe ze tien kinderen baarde, hen allemaal van eten en kleding voorzag, hoe we met ons allen in een klein dorp leefden, haar dagelijkse ervaringen en beslommeringen. Maar mijn moeder stierf met haar ongeschreven boek; mijn vader stierf met zijn ongeschreven boek; het leven is een ongeschreven boek. Ik weet niet of schrijven zozeer gaat over dingen van je afzetten of wegschrijven. Voor mij is het meer een vorm van documentatie. Als je niet schrijft zullen de dingen met jou verdwijnen. Ik ben nu 62 jaar oud en delen van mij sterven al – mijn fysieke lichaam, mijn ervaringen, mijn herinneringen: in zekere zin, mijn eigen geschreven boek.
Maar je bent toch een schrijvend kunstenaar?
Dat is niet hetzelfde. Kunst blijft vol met mythen en dubbelzinnigheid, terwijl schrijven een meer reële en eerlijke vorm van documentatie is. Technisch gezien zou ik ook nooit een schrijver kunnen zijn. Een goede schrijver is in staat zichzelf op te sluiten en in zijn stoel te blijven zitten. Je moet schrijven, schrijven, schrijven en niets anders. Mijn lichaam kan die rust niet vinden, ik schrijf snel en wil vervolgens schreeuwen. Ik wil de straat op en iets zeggen. Schrijven is echt iets anders, het is Tolstoj, Dostojevski. Het is ongelofelijk.
Klik hier om Beginning in the middle te bestellen
Klik hier voor de website van Babi Badalov
Klik hier voor zijn Instagram pagina