‘Er zijn heel veel open wonden die gewoon nog niet behandeld zijn’ – in gesprek met Quinsy Gario
Quinsy Gario is een performancekunstenaar die, in zijn eigen woorden ‘bezig is met het dekoloniaal herinneren en het verstoren van institutionele praktijken die kolonisatie voortzetten, of koloniale praktijken voortzetten.’ Hoe hij dit doet, hoe hij zich staande houdt, hoe hij netwerken en cirkels verbindt en hoe het familie kunstenaarscollectief hierin een onmisbare rol speelt, vertelt hij tijdens een openhartig gesprek met Rita Ouédraogo. ‘Wanneer we het hebben over het dekoloniseren van het museum moeten we de vraag stellen of dat überhaupt mogelijk is. Voor musea die nu ook erfgoed teruggeven is mijn vraag wat stuwt dat, net als met de excuses voor de slavernij. Er is heel lang geijverd voor beide en nu het op gang is gekomen blijken dezelfde koloniale machtsspelletjes de overhand te voeren.’
Rita Ouédraogo
In je bio staat dat je dichter en performancekunstenaar bent en je bezig bent met dekoloniaal herinneren en het verstoren van institutionele praktijken die kolonisatie voortzetten, of koloniale praktijken voortzetten. Is dichten een manier waarop je dit probeert aan te kaarten?
Quinsy Gario
Daar begon het mee. De manier waarop bij dichten woorden, grammatica, zinnen helemaal anders geconstrueerd kunnen worden dan eigenlijk de norm is. Dat gaf me al een bepaald soort inzicht, van wacht even, hier gebeurt meer dan wat mogelijk zou moeten zijn, of zou mogen zijn. En dat hele idee van wat mag en wat zou mogen, binnen de poëzie kun je al die regels loslaten. Er zijn zoveel verschillende vormen van poëzie, zoveel verschillende manieren van omgaan met klanken. Nadat een lezer of een toeschouwer bij een performance het meemaakt is er een soort verstoring in de tijd en ruimte die je gezamenlijk deelt. Een persoon is nooit meer hetzelfde nadat ze een gedicht hebben gelezen of gehoord; En dat kan voor iedereen anders zijn, gebaseerd op diens bagage. Je kan iets opwekken bij iemand waardoor een totaal andere wereld opengaat dan waarvan jij als maker überhaupt dacht dat mogelijk was. En soms wanneer ik dan vroeger ergens naartoe ging voor een optreden, dan ging het om tenminste één persoon raken. Als een persoon geraakt was dan was het al genoeg.
Zou dit ook kunnen zonder dat je erbij bent? Doet het dan nog steeds wat je wil dat het doet? Of is het belang dat je die reactie ziet en voelt?
Nou, ik ben juist een master gaan doen omdat ik wilde uitzoeken wat er zou gebeuren als ik er niet meer bij was. Bij performance is jouw aanwezigheid een belangrijk onderdeel van het werk. Ik wilde uitzoeken wat er zou gebeuren als mijn lichaam niet meer het middelpunt was van mijn werk. Maar tijdens de opleiding kwam ik erachter dat mijn opdracht aan mezelf de verkeerde was voor waar ik werkelijk naar op zoek was.
Bedoel je met de opdracht jouw onderzoeksvraag?
