Er moet ook ruimte zijn voor periodes waarin je durft te zeggen ‘ik toon dit niet’ of ‘ik wacht’ –Berlinde De Bruyckere
Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond bestaat dit jaar 40 jaar. Om dat te vieren blikken ze samen met kunstenaars terug die hun huis vulden de afgelopen vier decennia. Een van hen is Berlinde De Bruyckere. Haar werk was 20 jaar geleden daar te zien en momenteel heeft ze een grote soloshow in het Bonnefanten in Maastricht. Vandaag publiceert Mister Motley een interview waarin De Bruyckere terugblikt op die tentoonstelling en een verbinding legt met haar huidige solo in Maastricht. Ook kijkt De Bruyckere terug naar de jaren ’80, de tijd dat zij begon als kunstenaar en hoe het veld er nu, anno 2021, uitziet. Vera Bertheux en Sophie Dogterom spraken De Bruyckere afgelopen maart.
Hoe was het afgelopen jaar voor u?
“Ik heb ongelooflijk hard gewerkt. Op verschillende vlakken. Ik heb mijn atelier gerenoveerd, de deuren waren namelijk eigenlijk te klein voor de monumentaliteit van mijn werk. In een normaal werkjaar zou ik nooit tijd hebben daarvoor. Ook was er de mogelijkheid me voor de volle 100% te concentreren. Ik heb daarvan geleerd dat ik ook niet terug wil naar hoe het was. Ik heb me voorgenomen mijn agenda beter te gaan beheren. Het vele reizen voor de voorbereiding van tentoonstellingen en de mensen die op atelierbezoek komen onderbreken je werkritme. Je moet dan je atelier opruimen en er moet ook iets te zien zijn. Dat kost veel tijd.
Ook in mijn werk heeft het veel effect gehad. In 2019 heb ik al eens een poging gedaan om terug te gaan tekenen, thuis in mijn eigen werkkamer, niet op atelier. Maar dat lukte toen niet, het werkte niet. Nu wel, door het vele thuis zijn. Zo ben ik de schaal van het menselijke terug tegengekomen. Mijn werken waren allemaal heel groot, er waren veel mensen nodig in de productie ervan. Ineens werd ik me terug bewust van mijn eigen lichaam en fragiliteit.
Dit zie je terug in de tentoonstelling Engelenkeel die binnenkort opent in het Bonnefantenmuseum (dit interview vond plaats in maart 2021, inmiddels is de tentoonstelling geopend, red.). Arcangelo(2020) toont het beeld van de engel, troostend aan de muur. Al sinds 7 februari zijn de aartsengelen in quarantaine in het Bonnefanten, wachtend om troost te kunnen bieden aan de bezoekers
In Vlaanderen zijn de musea veel eerder heropend. En je merkt dat ze ze ook allemaal vol zijn, er was geen ticket meer te verkrijgen. Dat duidt dat mensen daar behoefte aan hebben. Ik denk dat in de toekomst cultuur op een ander niveau moet worden benaderd. Het heeft wel bewezen hoe belangrijk en noodzakelijk het is voor het mentale welzijn voor mensen. De troost die de kunst kan bieden.”
Eind 2001 was uw werk te zien in duotentoonstelling Gebroed, samen met dat van kunstenaar Peter Buggenhout. Wat liet u toen, 20 jaar geleden, zien bij de Brakke Grond?
“Mijn tentoonstelling toentertijd was in de theaterzaal van de Brakke Grond. Dit was de eerste keer dat ik zo binnen, in een heel grote zaal mijn werken heb gemaakt. De metalen toren die we toen toonden is buiten op de speelplaats bij ons atelier in Gent in elkaar gezet en gelast. Dit werk borduurde voort op een eerdere presentatie bij het M HKA (Museum Hedendaagse Kunst Antwerpen, red.). Het bestaat uit rekken van staal, een metalen structuur, volgehangen met knuffelbeesten die zijn opgehangen aan linten.
