‘Er zit een romantische ziel in dat kind’
1.
Stendhal, een Frans schrijver, schreef over de liefde en dan met name over het ‘verliefd worden.’ Dit proces noemt hij kristallisatie en verklaart dit als volgt: ‘Wanneer men een tak in een zoutmijn gooit, dan zullen daar na verloop van tijd duizenden zoutkristallen zich op gevormd hebben. Als je verliefd aan het worden bent ken je de persoon allerlei mooie eigenschappen toe. Hij vergeleek het kristallisatie proces met een reis van Bologna naar Rome. In Bologna kan de persoon mij nog niets schelen, het vertrek is instinctief en heeft niets te maken met de eigen wil van de persoon.
Bij mijn vader op zolder vond ik de vijftien dagboeken terug waar ik gedurende mijn kinder- en tienerjaren in geschreven heb. In de dagboeken zaten losse lijstjes, een redelijk indrukwekkende lijst van gestorven huisdieren en de ‘liefdeslijst.’
Een handjevol jongens, waarvan ik me alleen kan herinneren waar ze naar roken. Een paar pagina’s verder lees ik hoe ik verliefd werd op mijn paardrij juf.
‘Er zit een romantische ziel in dat kind’ zei mijn grootvader, als ik glazig voor me uitstaarde en in mijn dagboek schreef. Aan het eind van de middelbare school las ik ‘Die Leiden des Jungen Werthers.’
De briefroman werd geschreven door Goethe. Werther wordt hopeloos verliefd op Lotte. Lotte is al bezet, dit weerhoudt hem er niet er niet van haar te bezoeken. Zodra Lotte trouwt, verandert zijn liefde voor haar in een soort ziekte. Aan het eind van het boek pleegt hij zelfmoord. In negentiende-eeuwse romans werd voor het eerst aandacht besteed aan het gevoelsleven van de personages. In tegenstelling tot literatuur in de Verlichting, die met name rationeel te boek staat. Het boek is een voorbeeld van ervarings- en bekentenisliteratuur, kenmerkend voor de Sturm und Drang, een stroming in de literatuur die aanzet gaf tot de Romantiek. De Sturm und Drang was eerder politiek en sociaal gericht. Werther bekritiseerde de burgers in de maatschappij. Zij die het niet kunnen toestaan, hun gevoelens te uiten. Werther vond dat burgers gedwongen werden in één richting te kijken zich moesten gedragen zoals het hoorde.
Werthers ‘Freitot’ vond navolging, voornamelijk bij de toenmalige jeugd. Het kenmerkt een tijd waar het emotionele leven van het individu bepalend is en voor kunstenaars was dat een onuitputtelijke bron van inspiratie.
De eerste keer Rothko, 2013
Een jaar geleden, mijn eerste weken in Londen. In de weekenden hing ik voornamelijk rond in Café Nero en Tate Modern, waarik het werk van Rothko voor het eerst in het echt zag. Ik snapte het niet, daarom bleef ik kijken. Ik wist dat mensen voor zijn werk hadden staan huilen, religieuze ervaringen hadden, enkel door naar zijn werk te kijken.
In de zaal met de negen Rothko’s werd ik sinds lange tijd stil. Van binnen, wel te verstaan. Ik ervoer een aantal emoties, maar wist niet welke. Ze gingen voorbij aan ‘blij’ ‘verdrietig’ ‘boos’ of ‘gelukkig.’
Ik zag deuren naar andere werelden. Als puber wilde ik niets liever dan ontsnappen. De ‘Freitot’ vond ik geen optie. Tien jaar later werd deze deur geopend, maar in de vorm van een schilderij. De schilderijen van Rothko lijken dit soort openbaringen mogelijk te maken. Doordat ze weinig dwingend zijn in elke emotie er afgebeeld wordt. Toch wordt de kijker gedwongen iets te voelen, iets groots. Iets groter dan hij of zij zelf.
Het kostte me moeite de zaal uit te lopen. Ik was bang het gevoel kwijt te raken. In de tube probeerde ik er een notitie van te maken. Met ‘een deur naar een andere wereld’ deed ik Rothko te kort. Hij wilde het menselijk drama schilderen. Samen met Newman en Gottlieb schreef hij: ‘Wij houden van de eenvoudige uitdrukking van de ingewikkelde gedachte. Wij bepleiten de grote vorm omdat die geen dubbelzinnigheid bevat. Wij willen het platte schilderij in ere herstellen. Wij zijn voor de vlakke vorm omdat die de illusie ontkracht en de waarheid blootlegt.’
