Geen urgentie is ook urgent
In gesprek met Awee Prins
Uit Verveling, de bestseller van Awee Prins uit 2007, staat vol met kunst -en literatuurhistorische verwijzingen. Meer nog dan filosofie kan de kunst volgens Prins complexiteiten eer aandoen, zonder deze te versimpelen of abstraheren. “Madame Bovary is zonder twijfel een veel beter boek dan Uit Verveling.”.
Wanneer ik zijn huis binnenstap in Rotterdam staat Prins niet peinzend voor het raam te roken, -zoals hij in zijn mail voorspellend schetste- maar zit hij me op te wachten aan een tafel gevuld met boeken, papieren en ander archiefmateriaal. ‘Ik heb me voorbereid’ zegt hij, en schuift het geboortekaartje van zijn oudste zoon onder mijn neus. Ik lees een fragment van Rilke en realiseer me dat ik me geen betere gesprekspartner had kunnen wensen met niemand anders dan Awee had moeten praten over de (on)macht van dromen:
“Vergeet nooit een wens te doen Malte.
Wensen, daar moet je nooit afstand van doen.
Ik geloof dat er geen vervulling van bestaat,
Maar er zijn wensen die het lang uithouden,
Het hele leven lang, zodat je toch niet
Op de vervulling zou kunnen wachten.”
—————————————————————————-
“’Als je dromen op zijn’ vind ik een mooie uitdrukking die duidt op een heel belangrijk, misschien wel het belangrijkste, maatschappelijke probleem van deze tijd. Het deed me denken aan een beeld van Nietzsche die ergens schrijft dat de westerse mens ‘droomt op de rug van een tijger’, we zijn continue van alles aan het wensen en verlangen terwijl we op de rug van een vreselijk wild beest zitten – waarmee hij ook onze eigen oncontroleerbare driften bedoelt. De mens, gewoon een klein curieus ding tussen de dingen, verwacht veel te veel van zichzelf. Het einde van de dromen kun je dus ook positief lezen; als het inzicht dat alle wensen vanaf het begin af aan irreëel zijn.”
‘Uit Verveling’ begint met een motto van TS Elliot: “I shall rush out as I am, and walk the street. With my hair down, so. What shall we do tomorrow? What shall we ever do?” Het is geen opgewekt gedicht, wat zegt deze ‘uitzichtloosheid’ – het gebrek aan dromen – voor jou over de samenleving van vandaag?’
‘We hebben enorme technologische vooruitgang en welvaart geboekt en tegelijkertijd zitten we in een depressie-epidemie. Iedereen is ontevreden. Als vermaak kijken we de meest stompzinnige programma’s op tv of drinken we drankjes op het terras. En dan wordt er een aanslag gepleegd en zijn we ‘aangetast in onze waarden’; als ‘De jongens tegen de meisjes’ en een kek biertje echt is wat onze cultuur definieert zitten we in een enorm treurige situatie. Het cruciale probleem van deze tijd is: hoe is het mogelijk, en is het echt noodzakelijk, dat mensen met wie het goed gaat zich vervelen?’
De ontwikkelingshulp, als ik hem cynisch mag samenvatten, zegt uiteindelijk dit: “ieder mens een dikke pens”. We vinden dat iedereen recht heeft op onderwijs, verzorging, voldoende geld en een dak boven zijn hoofd, maar moeten ook constateren dat de welvarende 5% van de wereldbevolking al die dingen heeft en zich toch onvervuld voelt.
‘Is het niet ontzettend oneerbiedig naar mensen die in echte armoede leven om dit ‘luxeprobleem’ zo serieus op te nemen?’
‘Als wij vinden dat iedereen een zeker welvaartsniveau moet hebben, moeten we ons afvragen of we daar niet al een denkfout maken. Leven vluchtelingen bijvoorbeeld echt minder? Mensenrechten lijken enorme overwinningen op de contingentie, maar uiteindelijk maakt geld of zelfs eten niet gelukkig. Natuurlijk zeg ik niet dat we mensen in nood geen voedsel en onderdak meer moeten bieden, integendeel, maar het is belangrijk om in te zien dat al die welvaart geen recept voor geluk is gebleken.’
‘Er wordt weleens gezegd dat (Westerse) welvarende kunstenaars, door gebrek aan bijvoorbeeld politieke crisissen, geen ‘echte urgentie’ meer hebben om kunst te maken… Kun je nog kunst maken wanneer je dromen op zijn?’