Tijdens de opbouw in de Brakke Grond gebeurde er iets bijzonders. We hadden ervoor gekozen om de toren uit te lichten met rood licht om een wat unheimische sfeer te creëren. Hierdoor ontstond er een prachtig spel van lineaire schaduwen op de muren en op de grond. Van tevoren waren we van plan om de toren helemaal vol, vol, vol te hangen met knuffeldieren. We hadden er zelfs laten bijmaken, ik denk dat het een volledige vrachtwagen met knuffels was die we vanuit België naar Nederland hadden gehaald. Ter plekke, in de expositieruimte, beseften we dat die veelheid aan knuffels niet nodig was. Dat was echt een spectaculaire en onverwachte realisatie die zich daar voltrok. We hebben al die knuffelbeesten weer ingepakt en de camion rechtsomkeert laten maken. Na de eerste ontgoocheling besefte ik wat het aanlichten van een sculptuur kan doen. Het goede daaraan was dat ik ontdekte dat de ruimte en het licht onderdeel van het werk zijn; dat de ruimte mee de sokkel is, en nooit slechts een neutrale ruimte. Na dat moment heb ik dit besef meegenomen en is het een constante gebleven in mijn werk. Ik denk dat dit de mooiste versie van de installatie is die ik heb gemaakt door de dramatiek die daar in de theaterzaal van het werk uitging en door de belichting die we daar konden inzetten.
Dit is iets dat ik ook aan beginnende kunstenaars zou willen meegeven. Je moet lef tonen om te breken met het spoor waarmee je succes hebt. Het was heel kostbaar om al die knuffels te laten maken. We hadden ook echt een stevige discussie of het dan wel de juiste beslissing is om ze uiteindelijk niet te gebruiken. Ook als jonge kunstenaar moet je die beslissingen durven nemen, al moet je ervoor vechten en het duizend keer uitleggen. Je moet je plan durven loslaten als bij de opbouw van een tentoonstelling blijkt dat je inschatting verkeerd was.”
En hoe zit dat in uw werkproces?
“Hetzelfde geldt als je aan het werk bent, je hebt een plan, een vooropgezet idee. Gaandeweg gaan veel van je ideëen echter opnieuw terug de smeltkroes in. Ik denk dat dat heel belangrijk is, je moet je streven constant bevragen. Iedere dag opnieuw jezelf de vraag stellen: ben ik goed bezig of niet? En als je het even niet weet, laat het liggen. De tijd brengt uiteindelijk altijd een oplossing.
Veel dingen ontstaan en veranderen bij mij vanuit een gevoel dat niet echt beredeneerd is. Als ik denk aan de werken die ik nu maak, vertrek ik nooit vanuit een schets. Het beeld ontstaat echt vanuit de materialiteit. Wanneer ik ze aan het einde van het proces ophang, kijk ik of ze zeggen wat ik wil zeggen. En of dat zo is, hangt af van het moment van de dag, van mijn gemoed, en zo wordt een werk opgebouwd vanuit een buikgevoel.”
Ziet u verschil tussen het moment dat u afstudeerde en het kunstklimaat waarin afstuderende kunstenaars nu terechtkomen?
“Toen Peter (Buggenhout, red.) en ik net waren afgestudeerd, hebben we gelijk een oud schooltje gekocht en helemaal opgeknapt. We vroegen andere kunstenaars daar een atelier te huren omdat we op zoek waren naar een dialoog met gelijkgestemden. Dat is wat je nodig hebt als jonge kunstenaar, dat je niet alleen met je eigen, in het begin nog kleine, wereld bezig bent. Maar dat je zo open mogelijk staat en zo gevoelig mogelijk bent voor wat er zich aandient in de maatschappij en voor waar anderen mee bezig zijn. Dat je je eigen werk kunt aftoetsen aan de hand van anderen.
Ik werkte langzamer dan jonge kunstenaars nu. In het begin maakte ik mijn werken alleen. We hadden zelf de middelen nog niet om professionals in te huren. Na een jaar hard werken had ik nog maar een paar beelden geproduceerd. Als ik iets moest lassen, werd dat een familieaangelegenheid. Mijn schoonvader moest komen om te helpen. Ik merk dat dat vandaag de dag helemaal anders is. Jonge kunstenaars willen niet alles meer zelf doen.
Het kunstklimaat was ook echt anders toen. Het waren de jaren 80: hoogtijdagen voor pas afgestudeerde kunstenaars. Studenten konden meer de tijd nemen en zichzelf ontdekken. Nu moet je als student al direct jezelf kunnen verkopen en jezelf goed kunnen uitdrukken. Toen ik zo jong was werden we uitgenodigd maar mochten we ook mislukken, daar werd je niet op afgeschoten. Nu worden jonge kunstenaars gelijk opgepikt door grote galeries. Je moet dan een bepaald spoor ook kunnen volhouden. Iedereen verwacht dat van je waardoor het moeilijker is daar dan mee te breken en je open te stellen voor een ander pad in je werk. Terwijl een kunstenaar zich juist iedere dag moet bevragen of diens werk nog sterk en relevant is. Er moet ook ruimte zijn voor periodes waarin je durft te zeggen ‘ik toon dit niet’ of ‘ik wacht’. Hoe langer dat ik bezig ben, hoe gemakkelijker het gaat om te creëren en om die taal verder te ontwikkelen. Dat geeft ongelooflijk veel vertrouwen voor mij. Dan mag er ook wel eens een jaar tussen zitten waarin je bijna niets doet.”