En: ‘Het is een wijdverbreide opvatting onder schilders dat het er niet toe doet wat men schildert, als het maar goed geschilderd is.Dit is nu de kern van van academisme. Er bestaan geen goede schilderijen die over niets gaan.
Wij beweren dat het onderwerp het belangrijkste is en dat alleen tragische en tijdloze onderwerpen betekenis hebben’ hij geloofde erin dat je met kunst iets in de mens kan laten bewegen.
Verliefd, 2014
Ik was verliefd. Hij probeerde aan mij uit te leggen dat dat niet wederzijds was.
Ik begreep het niet, al deed ik wel mijn best.
‘Niet meer?’ vroeg ik.
‘Nee, nooit geweest. Gaat ook niet gebeuren.’
Het werd even stil. Ik probeerde een vlek van mijn rok te poetsen, hij had zijn handen op zijn bovenbenen gelegd, even leek het alsof hij ging opstaan. Hij was zichtbaar opgelucht en glimlachte.
‘Zo’ zei hij. ‘Het lijkt me wel leuk om vrienden te blijven.’ Voegde hij er aan toe.
Ik knikte. ‘Nou, mij ook.’
In de trein moest ik hard huilen. De conducteur keek even naar me, maar vergat mijn kaartje te controleren.
Naar de kunstacademie, 2007
Ik was voor dat ik naar de kunstacademie ging zo’n veertien keer verhuisd. Mijn ouders zijn beiden musici, dat was niet de reden voor chronische onrust. Ze gaven les aan een muziekschool. Ik vraag me nog steeds af wat ze zo onrustig heeft gemaakt. Ik vraag me ook af of onrust iets is wat je aan je kind kan doorgeven.
Zo blijkt.
Op mijn achttiende verhuisde ik naar een zolderkamer in de binnenstad van Kampen. Ik luisterde naar de Smiths en dronk voor het eerst te veel alcohol.
De euforie die gevolg was van het op mezelf wonen, maakte snel plaats voor een soort eenzaamheid die ik niet kende. Fysieke eenzaamheid. Alleen in een ruimte zijn. Ook al beperkte de ruimte zich tot vijftien vierkante meter, het was een leegte waartoe ik me verhouden moest.
Op de academie werden mij gelijksoortige vragen gesteld. Althans, ik herkende ze. Hoe verhoud ik mij tot de leegte op een vel papier?
Een van de kenmerken van de romantische schilderkunst is de mens klein maken ten aanzien van de natuur. Men had liever een woud dan een tuin. Een woud is natuur, een tuin cultuur.
De symmetrisch aangelegde tuinen moesten plaatsmaken voor woeste kronkelpaden.
Caspar David Friedrich schilderde begin 1800 ‘Kreuz im Gebirge.’
Een schandaal. Niet de kruisdood van Jezus, maar de overweldigende natuur stond in de aandacht.
Thematieken zoals schoonheid, gevaar, en religie waren geen nieuwe begrippen maar in deze combinatie leverden ze unieke kunstwerken op. Ook introduceerden ze een nieuw artistiek ideaal. De mens met zijn nietigheid confronteren, maar tegelijk optillen naar een hogere werkelijkheid. Aan het eind van het tweede jaar voelde ik me op mijn kleinst. Het was het begin van een depressie die al met al twee jaar geduurd heeft. Een fantastische bodem voor een kunststudie, bleek.
Ik deed lacherig toen mijn therapeut creatieve therapie voorstelde. Schilderen en schrijven deed ik al. Ik wilde er over praten, met hem. Hij had donkerbruine ogen en hield zijn hoofd schuin als ik hem iets vertelde. Hij begreep niet waarom ik depressief was. Ik begreep het zelf ook niet zo goed, ik heb een optimistisch karakter en ben opgevoed door twee optimistische mensen. Toch leek alles in één klap leeg. Alles had zijn betekenis verloren. Op school werd ik hiermee geconfronteerd. Ik moest op zoek naar betekenis. Ik zat met opgetrokken schouders achter mijn bureau, tekende en schreef veel in mijn dagboek. Al mijn werk ging over mezelf. Heel letterlijk over mezelf. Docenten van de illustratieopleiding vroegen om persoonlijk werk, maar mijn werk was te persoonlijk. Er miste iets ‘universeels.’ Mocht mijn depressie niet het onderwerp zijn?
Een tweede keer Rothko ,2014
Ik zit in de trein naar Den-Haag. Mijn hoofd zit vol. Een van mijn
beste vriendinnen heeft het contact verbroken en ik ben weer
verliefd aan het worden. Een hoop om over na te denken. Ik ben
met mijn moeder en haar vriend. In de rij voor het museum krijg
ik van mijn moeder een boterham. Ik neem een hap maar kauw
amper. Ik ben zenuwachtig. Achter ons staan twee mopperende
senioren. Ze begrijpen niets van de grote belangstelling.