‘Het idee dat er delen van de wereld zijn waar wel en geen urgentie is vind ik onzinnig. Natuurlijk was er in Auschwitz en is er in een operatiekamer meer urgentie dan op een cocktailparty of tijdens een dagje uit maar toch vind ik dat je de filosofische moed moet hebben om te zeggen dat we urgenties eigenlijk niet kunnen classificeren. Het lijkt me beter om de eigenaardigheid van urgenties, ongemakken en dromen te onderkennen. Onze urgentie, die van de verveling, is misschien wel dat er zo weinig urgenties ervaren worden, er niets meer op het spel staat, behalve wat het laatste nieuws lijkt te suggereren. En dat maakt de verveling zo ontluisterend, want als alle zogenaamde problemen zijn opgelost dan zitten we dus ineens met zinloosheid opgezadeld.’
‘Wat vind jij van de nadruk op (politiek) engagement in kunst?’
‘In Istanboel zei een Islamitische architect een keer: “Kunst moet stilerend, verheffend en humaan zijn”. De kunstenaars met wie ik was vielen van hun stoel van het lachen; kunst moet volgens de heersende opinie vooral vernieuwend, controversieel en taboedoorbrekend zijn. Geëngageerde kunst, die zich in de politiek probeert te mengen, is erg belangrijk, maar het is gevaarlijk om de rest weg te zeggen als decadent, naïef of zelfs egocentrisch. Als we zo beginnen zitten we bijna in de Sovjetkunst, waarbij kunst zonder politiek gehalte werd afgestraft omdat het de wereld zogenaamd ontvluchtte.
Kunst is altijd maatschappelijk relevant, want ze is geëngageerd met de contingentie van het bestaan. Alle kunst probeert werelden te ontsluiten, de multidimensionaliteit in ervaring te brengen.’
‘Hoe verhoudt deze contingentie van het bestaan zich tot jouw idee van dromen?’
‘Je kunt op twee manieren over dromen denken; dromen over een betere wereld, het winnen van de loterij of zelfs een goede relatie met je nog ongeboren kind is dromen op de rug van een tijger. Écht dromen is je verhouden tot een mogelijkheid waarin zowel mooie als nare dingen kunnen gebeuren.
In De man zonder eigenschappen beschrijft Robert Musil een vader met ‘werkelijkheidszin’ – zoals de domme ambtenaren, politici, de poldermodellen – terwijl zijn zoon, Ulrich, mogelijkheidszin heeft. Mogelijkheidszin betekent dat alles wat gebeurt ook anders had kunnen zijn, zonder daar direct labels als ‘mooier’ of ‘beter’ op te plakken. Deze kinderlijke verwondering zou je dromen binnen de contingentie kunnen noemen en is dwarrelend in plaats van lineair. Veel mensen vinden dat inspirerend, kunstenaars dichten zichzelf vaak mogelijkheidszin toe. Maar ik vind dat er iets ontbreekt bij Musil: we moeten ook onmogelijkheidszin ontwikkelen, en uit alle drie putten. Met onmogelijkheidszin bedoel ik de acceptatie dat veel ook zal falen, snappen dat de mens in zijn leven volledig vast kan lopen, enorm depressief kan worden, in een verslaving terecht kan komen. In onze configuratie van mogelijkheidszin en werkelijkheidszin stellen we een hele belangrijke dimensie niet aan de orde en dat is dat het allemaal niet lukt. Het is niet eens de nare of droevige optie, die andere twee zijn niet beter of leuker; de onmogelijkheid is een integraal onderdeel van het menselijk bestaan.
‘Tegenover de utopie plaats jij het topisch denken…’
‘De mens is het utopische dier, we hebben een zicht op de toekomst terwijl een steen op de Mont Blanc waarschijnlijk – zeker weten doen we het nooit – niet ’s ochtends wakker wordt en baalt dat hij niet op de Matterhorn ligt. Wij mensen verhouden ons nu eenmaal tot de toekomst, maar moeten inzien dat daar ook onmogelijkheidszin in zit. De uitdaging is te beseffen dat het leven nooit beter of slechter maar enkel anders wordt, en de kracht opbrengen daar niet mistroostig van te worden.