Ja, mijn onderzoeksvraag. Mijn scriptie ging helemaal niet over lichamelijke aanwezigheid maar over de aanwezigheid van community. Uiteindelijk ging het over mijn eigen plek binnen ‘de Nederlandse Zwarte kunstwereld’ en over mijn intrede tot een soort Black Europe en de positie van kunstenaars uit minder bekende Caribische eilanden. Het was een poging tot een herpositionering van mijn eigen praktijk los van hoe erop werd gereflecteerd in Nederland. Mijn aanwezigheid in heel veel van die cirkels werden herleid naar een Nederlandse context van activisme of naar een Global North performancekunstcontext. Maar ik put bewust en onbewust uit de geschiedenis van mijn familie in het Caribisch gebied en de ervaringen die ik heb gehad op de lagere school en middelbare school op St. Maarten. En dat er dus andere contexten waren die niet herkend werden door hoe ik sprak, of wat ik deed, of waar ik kwam, zorgde voor verwarring voor veel mensen toen ik net wat bekender werd. Op de eerste plekken waar ik kwam of interviews deed dachten mensen dat ik Surinaams was, want never nooit zagen ze iemand van het Caribisch gebied praten over slavernij, of praten over dit of dat. Dan denk ik ja, maar wacht even, die zijn er! Dat jij ze niet herkent of tegenkomt, dat betekent niet dat het aan hen ligt, dat betekent dat jouw kader van referenties tekortschiet. Ik was ook gewoon uitgeput toen ik aan de Master Artistic Research begon in 2015. En dus dacht ik dat de uitputting kwam omdat ik mijn lichaam zo in mijn werk had gestopt, maar dat was het niet. De uitputting kwam door de extra arbeid die ik constant probeerde te verrichten om mezelf te plaatsen. En toen dacht ik: dat ga ik niet meer doen, dat hoeft niet meer.
Waarom hoeft dat niet meer?
Omdat ik de gemeenschappen waar ik mee werkte meer het middelpunt liet worden dan de doelstelling die ik had met de werken binnen die gemeenschappen, if that makes sense.
Ja, hoe ik bijvoorbeeld ook over deze serie nadacht: hoe kan ik ervoor zorgen dat ik niet bezig ben met uitleggen aan een publiek dat het lastig vindt om mij te lezen en juist meer met hen die vaak niet als het centrum worden gezien. Dan ben je al bezig met het decentraliseren van een bepaalde dominante focus. Dan gaat het inderdaad over de gemeenschappen of de mensen waarmee ik graag wil werken, of die ik interessant vind, in die zin centraliseer je jezelf in plaats van een dominante groep en daarmee wordt het werk interessanter, maar wordt het ook meteen al dekolonialer. Is dat wat je bedoelde? De focus ligt dan niet meer op: ik moet nu deze mensen die mijn context, achtergrond etcetera niet herkennen en dus niet kunnen lezen, allemaal gaan schoolen van ‘Hé, besef even dat die focus anders kan.’ Maar doordat je de mensen waarvoor je het wil doen, of waarmee je bezig bent en die je in je hoofd hebt wanneer je het maakt centraliseert, ben je direct al bezig met een andere manier van werken en maken waarbij je jezelf en je lichaam als vanzelf minder centraal hoeft te plaatsen.
Precies, ja. Dus een van de werken waar ik eigenlijk mijn opleiding mee begon, is het werk: ‘Hoe doe je aangifte tegen 770 mensen?’. In 2014 was ik bij een talkshow te gast net voor de uitspraak bij de Raad van State over de vergunning voor de intocht in Amsterdam en hij liet allemaal haatberichten zien op social media. En de host vroeg toen: ‘Oké, maar doe je hier iets aan?’ Ik zei ‘Nee, want dan heb ik geen tijd voor andere dingen.’ Zoals Toni Morrison zegt ‘racism is a distraction.’ Na de uitzending kwam hij naar me en zei ‘Weet je wat? Dat was het verkeerde antwoord. Want als jij jouw veiligheid niet belangrijk vindt, dan gaat niemand dat vinden.’ En toen dacht ik: o crap, dat is een witte man die mij dit moest vertellen, damn.
Niet veel later werd er aangifte tegen mij gedaan van racisme. Ik had een racist op twitter voor racist uitgemaakt. En toen dacht ik oké, als er tegen mij aangifte van racisme wordt gedaan, dan kan ik ook aangifte doen van racisme. Ik ging een paar maanden terug in mijn social media inboxen en vroeg mensen om dingen op te sturen die zij tegenkwamen en heb toen alles uitgeprint. Dat waren 770 printjes. Ik ging naar een politiekantoor in Den Haag bij de Jan Hendrikstraat en die agent kijkt me aan van wat is er met die doos, wat moet dat? Ik zei: ‘Ik wil aangifte doen tegen al deze mensen.’ En hij keek me aan van nee, dat gaan we niet doen. Dat was het begin van een jaar lang onderzoek doen naar wat er gebeurt als je aangifte doet. Dat onderzoek is toen een werk geworden waaruit ik putte voor de performance die ik maakte met mijn moeder en mijn broertje in de Vereniging Ons Suriname.