‘Rothko is nu niet bepaald toegankelijk.’ Zegt de een.
Ik wil me omdraaien, maar in plaats daarvan kijk ik naar mijn
moeder, ze glimlacht. Als ik voor het eerste schilderij sta
overkomt me precies hetzelfde als in Tate Modern.
Het wordt stil in mijn hoofd. Al zijn de vensters naar andere
werelden veranderd in spiegels. Is het mogelijk dat ik mezelf zie
in het werk van Rothko? Is het daarom zo stil geworden opeens?
Wil men dat wel, zichzelf zien?
In de trein terug naar Zwolle zie ik mezelf in de weerspiegeling
van het raam. Ik ga steeds meer op mijn vader lijken. Mijn
moeder staart naar haar telefoon, ze heeft foto’s gemaakt van de
schilderijen en ik vraag haar waarom. Ze haalt haar schouders op.
‘Beetje zinloos,’ mompelt ze. Ik knik en leg mij hand op haar arm.
Ze vraagt of ik blijf eten, ik knik.
Ik besta een kwart eeuw, van deze vijfentwintig jaar woon ik
zeven jaar op mezelf. Dat wil zeggen, los van mijn ouders.
Natuurlijk ontwikkelde ik vooral in de eerste jaren een
afhankelijkheid naar huisgenoten toe, maar sinds een jaar voel ik
een onafhankelijkheid die ik nog niet eerder voelde. De puberale
en post-puberale melancholie is vrijwel helemaal verdwenen. Er
zijn andere thema’s ten tonele gekomen. Maar de romantische ziel
is niet verdwenen. Er werd me niet gedaan er afstand van te
doen, zeker niet op de kunstacademie. Er werd me gevraagd hier
juist op in te zoomen. Liever niet je dagboek verheffen tot kunst,
maar het wel hebben over het menselijk drama. Universele
menselijke thema’s. Liefde, dood, verlies. Ieder mens creëert op
den duur zijn vaste eenheden die zijn bestaan enige continuïteit
verlenen. Werk, sociale contacten, etc. Het is als mens makkelijk
om in deze continuïteit te verzanden, maar men verzandt net zo
makkelijk in het menselijk drama. Voor de een lijkt het verzanden
makkelijker dan de ander.
Damien Rice schreef acht jaar geen liedjes door liefdesverdriet.
Kierkegaard verbrak zijn verloving met Regine, waarom is nooit duidelijk geworden, maar vermoedelijk omdat hij het gevoel had haar nooit gelukkig te kunnen maken. Hij wijdde de rest van zijn leven aan het schrijverschap, in eenzaamheid. Regine werd nog vaak genoemd in zijn dagboeknotities. Kierkegaard bleef haar emotioneel trouw, dit bleek ook uit het feit dat zij zijn enige erfenaam was.
In het tweede jaar van illustratie werd ons gevraagd aan onze meest nare herinnering te denken en hier beeld van te maken. De meisjes moesten huilen en de jongens keken wat verdwaasd voor zich uit. We werden gedwongen om over ons eigen menselijk drama na te denken. Hierna heb ik altijd gedacht dat je het hier over moest hebben. Ik ging me later in mijn studie wel afvragen of ik dat wilde, maar het leek onvermijdelijk. Althans, voor mij. Maar kun je het menselijk drama kennen als je negentien bent? Ik voelde het al wel, ondergronds. Maar wilde, of kón het er nog niet over hebben.
Toen ik Rothko voor het eerst zag viel het kwartje.
Aha, dacht ik. Zo zou het er uit kunnen zien. Alles wat er was gebeurd en op dat moment gebeurde kwam even tot stilstand. Mijn voormalige depressie, Noorwegen, Londen, de scheiding van mijn ouders, de gebroken harten. Daarmee wil ik niet zeggen dat Rothko tegen al die dingen een medicijn is. Het stelt het sublieme ter sprake. Iets groots en duisters.
Halverwege de zeventiende eeuw werd het begrip Romantiek gebruikt, in eerste instantie om aan te geven dat iets bombastisch was, of zelfs kinderlijk. Maar in de negentiende eeuw kreeg de term een positieve lading. Kunstenaars streefden niet meer naar een onpersoonlijk heldere stijl, of het uitdrukken van universele waarheden. De romantici waren enkel geïnteresseerd in het uitdrukken van eigen overtuigingen en gevoelens. Constable zei dat schilderkunst voor hem enkel een ander woord voor gevoel was. Caspar David Friedrich was van mening dat de enige wet voor een kunstenaar zijn eigen gevoel was. Romantici hadden het verstand de kunst uitgezet.