Het topische is wat Heidegger de herhaling noemt; dat je verleden niet achter je ligt maar altijd opnieuw wordt hernomen en geduid. Ik geef ook filosofie in gevangenissen, aan mensen die vreselijke dingen hebben gedaan probeer ik mee te geven dat hun geschiedenis niet is afgesloten, maar ze deze steeds weer in een nieuw licht kunnen herschrijven. Wat overigens niet betekent dat die geschiedenis daarmee meer dragelijk wordt.’
‘Ben je niet toch utopisch wanneer je zegt dat het beter is als je zowel in mogelijkheidszin, onmogelijkheidszin en realiteitszin leeft?’
‘Ik pleit voor een configuratie tussen de drie, maar doe dat op een topische manier, zonder er een recept van te maken; als fenomenoloog beschrijf ik simpelweg de drie dimensies die zich tonen. Wij leven nu in een wereld waarin we de onmogelijkheidzin hebben gereserveerd voor verslaafden, zieken en stervenden terwijl het eigenlijk zit in alles wat we doen en wat ons wedervaart.’
‘Is het politiek en maatschappelijk gezien niet gevaarlijk om het utopisch denken zo weg te zetten? Hebben we na het einde van de Grote Verhalen en de daaropvolgende postmoderne, vaak ironische, korte verhalen niet juist een sterke toekomstvisie nodig om de complexe problemen van vandaag mee te bevechten?’
‘Peter Sloterdijk schreef prachtig in ‘Het Kristalpaleis’; ‘’Het probleem van de grote verhalen is dat ze nog niet groot genoeg waren.” Al die ideologieën en utopieën zijn blijven hangen aan kapitalisme en socialisme, het moet nog veel groter, veel minder gebonden aan verzonnen scenario’s en veel dichter bij de ‘oeroude verwarring’ waarvan Hölderlin spreekt, die de wereld werkelijk tekent.
De populariteit van mensen als Trump en LePen is niet zo gek in een wereld waarin we maar niet gelukkig worden. Eigenlijk is het heel simpel: als je schik hebt in je eigen ontevredenheid word je nooit populist.’
‘In het laatste hoofdstuk van Uit Verveling belanden we bij de kunst en haar kracht de mens zich ‘een van de dingen’ te laten voelen. Op welke manier biedt deze nederigheid een antwoord op ontevredenheid?’
‘Omdat het geplande laatste hoofdstuk niet op tijd afkwam, sluit ik het boek nu af met de kunst. Ik haak hiervoor aan bij de toen net opkomende Object Oriented Ontology – een mooie poging de verveling te doorbreken door nederig en respectvol te beseffen dat alle dingen in een onderlinge en onbevattelijke relatie tot elkaar staan. Het haalt de arrogantie van de mens onderuit.
Dat kunst ons bij uitstek de ding-heid van het ding kan laten zien, zonder het tot een gebruiksvoorwerp te reduceren, vind ik nog steeds een succesvolle these maar ik heb het te sentimenteel en romantisch benaderd door het antwoord op de verveling in een soort nieuwe verwondering te zoeken. Dat is niet het hele verhaal. Kunst geeft ons mogelijkheidszin maar ik heb toentertijd te weinig aandacht besteed aan de derde dimensie.’
‘Hoe zou het verhaal van Uit Verveling dan moeten eindigen?’
‘Ik heb Uit Verveling geschreven ‘uit verveling’ maar er is ook een ‘uit’ de verveling; namelijk door in een andere verhouding tot de dingen te staan. Ik laat de klimplanten en rotsen hun eigen, en voor ons onbegrijpelijke, filosofie zelf uitwerken in de vorm die daarbij hoort. Over de specifieke contingentie van de mens, alle (on)hebbelijkheden die ons als ding tussen de dingen kenmerken, schrijf ik nu Broos denken, wat eigenlijk het laatste hoofdstuk van Uit Verveling had moeten zijn. Hoe is het om als mensending tussen de dingen en de mensen te zijn? Het wordt een topisch boek, een filosofie van de hartelijkheid (niet alleen jegens mensen, maar jegens alle dingen) is na al die ‘beperkte Grote Verhalen’ misschien wel het échte grote verhaal. (lacht) ja, schrijf dat maar op.
Lietje Bauwens (1990) behaalde een master filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en werkte als (filosofisch en cultureel) programmamaker en schrijver. Momenteel onderzoekt ze in Brussel de mogelijkheid van een xeno-architecture.