Het interessante aan de Vereniging Ons Suriname, en de reden waarom ik die plek ook koos, was omdat het Fringe Festival tot op dat moment nog nooit het Hugo Olijfveldhuis als locatie had gehad. Voor mij was dat haast niet te bevatten omdat het juist zo’n locatie buiten het gangbare circuit was waar Fringe als concept zo op stoelt. Dit was een pand waar theaterstukken, muziekoptredens, lezingen, bijeenkomsten, begrafenissen en bruiloften waren georganiseerd. Bijzonder vond ik ook dat het pand is vernoemd naar Hugo Olijfveld, een belangrijke Surinaamse vakbondsleider. Ik denk dat deze benaming van de locatie niet vergeten mag worden. Het herinnert ons aan de strijd zodat we die voort kunnen te zetten. Deze locatie en deze geschiedenis van georganiseerd verzet en opkomen voor je rechten in een land waar je als tweederangsburger wordt behandeld was belangrijk voor mij en het verhaal dat ik wilde vertellen met die voorstelling. Ik kwam daar zelf terecht omdat wijlen meneer Delano Veira, de toenmalige directeur van de vereniging, mij had benaderd als programmaker en aanjager. Ik heb daar hele mooi projecten gedaan toen. Van mijn tv-programma Tijd Met Quinsy en de talkshow Roet In Het Eten tot aan een kunstavond van Lost & Found en een serie lezingen met gastsprekers toen ik artist in residence was van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Meneer Veira had me omarmd en de ruimte gegund om te experimenteren. Theatermaker viel daar ook onder waardoor een ander en nieuw publiek geïntroduceerd werd aan de vereniging. Meneer Veira is het afgelopen jaar overleden, maar hij was echt revolutionair en het is belangrijk om hem niet te vergeten. Ook hoe hij het erfgoed van de stichting intact hield. Verschillende curators van verschillende erfgoedinstellingen zijn vaak genoeg langs geweest en wilden snuffelen maar hij hield ze allemaal buiten de deur.
Na het laatste optreden van ‘Hoe Doe Je Aangifte’ in 2015 heb ik meneer Veira geïntroduceerd aan Mitchell Esajas en Jessica de Abreu die naar mijn voorstelling waren komen kijken. Ze waren net hun plek in de Noorderparkkamer kwijtgeraakt en ik wist dat zij op zoek waren naar een nieuwe locatie om als organisatie neer te strijken met New Urban Collective. En ik wist ook dat het Hugo Olijfveldhuis nog wat ruimte had een verdieping hoger. Er was ook dat mooie archief van de stichting dat net wat meer zorg nodig had. Vanuit die ontmoeting is daarna The Black Archives ontstaan. En deze ontmoeting mogelijk maken en de gemeenschapsbanden aansterken is waar de voorstelling uiteindelijk ook over ging. Dat het niet de staat is die ons veiligheid gaat geven wanneer we geconfronteerd worden met geweld maar wijzelf wanneer we georganiseerd te werk gaan en charlatans en opportunisten buiten de deur houden.
En over: hoe kun je ervoor zorgen dat je ongeacht de plek waar je werkt of het project waar je aan werkt, dat je elkaar blijft zien en ook blijft zien wie er voor je geweest zijn en hoe je daarvan kan leren.