Caspar David Friedrich groeide op in een protestants Duits gezin. Hij keerde zich af van elk mogelijk gezag. Hij geloofde in een innerlijk licht en legde de nadruk op het eigen oordeel van het individu. Zijn landschappen lijken het resultaat van een langdurend en heftig zelfonderzoek. Waaruit twijfel, nietigheid en onzekerheid blijken. In de natuur is niet langer een goddelijke orde te ontdekken. De mens is een vreemde geworden in de natuur.
Een mooie overeenkoms tussen Rothko en de romantici is te zien in Friedrichs monnik aan zee. Robert Rosenblum maakt deze vergelijking in Modern Painting and the Northern Romantic Tradition: Friedrich to Rothko. Vormen zijn niet goed te onderscheiden, dit geeft de werken iets mystieks. Ook lopen de lucht en horizon in elkaar over, net zoals de kleurvlakken van Rothko. Vlak voor zijn dood maakte Rothko nog een serie doeken die uit twee delen bestaan, de bovenste helft is pikzwart en de onderste helft diep donkergrijs, een dreigende combinatie van kleur.
Clement Greenberg wist niet wat hij moest met het werk van Rothko, sterker nog, hij vond het niets. Deze afkeer was wederzijds. Dit blijkt het volgende citaat van Rothko: ‘’ Ik beschouw mijn schilderijen als drama’s’ en ‘ Ik ben geen abstract schilder. Ik ben niet geïnteresseerd in de relatie van kleur of vorm of wat dan ook. Ik ben alleen geïnteresseerd in de uitdrukking van fundamentele menselijke gevoelens: van tragedie, extase, noodlot enzovoort.’
Zo komt er nog een link tussen zijn werk en dat van Friedrich aan het licht, het religieuze element. Religie was voor de vroege romantici altijd een groot onderdeel van het romantisch repertoire geweest. Voor Rothko was religie even belangrijk. Dit blijkt uit zijn bekendste uitspraak: ‘Het feit dat mensen ontroerd zijn en moeten huilen als ze mijn schilderijen zien, bewijst dat ik die fundamentele menselijke gevoelens kan overbrengen. De mensen die voor mijn schilderijen staan te huilen, hebben dezelfde religieuze ervaring als ik toen ik ze maakte. En als je beweert dat je alleen ontroerd bent door de relaties tussen de kleuren, dan begrijp je niet waar het om gaat.’ Zowel Friedrich als Rothko confronteren je met de nietigheid van het bestaan. De toeschouwer ervaart de angst dat hij de grens van zijn eigen bevattingsvermogen zo dicht nadert dat hij zijn eigen geest niet meer beheersen kan.
De dichter Baudelaire merkte later op dat de Romantiek niet nauwkeurig te situeren is in onderwerpkeuze of exacte waarheid, maar uitsluitend in een manier van voelen.
Je kan ook niet echt spreken van één duidelijke stijl in de Romantiek. Vanuit het neoclassicisme ontstonden een aantal individuele stijlen. Het werd niet afgezworen, maar in stukjes gedeeld.
Francisco de Goya werd rond 1800 de belangrijkste Spaanse schilder, hij specialiceerde zich in religieuze voorstellingen en portretten en werkte veel voor het hof. Dat zijn vroegere optimistische geloof in de macht van de rede plaats maakte voor iets anders blijkt uit zijn schilderijen. Een ontwrichte wereld, bewoond door kwaadaardige, nauwelijks menselijke wezens. Twijfel maakt plaats voor ongeloof.
Ik beschouw mijn leven tot nu toe als mijn persoonlijke Romantiek. Dat wil zeggen, de afgelopen tien jaar. Maar wat houdt dat in? Is dat omdat ik me nergens echt thuis voel, het me klein voelen ten aanzien van de bergen in Noorwegen, de zee, en ‘al het andere.’ De grote hoeveelheid onbeantwoorde en onaffe liefdes , een fascinatie voor het bovennatuurlijke. Ik heb mijn gevoel altijd centraal gesteld en me er door laten leiden. Ik stopte een paar maanden voor mijn afstuderen, omdat het systeem me naar de keel greep. Het voelde niet juist meer. Ik heb me altijd een outcast gevoeld en dat voelde twee jaar geleden niet meer als zwakte, maar als kracht. Ik kwam ook weer terug. Omdat dát weer juist voelde.
