Geboren Getogen Vreemdeling
Wie landloos is, kent eenzaamheid. We kunnen alleen zijn zonder ons eenzaam te voelen en eenzaam voelen in gezelschap. Eenzame mensen voelen zich verlaten door alles wat hun bestaan definieerde en alles waarmee ze zich identificeerde. We behandelen eenzaamheid dan ook als een vreemdeling die we bij voorkeur ontwijken en negeren, zo nodig segregeren van de rest van ons bestaan en wanneer we onze eenzaamheid niet meer kunnen maskeren, wordt het een krabpaal voor de kwaadaardige woekeringen van onze onderliggende emoties.
Meer dan een miljoen Nederlanders voelt zich sterk eenzaam. Ouderen en migranten krijgen vaker te maken met een opeenstapeling van verschillende gebeurtenissen die sociaal isolement in de hand werken. Denk daarbij aan overleden en onbereikbare familieleden en geen binding met je omgeving en de daarin geldende normen. Als schrijver zoekt Ilias Mahtab naar gedeelde verhalen met een multidimensionaal oppervlak die anders ongezien blijven en die een herkenbaar inkijk geven in ons eigen denken en doen en het leven van de ander. Het onderstaande verhaal is waargebeurd en gaat over landloosheid en sociaal isolement. De namen zijn verzonnen, de buren niet: twee tegenpolen bij elkaar gebracht door landloosheid.
Het was voorbij. Over en uit. Anderen zouden zich snel eenzaam en onveilig voelen zonder verblijf, werk of familie, maar Amir had van overal en nergens zijn huis gemaakt en van niemand en iedereen zijn familie. Sinds hij zijn ouderlijk huis in elkaar zag zakken was reizen zijn vaste baan. Verdomde passie en het vervloekte geld hielden hem het afgelopen jaar in een houdgreep, maar dat was gelukkig allemaal voorbij. Over en uit met de vernedering die hij dagelijks moest slikken voor een dak boven zijn hoofd en de slavenarbeid in het magazijn, waarvoor hij eerst de marteling van het Amsterdamse openbaar vervoer moest ondergaan.
Voor de zesde keer in drie jaar stond Amir voor de keuze: blijven of gaan, vluchten of vechten. Hij had getwijfeld en getobd maar toen zelfs zijn buurman op de vlucht sloeg, kon hij niet langer meer blijven. Zodra hij een voet buiten had gezet, begon het te miezeren en duizenden waterdruppels wikkelden zich als een mantel van vrijheid om hem heen. Water, een goed voorteken. Hij richtte zijn bleke gezicht naar de grauwe lucht, strekte zijn nek en sloot zijn licht groene ogen. Het typische Nederlandse regenwater streelde zijn wangen met zachte vlagen als de zijde sjaal die opa Kabir over zijn schouder sloeg wanneer hij naar buiten ging. Hij mist zijn grootvader meer dan de zoete geur van moeders lamsstoofschotel met perzik of het melancholische geluid van duduk.
Voor de zesde keer in drie jaar stond Amir voor de keuze: blijven of gaan, vluchten of vechten.
De regen leek de smalle Amsterdamse straten voor alles en iedereen te willen verbergen onder een dunne sluier. Alleen de tram naar Flevopark die hem zojuist had laten schrikken was nog herkenbaar en stond op het punt te vertrekken. Amir hield zijn groene koffer boven zijn hoofd als een trofee en loste op in de motregen.
Ansjovis
Vorige winter verruilde Amir pittoresk Leiden, een gedeelde studio en zijn Eritrese huisgenoot Tesfay voor hip Amsterdam, een ruim appartement en een Nederlandse vriendin. Het enige wat hetzelfde was gebleven waren de straatnamen in zijn buurt die zowel in Leiden als Amsterdam vernoemd waren naar zeehelden. Zijn slaap is sinds zijn verhuizing naar Amsterdam gekelderd naar een niveau waarop je niet meer van slapen kan spreken, eerder van een nachtmarathon. Niet dat het in Leiden beter was, maar de laatste tijd tuurt hij ‘s nacht urenlang naar het witte plafond. Het contrast tussen het gure buiten en zijn warme deken is steeds een terugkerende confrontatie met de sleur van zijn nieuwe bestaan in de grote stad. Het neemt hem als een worstelaar in een wurggreep, duwt hem terug onder de deken en drukt hem genadeloos tegen het witte canvas van zijn matras.