Precies. En ik denk ook, ik ben altijd best wel een soort van duizendpoot geweest en met tien dingen tegelijk bezig: schrijven, optreden, video’s maken, columns ik deed van alles en nog wat tegelijkertijd. Dat zorgt ervoor dat ik in verschillende netwerken tegelijk zit. Het is die double consciousness waar W.E.B. Du Bois het over had. Aan de ene kant zat ik dan op de universiteit te praten over Habermas en tegelijkertijd was ik zaterdagavonden met mijn vrienden Dancehall en Reggaeton feestjes aan het organiseren. Dan kan je je afvragen: komen die dingen wel samen? Ja tuurlijk, want ík ben in beide werelden, dus dan komen ze samen. En dat geldt niet alleen voor mij maar voor een heleboel mensen. Op het moment dat je dat beseft herken je dat die gemeenschappen altijd al divers zijn geweest…
Dat is het, ik moet nu denken aan, een aantal jaar geleden toen hadden we met het RCMC bij het Tropenmuseum de presentatie van Words Matter (Een publicatie die uitleg en alternatieven geeft voor woorden die beladen zijn omdat woorden en normen veranderlijk zijn). We hadden in het Tropenmuseum, achterin, een kamer waar het RCMC vaak zat en we waren allemaal natuurlijk zenuwachtig voor de lancering, het ging goed, maar het was ook beladen en spannend. Dus we zaten in die kamer en Wayne Modest (inhoudelijk directeur van Nationaal Museum Wereldculturen) was volgens mij veel interviews aan het doen, en toen kwam hij binnen tussendoor en toen zei hij ‘Can we be together and play some Vybz Kartel?’ Mensen zijn complex en de werelden waarmee ze zich verbinden ook.
Ja, precies, ik denk dat wat we heel vaak zien is dat er een bepaald soort van respectability politics zijn kop op steken in het werk dat we doen of de plekken waar we zijn. Maar dat hoeft helemaal niet. Ik kom juist voort uit gemeenschappen die heel lang als niet respectable werden geacht, of als respectable werden gezien. Onze cultuurvormen werden verbannen en gezien als dingen die niet konden, waarom zou ik binnen dat stramien willen blijven en ‘respectable’ zijn?
Ja, en dit zit in zoveel aspecten. Hoe archiveren en bewaren we bijvoorbeeld objecten binnen museale context, de klimaatregels waar rekening mee gehouden moet worden om te kunnen preserveren, zijn regels die werken binnen Noordwest-Europa. Veel van de objecten zouden het niet ‘overleven’ in de regio’s waar ze vandaan komen. Dus het hele idee dat erfgoed in tastbare vorm zou moeten blijven bestaan is al iets dat we zouden kunnen bevragen.
Ja, maar het archief moeten we niet alleen zien als een plek voor bewaren, maar letterlijk als een huis van bewaring. Ik vind het veelzeggend dat in het Nederlands een gevangenis een huis van bewaring wordt genoemd. Er zit een penitentiaire logica dat niet onbesproken mag blijven. Als je een archief als zodanig ziet, besef je tegelijkertijd ook: wat moet bewaard worden? Wat moet achter slot en grendel? Wat wordt buiten slot en grendel gehouden, en wat wordt niet herinnerd?
Ik ben nu met mijn familie bezig met werken over slavenopstanden, antikoloniale socialistische strijd in het Caribisch gebied in de 20e eeuw en het vakbondswezen eind jaren 70 en begin jaren 80. We ontwikkelen nu ook een performance over mijn moeders tijd in het Caribische vakbondswezen. Al sinds begin jaren 70 was zij lid van verschillende activistische vrouwengroepen. En eind jaren 70 begon ze cursussen en seminars te volgen op andere eilanden. In 1982 was zij ook onderdeel van The Project for the Development of Caribbean Women in Trade Union. Dat was opgezet aan de University of the West Indies en op verschillende eilanden werden seminars opgezet waarin de deelnemende vrouwen trainingen kregen en inhoudelijk werd voorbereid hoe ze hun positie in de samenleving en op de werkvloer konden versterken. Mijn moeder heeft ons altijd verteld over de workshops die ze volgde en die haar naar de Bahamas, Barbados en Saint Kitts en andere eilanden brachten. Ze vertelde het heel grappig, ze zei ‘In de ochtend hadden we fotoshoots en in de avond gingen we naar een vakbondsorganisatie’ en ik dacht whoa, mijn moeder was James Bond [lacht]. Dus gingen we documenten opzoeken en zijn we een tekst tegengekomen waar een foto opstaat met de hele groep en mijn moeder zit in het midden. Het was echt bijzonder omdat zij zelf veel van de foto’s van toen niet meer had. Zij vertelde ons deze verhalen, terwijl de geschiedenis van contact tussen de eilanden die Nederlandse kolonisatie en bezetting gemeen hebben en de overige eilanden minder bekend is. Veel van dit subversief regionaal contact is niet dusdanig toegankelijk gearchiveerd op Curaçao, niet gearchiveerd in Nederland of binnen het koninkrijk. Dan denk je, als we het hebben over het archief, dan is het archief niet alleen die dingen die op papier zijn vastgelegd maar ook de verhalen die spontaan verteld worden, die via liederen gevangen worden, theaterteksten die gespeeld worden, die via al die verschillende kunstvormen zijn overgedragen. En mijn moeder, die ons van kinds af aan al verteld over de dingen die ze doet en heeft gedaan, is een wandelend archief van verzet. Haar ervaringen en verhaal is een sleutel om de nalatenschap van slavenopstanden en antikoloniaal verzet in de regio te duiden in het vakbondswezen.