En waar is behoefte aan in het kunstenveld op dit moment?
“Ik geloof heel hard in het belang van het samenbrengen van mensen. Ik ben nu zelf bezig met een heel kleine kapel, de Drongenhofkapel in Gent. Daar staat werk van mijzelf, Dirk Braeckman (ook voormalig de Brakke Grond exposant, red.) en Wim Delvoye. Met deze drie kunstenaars hebben we de kapel als het ware bezet, we gaan hem openstellen in mei. Het is geen museum, maar een openbare plek in de stad. Ik denk dat daar veel behoefte aan is, mensen kunnen gewoon even binnenlopen. Ik vind dat iets heel belangrijks, dat je mensen iets kunt laten beleven en ze zichzelf bevragen, wat heb ik gezien en gevoeld? In diezelfde ruimte hebben we gevraagd aan het Collegium Vocale om muziek op te voeren. Dat geheel van samenzitten rond een beeld, en luisteren en kijken brengt een heel nieuwe ervaring. Kunst moet wel iets doen: het gaat niet om gewoon er zijn of mooi zijn. Na een museumbezoek moet je rijker geworden zijn als mens.”
Uw werk is nu te zien in het Bonnefantenmuseum. Op wat voor manier ziet u een ontwikkeling in uw werk sinds het moment bij de Brakke Grond, in 2001?
“Er is zoveel van toen dat nog altijd relevant is. Als ik terugdenk aan die grote installatie met de knuffels bij de Brakke Grond en aan de tentoonstelling bij het Bonnefanten nu, zijn er veel elementen in mijn werk gebleven. Zoals bijvoorbeeld de dekens in de muurwerken, de Courtyard Tales, die bij Bonnefanten te zien zullen zijn. De dekens zijn misschien in periodes niet aanwezig geweest in mijn werk, maar altijd weer teruggekeerd. Wat er nu hangt in het Bonnefanten gaat eigenlijk verder op een reeks werken die ik gemaakt heb rond slaapzalen. Voor een tentoonstelling twee jaar geleden in San Gimignano heb ik dan die bedjes die haast aangevreten lijken door een parasiet, gecombineerd met dekens die ik heb laten verweren door de tijd. De wandwerken bij Bonnefanten nu volgen daar weer op. Als ik terugga naar de tentoonstelling bij de Brakke Grond is de materialiteit veranderd: toen gebruikte ik dekens die nog mooi gaaf waren en fris van kleur. Het waren de dragers van de betekenis. Nu laat ik ze helemaal tot op de draad verslijten en vervallen. Ze zijn heel relevant voor wat er aan het gebeuren is in onze maatschappij nu. En als ik terugdenk aan de installatie bij de Brakke Grond was de materialiteit misschien anders, maar ging mijn werk ook al over verval. Ik gebruikte toen die knuffels omdat ik op dat moment nog kleine kinderen had, mijn zoontje speelde daarmee. Zo vond dat ook zijn weg naar mijn werk. Die knuffels waren ook al gehavend: ze misten vaak een oor of een poot of hadden maar een half lijf. En bovenal waren ze weggesmeten: ik heb honderden knuffels verzameld in kringloopwinkels en op rommelmarkten en die bewerkt, verknipt en benaaid met dekens en linten. Zo kregen deze weggeworpen restanten een nieuw leven. Dat is een thema dat nog altijd significant is in mijn werk, ook bijvoorbeeld bij de paardenhuiden die ik gebruik. Dingen die geen waarde hebben en vervallen zijn, ze uitkiezen, labelen en een nieuwe toekomst geven. Van verval naar vernieuwing.”
Ter ere van het veertigjarig jubileum van de Brakke Grond, vroegen ze Berlinde De Bruyckere om voor de huidige jubileumtentoonstelling het stokje door te geven aan een opkomend talent. Zij droeg een kunstenaar voor die haar is opgevallen in het Vlaamse veld: Maxime Brigou. Haar werk wordt daar momenteel tentoongesteld en op zondag 20 juni organiseert het Vlaamse huis samen met Mister Motley een gesprek tussen deze jonge kunstenaar en de meer ervaren maker en partner van De Bruyckere, Peter Buggenhout, die destijds in 2001 samen met De Bruyckere exposeerde. Hoofdredacteur van Mister Motley, Lieneke Hulshof, zal het gesprek modereren.