Ik ben vijfentwintig, hield het niet voor mogelijk, maar ik word sinds een jaar niet meer verlamd door twijfel, of door chronische onrust. Natuurlijk bestaan deze trekken nog, ik dwaal,zoek, en de rede verliest het nog regelmatig van mijn gevoel, maar ik ben rustiger geworden. Ik vraag me daarom steeds vaker af, wat doet dat met mij? Wat doet dat met mijn kunstenaarschap? Is rust wel wenselijk, als je kunst maakt? Ik kan de chaos nog wel opzoeken en het is deels nog wie ik ben, maar het is niet meer het grootste gedeelte. Het beperkt zich tegenwoordig veel vaker tot ‘de afwas niet doen’ in plaats van ‘ziek van emotie.’ Veel romantici haalden de dertig niet. Zelfmoord, TBC. Haalden ze de dertig wel, dan werden ze veelal burgerlijk. Is mijn romantische insteek als kunstenaar nog relevant?
Wat staat me te wachten, wat moet ik doen, hoe nu verder? Wat beweegt mensen om telkens weer hun eigen duister aan te boren? Belangrijker nog, wat heeft mij bewogen en waarom beweegt het mij nog steeds? Waarom blijf ik uitkomen bij mijn eigen ellende?
2.
Over melancholiek en tragedie
Het tragische behoort sinds de Romantiek tot ‘ de goede zeden’ in West- Europa. We gaan er vanuit dat een tragisch leven een interessant leven moet zijn en op het burgerlijke wordt neergekeken.
In het gedicht van Patricia de Martelaere, filosoof en auteur, ‘ dood van Joris’ voel je een persoonlijk tragedie.
‘Het was zo’ n mooie vorm, met het uitzicht
van een jonge kat, het uitzicht op oneindigheid,
de zee, de zee. De kat van de voorkant, noemden
we hem, want achteraan hadden we al een oude.
Terwijl ik op de mat op mijn hoofd stond om lenig
te blijven zat hij te kijken, wit met zwarte vlekken
Ik vond hem stijver dan ik ooit was geweest
naast de weg in het dorp, waar hij alleen daarvoor
naar toe was gegaan. Ik laadde hem in om aan
mijn dochter te tonen hoe dood iets kon zijn wat
even tevoren leefde. Komt het daardoor, vroeg
ik mij af, dat jonge vormen zo gretig vergaan, om
dat ze –pas van huis- nog goed de plekken weten
waar de dood kan staan?
Maar toen ik later het huis in wou gaan zag
Ik hem opnieuw op de oprijlaan. Hij kwam om
Te kijken, zwart met wit, in de vorm van een ekster.
Zoals toen de vader, met het haar van een
Zuiderling, midden in een nacht van boord
sprong in de Noordzee, en ik drie dagen
later de bomen zwart zag van kraaien
Wat de tragedie precies geweest is blijft gissen. Ze gaf bijna geen interviews. Journalist Martha Pruis schrijft een boek over de Martelaere. Hierin beschrijft ze een gesprek met de uitgever van de Martelaere. Ze vertelt Pruis dat De Martelaere met haar man en twee kinderen met de boot naar Engeland gingen. Toen ze in Dover aankwamen was haar man nergens te bekennen. Overboord gevallen, of gesprongen. Het lichaam is nooit gevonden. Pruis bekent dat ze het verdwijnen een tragisch, maar mooi gegeven vindt en verwijst naar de film Sous le sable, waarin een echtpaar een dag naar het strand gaat, zij ligt te zonnen en hij neemt een duik. Na een tijdje gaat de vrouw rechtop zitten en tuurt naar de zee. Haar man is nergens te bekennen. Het tragische is dat je niet weet wat er met iemand gebeurd is.
Na het verdwijnen liet De Martelaere het geld wat ze verdiende aan haar boeken altijd storten op de rekening van haar man. Toen ze het een keer per ongeluk op haar rekening stortten werd ze boos.
‘ Niemand verliest graag, en toch moeten we het leren,’ is de eerste zin van haar essay ‘ een verlangen naar ontroostbaarheid.’ Ze maakt hierin onderscheid tussen de gewone rouwende en de melancholicus. Bij de gewone rouwende is het een normaal proces. Bij de melancholicus is het iets ziekelijks, tot levensbedreigend aan toe. Het relativeringsvermogen ontbreekt. De romanticus is melancholicus. Hij verliest het object, maar ook het zelf. Goethe’s Werther verliest niet alleen Lotte, maar zichzelf net zo snel. Een wanhopig verliefde staat volgens De Martelaere gelijk aan een melancholicus. Iemand die volledig verlamd wordt door de gedachte aan het verlies van de geliefde. Bij de melancholicus begint het rouwen al bij voorbaat, het zit hem dwars dat hij nooit iemand zal bezitten.