Ja, en dus ook het antwoord op: hoe hou je je staande binnen die wereld, hoe ga je om met de ‘muren’ in het werk? Met je familie. Die performance ‘Hoe doe je aangifte naar 770 Mensen’ bijvoorbeeld daar zat letterlijk dat antwoord in: zo hou je je staande, of zo is er bescherming, en plezier, en kun je verdergaan.
Ja, en tegelijkertijd ook die bubbel, of die cirkels blijven laten groeien. Want in de Vereniging Ons Suriname stappen en daar de ruimte krijgen om dingen te doen – voorzichtig en klein in eerste instantie, en dan vervolgens grotere dingen, dat zorgt ervoor dat al die verschillende cirkels blijven groeien en dat meerdere cirkels elkaar ontmoeten en overlappen. En het ding met mijn familie is dat zij zelf ook uit hun eigen cirkels bestaan, zij hebben elk een soort van gigantisch netwerk. Of dat ik opeens in de cirkels van mensen kom waar ik tegen op kijk wanneer ik in panels zit en toffe mensen ontmoet.
En als jullie werken vanuit ‘Family Connection’ zijn het dan altijd dezelfde mensen of kan dat verschillen?
Het verschilt. Het is ook gebaseerd op het onderwerp, wie heeft tijd, wie wil? En dan pakken we daarop uit. En hoe zorg je ervoor dat het niet een kwestie is van o, hier zijn familieleden, maar: dit is wat ze maken. Dus we worden niet een attractie op zich.
Hoe bedoel je ‘dit is wat ze maken’?
Vaak als je met familie werkt wordt ‘de familie’ het onderwerp, de familiedynamiek, of dat de familie op zich het ding wordt. Je stelt je familie ten toon. Dat wil ik niet doen. Ik zat een tijdje bij Advanced Performance and Scenography Studies in Brussel en toen we bezig waren met de show in het Van Abbemuseum, zei een tutor daar tegen mij ‘Maar waar is jouw werk? Ik zie al hun werk, maar jouw werk staat er niet. Zijn zij jouw werk?’ En toen zei ik ‘Nee, helemaal niet!’ Toen ben ik gaan nadenken, want wat snel gebeurt als je in zo’n kunstinstelling werkt, is dat je je eigen community en je eigen familie exotiseert. Maar nee, er zijn skills die ze hebben, inzichten, ervaringen die ik belangrijk en interessant vind. Die niet gezien worden omdat ze niet voldoen aan de beoordelingscriteria die gebruikt worden om te bepalen of het Kunst met een grote K is. En daar wil ik het over hebben. Hoe zorgen we ervoor dat we dat soort fouten niet blijven herhalen? Dat er bredere aandacht en een platform komt voor het herstellen van die fouten uit het verleden, maar ook voor het niet voortzetten van die fouten.
Ja, en dat je ze gaat herkennen, de systemen.
Precies.
En de performance waar jullie nu aan werken gaan jullie met drie doen?