’s Nachts voelt hij zich minder eenzaam en voert hij gesprekken met schimmen uit zijn verleden. In de ochtend, als de eerste zonnestralen hun slaapkamer binnendringen, merkt zijn lichaam hoe uitgeput het is. Pas dan is de slaap hem vergevingsgezind en kan Amir, geheel tegen de calvinistische principes van zijn vriendin, even sluimeren.
Steeds vaker mondt dit ochtendritueel uit in een woordenwisseling waarvan de strekking is: zij heeft zich in hem vergist. Zodra zijn vriendin weg is, gooit hij geïrriteerd de deken van zich af en maakt zich, zonder dat zijn vriendin dat weet, klaar voor zijn broodbaan in het magazijn.
Tierend en trillend van de kou prompt hij zich elke doordeweekse ochtend in een tramwagon met beurtelings gapende monden en door adem beslagen ramen om zich daarna te haasten richting een dompige metrocoupe. Als gediplomeerde architect sorteert hij pakjes in een magazijn totdat de ruim diertienhonderd gram aan grijze massa in zijn hersenpan voor zijn gevoel vloeibaar wordt en hij weer naar huis kan gaan. Reizen met het openbaar vervoer doet Amir denken aan zijn tijd in Italië waar hij in overvolle en slecht onderhouden bussen van stad naar stad hopte op weg naar het noorden. Vier maanden lang heeft hij op zijn ouwe sloffen en een lege maag rondgezworven door het land van leren schoenen en La Cucina Alta. Reizen deed hij in Italië noodgedwongen vaak en idealiter in een gezelschap. Als hij ergens was aangekomen, stond pasta ansjovis uit blik gemengd met slaappillen regelmatig op het menu. Goedkoop en goed tegen slechte nachtrust. ‘s Avonds krulde hij versuft zijn rug tegen eenzaamheid en herinneringen van een vorig leven.
Steeds vaker mondt dit ochtendritueel uit in een woordenwisseling waarvan de strekking is: zij heeft zich in hem vergist.
Gispen lampen
‘Liefde?’ Anne-Sophie leunt met haar slaap en linkerschouder tegen de deuropening van de woonkamer. Haar vriend was op bank in slaap gevallen. Het was zaterdagochtend en ze had de nacht doorgehaald. Een uit de hand gelopen vrijdagmiddagborrel op de lege maag. Haar stem was schor en om haar blonde knot hing een walm van sigaretten, parfum en alcohol. Ze zette zachtjes haar werk-tas op de grond naast een groene koffer die ze niet kende.
Anne-Sophie keek met medelijden en gevoel van machteloosheid naar de gekrulde rug van haar vriend. Hij slaapt slecht en de laatste maanden leven ze langs elkaar heen. Bovendien lijkt hij meer interesse te hebben voor hun buurman Cor die Anne-Sophie maar een ouwe zeikerd vindt. Vanochtend had hij haar voor de derde keer betrapt toen ze haar eigen gebouw aan het binnensluipen was. Om haar kater te verergeren en geheel tegen haar principe van een anoniem bestaan in de grote stad stond later op de middag een koffieafspraak met de buren op de planning.
Vijf jaar terug woonde Anne-Sophie in Haarlem en zat ze vast in een verstikkende relatie met een egocentrische restauranteigenaar. Op een avond had ze genoeg cocaïne en moed achter de kiezen om de zichtbare blauwe plekken voor lief te nemen en naar haar ouderlijk huis te fietsen. Na haar relatie wilde Anne-Sophie maar één ding: de modewereld in en wonen in een met Gispen lampen verlicht appartement in New-York. Het werd administratief werk in het reclamebureau van haar vader, een royaal appartement in Amsterdam en drieënveertig sessies bij haar psychotherapeut.