‘ Wat de wanhopige verliefde eigenlijk zou willen is het liefdesobject opeten zonder dat het daardoor vernietigd wordt. Een soort doorslikken zonder kauwen en zonder vertering, zodat het object in hem blijft zitten, als een vulling, iets dat maakt dat hij nooit opnieuw leeg zal zijn. Nooit meer opnieuw honger zal hebben, nooit meer opnieuw zal begeren.’
Het lijden van de melancholicus is chronisch. Dit lijden maakt hem onkwetsbaar. Niemand kan hem immers nog kwetsen, niemand hem immers ongelukkig maken, want dit is hij al.
Een meester in het uitbeelden van het menselijk drama is Francis Bacon. Het werk van Bacon raakt me precies op dezelfde plek als Rothko. ‘Drie studies van figuren aan de voet van een kruisiging’ een triptiek waarop drie figuren worden afgebeeld, of ze menselijk of dierlijk zijn is niet duidelijk, het hangt er tussenin. De oranje achtergrond is zo heftig, net als met de kleurvlakken van Rothko, dat je het psychisch waarneemt in plaats van fysiek. Het dreunt je systeem binnen en zet alle kranen open bij dreiging van uitzetting. Je denkt niet eerst: oranje. Je voelt, direct. Bacon wil de menselijke aard, het voelen en functioneren doorgronden. De schilderpraktijk overheerst zo sterk dat er nauwelijks ruimte over blijft voor theorie, of een vooropgezet idee. Hij zag theorie als een obstakel,de praktijk kan het systeem van binnen uithollen.
3.
De Romantiek, schoonheid en/of het sublieme
‘A terrifying beauty.’
In februari woonde ik een lezing bij van sterrenkundige Govert Schilling. In die lezing gaf hij antwoord op de vraag of er een planeet is als de aarde. Hij begon met de basis, ons sterrenstelsel. Toen hij vertelde hoe groot Jupiter is in verhouding tot onze aarde ging er een ongemakkelijk lachje door de zaal heen. We voelen ons al nietig op zee, of in een berglandschap. Het blijft een beetje pijnlijk, je er aan laten herinneren dat zelfs dat niets voorstelt.
‘We zijn onvindbaar.’ Van deze opmerking kreeg ik het benauwd.
‘ Als je ergens in de ruimte wordt losgelaten, is het onmogeijk om planeet aarde terug te vinden.’
De paniek was compleet. Een vriendin zat naast me, ik keek naar haar en zag dat ook zij wat bleker was geworden. Op de fiets terug naar huis spraken we maar kort over de lezing. Het gesprek ging al snel over tot de orde van de dag. Een jongen die mij niet terug had gebeld, moeilijkheden op haar werk en we vroegen ons af of we nog kaas hadden. We waren ons eigen universum weer binnen gefietst. De paniek was weer even weggezakt, maar ik wist ook dat hij geduldig zou wachten totdat er iets zou gebeuren. Iets waardoor hij me weer op de schouder tikken kan. Het leven wordt gedomineerd door routine. Je wordt afwisselend geconfronteerd met zin en zinloosheid. Soms loop je er toevallig tegen aan, hoewel de zinloosheid soms lijkt te overheersen en dagelijks terug lijkt te keren. De zin verrast je vaak. Althans, mij wel. Ik lees iets, of ik zie iets. Een tijdje geleden las ik over de zon van Eliasson, die in 2004 in de Turbine Hall van het Tate Modern te zien was. Lastig om iets over te schrijven waarover je alleen gelezen hebt. Vooral als het een kunstwerk betreft waarbij de ervaring de essentie is. Vooral de atmosfeer moet bijzonder geweest zijn. De IJslandse-Deense kunstenaar Olafur Eliasson hing een enorme gele bol op. De Britse kranten stonden er vol van.
‘A terrifying beauty’ schreef the Daily Telegraph. Hans den Hartog Jager legt de link tussen het geel van de zon en het werk van Barnett Newman.
‘Het diepe zuigende geel doet denken aan de grote, bijna monochrome kleuren vlakken van de Amerikaanse abstract expressionist.’ Eliasson en Newman zijn beiden geïnteresseerd in gevaar, in het oproepen van een beeld of sensatie zo krachtig, dat je je geest niet meer onder controle hebt.