Ja, maar misschien ook met mijn oom en zijn archiefbeelden uit de jaren ’70, ’80. Dat mijn moeder dan kan vertellen vanuit haar ervaringen van die workshops op al die eilanden. Of hoe ze het als 25-jarige opnam tegen de zittende voorzitter van de vakbond van het elektriciteitsbedrijf om hem te vervangen als leider van de vakbond [lacht]. Ze zei ‘Ja, ik ben het uiteindelijk niet geworden, maar het was wel leuk om te doen.’ Ik dacht: geweldig. Mijn oom stuurde laatst een foto van mijn moeder van die periode, en dan zie je een jonge durfal die machtsdynamieken op scherp wil zetten. Ja, gewoon geweldig en dan denk ik: dit zijn de verhalen die in heel veel families leven, mensen die extraordinary dingen hebben gedaan.
Maar waarvan weinig tastbare documentatie is. Het is dus ook nadenken over archief.
Ja, en nadenken over wat daarin meegenomen wordt en wat wordt buitengesloten. Wat zien we als verzet tegen archivering? Ik denk dat dat ook een belangrijk onderdeel is. Dat meneer Veira van Vereniging ons Suriname tegen het Tropenmuseum zei ‘Jullie krijgen het niet.’ Met alle gevaren van dien. Stel er was een brand geweest, dan was het allemaal weg nu. Maar dat is niet gebeurd en het is daar nog. De zorg vanuit de gemeenschap waar het om gaat moeten we niet uit het oog verliezen wanneer we denken over archieven en collecties. Dat is de zorg die jij nu ook toont in je serie.
Daarbij komt, als je het aan iemand toevertrouwt, wat is de ethische grondslag van dat instituut? Hoe zorg je ervoor dat jouw geschiedenis niet ingezet wordt voor de voortzetting van koloniaal gedachtegoed maar nu onder een andere noemer? Wanneer we het hebben over het dekoloniseren van het museum moeten we de vraag stellen of dat überhaupt mogelijk is. Voor musea die nu ook erfgoed teruggeven is mijn vraag wat stuwt dat, net als met de excuses voor de slavernij. Er is heel lang geijverd voor beide en nu het op gang is gekomen blijken dezelfde koloniale machtsspelletjes de overhand te voeren.
Sommige mensen binnen erfgoedinstellingen zijn nog huiverig en dwarsbomen met allerlei excuses een begin aan het herstellen van de schade. Er wordt dan gezegd dat eerst onderzoek moet komen of er moet eerst een dialoog komen of iets anders. Verschillende manieren om het onrecht gedaan in het verleden niet als zodanig te zien en aan te pakken. Dan denk ik, hoe kan je nog steeds denken dat jij de arbiter bent van waar dingen horen? Jullie spelen de baas over gestolen waar, of in ieder geval erfgoed dat ten tijde van ongelijke machtsverhoudingen is verkregen. What is going on here? Waar haal jij de morele superioriteit vandaan, of de gedachte dat je zou kunnen bepalen voor andere mensen wat ze ermee moeten? En tegelijkertijd, is het ook een kwestie van hoe zorg je ervoor dat de gemeenschappen die door die koloniale praktijken zijn benadeeld, intern in die landen ook toegang blijven krijgen tot hun erfgoed? Er zijn indigenous communities die, bijna uitgeroeid zijn, die in hun eigen land onderdrukt worden, en die geen toegang meer kunnen krijgen tot hun erfgoed, omdat hun nationale overheid dat niet wil. Dus dan zullen er ook nooit restitution claims komen, omdat het Nederlandse systeem zo opgesteld is dat het landen versus landen is.
Er speelt nog zoveel meer. Herstel, genezing, en of dat überhaupt mogelijk is. Er zijn heel veel littekens, er zijn heel veel open wonden die gewoon nog niet behandeld zijn. En dan ook, op het moment dat mensen het hebben over koloniaal erfgoed, dan denk ik aan het onderzoek van Karwan Fatah-Black en van Pepijn Brandon over waar de inkomsten en winst van koloniale onderdrukking naartoe vloeiden. Hun onderzoek laat zien dat toentertijd de groenteboer op de hoek betaald werd met koloniaal geld, en het op die manier bleef circuleren in de Nederlandse samenleving. Het geld bleef niet alleen in de sferen van de aandeelhouders of eigenaren maar is terecht gekomen in alle sectoren van de samenleving. Dus in principe is alles koloniaal erfgoed in Nederland. En daarvan bewust zijn brengt een verantwoordelijkheid met zich mee.