Waarom koos je voor het werk van Maxime Brigou voor de jubileumtentoonstelling van de Brakke Grond?
‘’Maxime werkt al sinds haar studietijd bij Peter Buggenhout in het atelier, eerst als stagiair en uiteindelijk als vaste assistente. Je zou misschien denken dat het voor de hand ligt dat ik Maxime heb voorgedragen als aankomend talent omdat ze iemand is die dichtbij ons staat. Maar dat was voor mij niet vanzelfsprekend. Ik heb echt onderzoek gedaan, maar ik kwam toch weer bij Maxime uit. Ze is iemand die veel in haar mars heeft. Ze maakt niet alleen krachtig werk, maar heeft al tijdens haar studie een kunstenaarscollectief opgericht, Nadar. En naast haar eigen praktijk als kunstenaar en haar werk voor Peter, runt ze ook nog Ontsteking, een tentoonstellingsruimte in Gent. Ik vind dit heel moedige stappen, helemaal als beginnend kunstenaar. Je hebt dan veel tijd nodig om je werk zelf te ontwikkelen. Maxime is iemand die eigenlijk dag en nacht, zeven dagen op zeven, werkt. En ik denk dat dat iets is wat je nodig hebt als jonge kunstenaar. Dat je niet alleen met je eigen, kleine wereld bezig bent, maar dat je probeert zo open mogelijk te staan en zo gevoelig mogelijk te zijn voor wat er zich aandient in de maatschappij.
Ik ben nu 56 en werken wordt alleen maar makkelijker naarmate je ouder wordt. Wanneer je begint als kunstenaar zit je misschien op een bepaald spoor in je werk waarmee je succes hebt. Men verwacht dat dan ook van je. Maar, het is belangrijk dat je dan je eigen werk kunt aftoetsen aan de hand van dat van anderen, en ziet waar anderen mee bezig zijn. Als je zo jong bent, heb je eigenlijk nog niet genoeg geleefd om alleen verder te kunnen, zonder invloeden van anderen.’’
U kent het werk van Maxime al langere tijd. Wat voor ontwikkeling ziet u in haar praktijk?
“ Er is iets gebeurd in haar werk het afgelopen jaar. De werken die ze nu in de Brakke Grond toont, de werken met de stalen frames, zijn voortgekomen uit een evolutie.
In haar eerdere werk dat wel heel sculpturaal was, kon je de materialen los van elkaar benoemen, de ruwe materialen waren zichtbaar. Nu, in de laatste serie werken mystificeert ze de materialen en ze zijn niet meer zo leesbaar. Zo creëert ze eigenlijk een soort afgeschermde realiteit. Dat is een belangrijke stap. Ook de toevoeging van een kleur in sommige werken vind ik heel bijzonder en doet me wat denken aan de kleuren van Francis Bacon. Maxime’s materiaalgebruik is tactiler en lichamelijker dan voorheen. In mijn eigen werk vertrek ik nog altijd vanuit een realiteit, Maxime vertrekt echt vanuit het materiaal, vanuit een wroeten met de materie. Daardoor blijft haar werk abstracter.”
Hoe was dat bij u?
“Mijn parcours is enerzijds veel trager gegaan dan dat van Maxime. Er was ook meer ruimte voor traagheid. Er zijn nu teveel indrukken, je kunt niet kiezen tussen alle beelden die op je afkomen. Ik herinner me hoe ik postcards en knipsels voor mijn archief verzamelde ter inspiratie. Dat kwam mondjesmaat. Er stond simpelweg niet altijd een interessante foto in mijn krant. Nu zou ik me de ganse dag kunnen laten inspireren door alles wat er beschikbaar is online, maar dan zou er geen tijd zijn om nog werk te maken. Dus je moet je nu meer kunnen afsluiten. Dit zou ik jonge kunstenaars ook willen meegeven: geef jezelf de vrijheid en de tijd om het werk te laten ontstaan. ”
Wilt u aanwezig zijn bij het gesprek tussen Peter Buggenhout en Maxime Brigou in de Brakke Grond op 20 juni? Klik dan hier voor meer informatie. Het gesprek wordt georganiseerd i.s.m. Amsterdam Art Week.
Links
Klik hier voor meer informatie over de tentoonstelling van De Bruyckere in het Bonnefanten