Schoonheid lijkt hier niet bij te passen, bij deze ervaring, al blijft het ons wel bezighouden. Mag iets nog mooi zijn? Tijdens de Romantiek ontstonden er twee sporen. Het klassieke schoonheids ideaal raakte langzaam in het defensief. Den Hartog Jager zegt hierover: ‘naarmate meer avant gardes elkaar opvolgden en men min of meer aan het idee gewend raakten dat lelijkheid vaak een voorbode was van inhoudelijke kracht, werd de klassieke vormentaal steeds vaker gezien als een teken van status quo, van conservatisme en oubolligheid. Dit had tamelijk dramatische gevolgen. Aan het eind van de negentiende eeuw waren de twee sporen zo ver uit elkaar gegroeid, dat de klassieke en de romantische norm onverenigbaar zijn geworden.
De Aestetic movement was één van de vele avant gardes en begon rond 1860. Ze keerden zich nadrukkelijk af van de industriële revolutie die ze associeerden met grofheid, leljikheid en massaproductie. Ze voelden niet de noodzaak de maatschappij te veranderen, ze wilden enkel het leven verfraaien.
De kunstenaars van deze beweging zetten als eerste avant garde beweging een stap buiten de kunst, ook begaven ze zich op het gebied van design. Oscar Wilde behoorde tot de Aestetics movement, en was een estheet pur sang. Hij transformeerde zijn hele leven tot een kunstwerk. De balans tussen escapisme en actualiteit maakte het werk zo controversieel en misschien wel de laatste stroming die schoonheid zo hoog in het vaandel had. Een vorm van schoonheid waardoor expressie verloren ging en werden daardoor verguisd door de post-romantici.
Schoonheid werd een aflopende zaak. ‘De moderne kunst werd gedreven door het verlangen de schoonheid te vernietigen’ aldus Barnett Newman. En volgens André Malraux is dit proces al gaande sinds Goya.
Berndnaut Smilde, een Nederlandse beeldend- en performance kunstenaar maakte een reeks zelfgemaakte wolken. Dit betekende in 2012 zijn doorbraak, het werk werd onder andere aangekocht door de Saatchi gallery. Zijn grootouders hadden een schilderij van een schip op zee, dat een storm in vaart. Smilde heeft de natuur naar binnen gebracht, en daardoor een totaal ander kader gegeven. Net als Eliasson. Al is zijn versie minder dreigend. Een wolk is immers zachter dan de zon. Het werk van Smilde is vervreemdend, brengt een ander soort dreiging met zich mee. Een wolk is gevaar in potentie, de zon is hoe dan ook gevaar. Het verplaatsen van de natuur lijkt de mens machtig te maken, maar we weten ook dat we het niet zullen winnen. Het weer is iets wat zo maar kan omslaan. We zijn er constant mee bezig, omdat we weten dat het ons kan overmeesteren. We kijken vluchtig naar de lucht, nemen we wel of geen paraplu mee? Door een element van de natuur naar binnen te halen kunnen we gaan nadenken over het effect van de natuur.
De Romantiek is niet gestopt in 1890, zoals in de geschiedenisboeken staat geschreven.
‘ Voor zover je de Romantiek kunt zien als reactie op de modernisatie, zou je kunnen zeggen dat onze digitale wereld zo langzamerhand onontkoombaar is dat we op zoek zijn naar een soort puurheid, naar zuivere ervaringen’ schrijft Maarten Doorman in zijn boek ‘de Romantische orde.’ Als we om ons heen kijken zien we chaos. Dit vraagt om een uitvlucht. Daarnaast willen we weten wat nog zuiver is. We lezen het op elk supermarkt product: authenticiteit. We beginnen door te krijgen wat we met onze natuur aan het doen zijn. De Romantiek borrelt weer in ons op. Ze is niet iets nieuws, maar iets wat we af en toe vergeten, en we weer herkennen zodra we d’r weer zien. Voor een Rothko, of zwijgend achter de televisie, starend naar het nieuws. Voor als we ons niet thuisvoelen op onze eigen aarde en tijd. Als we terugverlangen naar een andere tijd, een andere plek. We vragen ons af of de schoonheid nog bestaat. We schudden onze hoofden bij het zien van de gruwelijke beelden op televisie, maar het wakkert iets aan wat we niet willen weten: dat zijn wij, dat is de mens. De schilderijen van Goya lijken actueler dan ooit. Naar een schilderij durven we te kijken. Het zijn immers geen echte beelden. Een kunstwerk kent de weg naar binnen, waar we televisiebeelden het liefst buiten laten staan.