Net toen ze haar carrière vaarwel wilde zeggen, kreeg ze een baan aangeboden in Amsterdam waar ze aan de slag kon gaan bij een modeblad. Ze maakte lange uren en in de avond was lag ze vaak uitgeteld en eenzaam op de bank. De door haar begeerde modewereld bleek anders dan Anne-Sophie het zich had voorgesteld. Om te ontsnappen aan haar eigen realiteit werd ze vrijwilliger bij de Nacht voor de Vluchteling waar ze haar vriend ontmoette. Ze bleven afspreken en ze leerde hem kennen als een intelligente en gevoelige jonge architect met een hartverscheurend vluchtelingenverhaal. Door zijn verhalen kon ze het leven relativeren en stond ze vaker stil bij de kleine dingen van het bestaan. Tegen de wil van haar vader en advies van haar moeder stortte ze zich in een relatie met haar exoot en bleef ze aandringen op verhuizing totdat haar vriend overstag ging en zijn studio verruilde voor haar driekamerappartement.
In het begin ging het goed, maar het laatste half jaar leven ze langs elkaar heen en moet ze raden wat er in zijn hoofd omgaat. In de avond ijsbeert hij door de gang en in het weekend zijn hij en hun bejaarde buurman Cor onafscheidelijk. Cor oefent met Amir zijn woordjes en in ruil daarvoor hoort Amir zijn geouwehoer aan over vroeger. De beste man is een rasechte Amsterdammer en is bijna negentig jaar oud al weet Anne-Sophie dat ook niet zeker. Zijn twintig jaar jongere vriendin Grietje is een geval apart. Een blonde en doortrapte Brabantse met het hart op de tong. “Tuig van de richel”, “SS’rs zijn het!” had ze bij Anne-Sophie geklaagd over de migranten in hun buurt: “SubsidieSlurpers!”
Jenever
Na het overlijden van zijn vrouw was Cor lange tijd alleen. Zijn dagen begonnen met schilderen – een hobby die hij overnam van zijn overleden vrouw – maar eindigde steevast met jenever. Zijn vader was een bekende groenteboer uit Amsterdam-Oost, hij werd coupeur. Jarenlang had hij een zaak aan de Herengracht waar hij uniforms en overhemden aan elkaar borduurde. Hij verkocht zijn zaak en stak zijn geld in een camper en een appartement in Amsterdam-West. Cor was dik in de tachtig maar zag er elke dag gesoigneerd uit met zijn strak gestreken overhemden, gekleurde bretels en manchetknopen. Alleen kort na het overlijden van zijn vrouw liep hij dagenlang rond in zijn pyjama.
Tijdens de cursus schilderen ontmoette hij Grietje die af en toe langskwam met balletjes gehakt. Dertig balletjes gehakt verder had ze haar huur opgezegd. Sindsdien heeft zijn nieuwe vriendin zes keer overlast gemeld bij de politie, middels een nette doch directe brief aan zijn Surinaamse onderburen laten weten dat ze last heeft van hun sterke etenslucht en ergert ze zich zichtbaar aan de “tuig met bonte kraagjes” die ‘s avonds buiten hangen. Cor heeft zijn handen vol aan haar maar eenzaam is hij in ieder geval niet meer.
Zelf komt Grietje uit een dorp en ze is blij dat ze haar Cor heeft overgehaald om de stad te verlaten. Dit is niet meer “hun” Amsterdam. Haar vriend Cor is geboren en getogen in een stad waar hij een vreemde is geworden. Hij woont al jaren in dit gebouw en alleen die nette bootvluchteling van hiernaast komt zondags langs voor een praatje. Op straat hoor je alle talen van de wereld behalve Nederlands en stikt het van expats en vomerende trolleykoffers. Grietje voelt zich op straat niet veilig en een gezellig kopje koffie kost al gauw vijf euro. Gelukkig heeft ze een huis gevonden aan het Tjeukemeer en gaan ze verhuizen.