In Noorwegen zaten mijn broertje en ik op een kleine basisschool aan wal. Achter de school lag een meertje, daarin zwommen drie zwanen. Vader, moeder en hun jong. Het jong raakte gewond, een gebroken vleugel. Geen van ons wist hoe dat gekomen was. Een van de leraren haalde een geweer uit de achterbak van zijn auto en schoot de vogel dood. Hij roeide naar het dier toe en haalde het uit het water. In de middagpauze zag ik het in de achterbak liggen. Ik was twaalf en begreep goed wat een genadeschot was. Toch treurde ik. Vanuit het klaslokaal keek ik naar het meertje. De twee zwanen cirkelden nog drie dagen lang boven het meertje, daarna vertrokken ze. Ik vraag me nog steeds af wat ze heeft doen besluiten te vertrekken. Ze deden iets wat wij mensen vaak niet lijken te kunnen, ze lieten het los.
Tegenover zwelgen in emoties staat: het los kunnen laten. Beide leveren beeldend interessante processen op. En ik merk dat ik na jaren zwelgen voor het eerst ‘de dingen’ los kan laten. Dit houdt in dat er een ruimte, maar ook een leegte ontstaat, en die leegte moet opnieuw worden ingedeeld. Het ‘zelf’ is iets anders geworden. Het blijft verrassen, maar het is geen donker, onbekend gebied meer wat me schrik aanjaagt. Het is iets waar ik naar terug kan keren, iets waar ik uit kan putten. Deze blik verruimt, ik zie meer, ik kijk anders. Dat anders kijken is me immers beloofd toen ik aan de kunstacademie begon.
‘Er zat een romantische ziel in dat kind.’
Ik studeer bijna af, en daarmee zou ik ook moeten definiëren
wat ik nu ben, wat ik doe. Hoe beter ik mezelf heb leren kennen hoe minder ik me genoodzaakt voel om te schilderen. Toen ik begon aan de kunstacademie wist ik het zeker. Ik moest en zou kunstenaar worden, ik had immers een kunstenaarsziel. Althans, die had ik mezelf toebedeeld. Een romantische gedachte, een type mens met speciale krachten. Speciale krachten die instaat zijn ons waarheid te tonen, hij houdt zich daarom ook niet bezig met burgerlijkheid, dat is beneden zijn stand. Je richt je op jezelf, op je eigen nietigheid en op je eigen gevoelsleven. Een levenshouding die leidt tot verstrikking in het zelf, geen wonder dat veel romantici zichzelf verhingen.
Je ontkomt als maker niet aan zelfvernieuwing, je oude huid er afpeuteren en je verbazen over je nieuwe vorm. Door de kunst heb ik mezelf weten te vernieuwen.
Het heelal mag dan uitdijen, waardoor het makkelijk is ons fysiek miniscuul te voelen, maar onze geesten dijen ook uit. Hoe meer we te weten komen, hoe groter we worden. Je bent klein wanneer je niets weet.
‘Je bent romanticus af’ mailt mijn grootvader. Hij heeft mijn scriptie gelezen en de conclusie getrokken. ‘Maar wat nu?’
Voorheen was ik door deze vraag in paniek geraakt, maar het voelt als een bevrijding. De Romantiek is dus nog voelbaar en zeker aanwezig, maar mijn persoonlijke Romantiek is tot een eind gekomen. Ik ben volwassen geworden, zonder ten onder te gaan aan mijn eigen emoties. Ik koos niet voor de ‘Freitot’ maar besloot de heftigheid van dit alles uit te zitten. De romantische vernieuwingsdrang is gebleven. Ik heb een laag van mezelf afgepeuterd en mag me nu gaan verwonderen over een nieuwe vorm.
Bronnenlijst
-Het sublieme, het einde van de schoonheid en een nieuw begin – Hans den Hartog Jager
Athenaeum—Polak en Van Gennep, Amsterdam 2003
–Als je weg bent (over Patricia de Martelaere) – Marja Pruis, Prometheus, 2013
–Bacon, Luigi Ficacci – Taschen, 2004
–Modern Painting and the Northern Romantic Tradition (Friedrich to Rothko), Robert Rosenblum – Thames and Hudson, 1975
–De romantische orde, Maarten Doorman – Uitgeverij Bert Bakker
–De tweede helft, beeldende kunst na 1945, Ad de Visser – Uitgeverij SUN Nijmegen/Amsterdam
–Algemene kunstgeschiedenis, Honour and Fleming — Meulenhoff
–Het romantische verlangen in (post)moderne kunst en filo
Vind je het ook zo jammer dat jouw scriptie ligt te verstoffen op een boekenplank of diep in de documenten op je harde schijf? Stuur dit onderzoek dan op naar lienekemotley@gmail.com en zij zal contact met je opnemen.