Op straat hoor je alle talen van de wereld behalve Nederlands en stikt het van expats en vomerende trolleykoffers.
Koffer
Het afgelopen half jaar spraken Cor en Amir regelmatig af op de late zondagmiddag voor hooguit twee uurtjes voor een “bakkie leut” en mierzoete appeltaart van Grietje. Na de appeltaart gaan beide heren over op Bols. Met trots vertelt Cor dan over de groetenzaak van zijn ouwe heer en hoe hij als een leerjongen de kneepjes van het vak als kleermaker leerde. Amir luistert met bewondering naar zijn verhalen over een Nederland dat niet meer bestaat en ook niet meer terugkomt. In zijn oude immer betraande en bedroefde ogen herkent Amir zijn eigen eenzaamheid en gemis.
Vandaag zou alles anders zijn dan anders. Het is zaterdagmiddag en Amir staat voor de voordeur van zijn buren. In de woonkamer hangt de zure geur van gekookte spruitjes en de gangen staan vol met dozen. Ook Anne-Sophie is mee en ondanks haar kater is ze naast Grietje op de bank gaan zitten.
Amir kijkt stilletjes naar zijn dubbel gebeide oude jenever. Met zijn vingertoppen voelt hij langs de randen van zijn schrift met Nederlandse woordjes. Het blijkt hun laatste jeneverritueel te zijn – Cor en Grietje gaan verhuizen uit hun Amsterdam. Niet naar een ander gebouw of straat, maar naar Tjeukemeer, in Friesland. Ze gaan vluchten. Telkens als een stilte valt, vertelt Cor dezelfde anekdotes en weetjes over jenever en Amsterdam. Dat zonder de Tweede Wereldoorlog jonge jenever waarschijnlijk niet bestond; dat de Engelsen en de Schotten de kunst van drank destilleren bij de Nederlanders hebben afgekeken.
Bij hun afscheid worden er geen knuffels uitgewisseld. Amir drukt Cor stevig de hand, zoent Grietje op haar wang en verdwijnt achter de voordeur. Anne-Sophie wilt zijn voorbeeld volgen maar wordt tegengehouden door Grietje – ze wilde Anne-Sophie nog iets meegeven voordat ze gingen verhuizen.
Terug in de woonkamer ruikt het nog steeds naar zure groente. Grietje loopt naar het grote raam en Anne-Sophie volgt met grote tegenzin haar voorbeeld. Cor zit op de bank en doet zijn best om niet op te vallen. Grietje wijst naar de cafés aan de overkant van de straat. Het is Anne-Sophie nooit opgevallen maar vanuit hun woonkamer waren de cafés goed zichtbaar. Zoals vaker wordt de stilte tussen beide door Grietje als eerste verbroken: ‘Er wonen meer dan een miljoen moslims in Nederland. Het is onze stad niet meer. Gisteren stond daar een groep meiden de boel onder te kotsen.’
Er wonen meer dan een miljoen moslims in Nederland. Het is onze stad niet meer.
Even weet Anne-Sophie niet hoe ze moet reageren: ‘Over een jaar zijn er een miljoen tachtigplussers in Nederland. Kunnen we die mooi tegen elkaar afstrepen.’ Anne-Sophie begint zich te ergeren aan Grietje en aan haar eigen schorre stem. Ze ziet hoe het buiten begint te regenen. Haar gedachten zonderen zich af van haar omgeving en ze drukt haar warme en bonkende voorhoofd tegen het koude raam en slikt een paar keer achterelkaar om de steeds groter wordende brok in haar keel weg te drukken.
Buiten regent het steeds harder. Slechts een schaduw met een koffer bij de tramhalte lijkt nog enig teken van leven te geven in een verder uitgestorven stad. Verstijfd van angst en schaamte sluit ze haar ogen. In haar hoofd speelt zich een krankzinnig tafereel af van duizenden vluchtelingen, drijvend op groene koffers, die verder en verder van haar af dobberen.