Er mag gelachen worden – de kunst van comedy
De kunstenaar heeft een publiek nodig, zoals het publiek de kunstenaar nodig heeft. Of toch niet? Iris van der Zee vindt het ultieme spanningsveld tussen de kunstenaar en zijn publiek in een onverwachte hoek: Stand-up comedy.
‘Ik kan niet wachten tot de begrafenis, dan kan ik eindelijk mijn nieuwe kleren aan.’ hangt er aan de muur, tussen andere geborduurde teksten. Ik bezoek een try-out van de stand-up show van Maarten Bel in Kunsthuis SYB in het Friese Beetsterzwaag. De Rotterdamse kunstenaar verblijft daar als Artist in Residence, en verkent tijdens zijn residentie de mogelijkheden van stand-up comedy. Humor was al een groot onderdeel van de performances van Maarten, stand-up is voor hem onbekend terrein. Het verschil zit volgens Maarten vooral in de uitvoering. Wanneer hij een performance doet, zit de grap in het idee zelf, de uitvoering ervan is dan slechts een formaliteit. Bijvoorbeeld bij het uitbeelden van een plant: het idee is de grap. Bij het horen van de grap beeldt de toeschouwer Maarten al in met groene schmink, meedeinend op fictieve wind. De uitvoering ervan bevestigt slechts wat de kijker al voor zich zag. Bij stand-up werkt dat anders. Dat moet op een podium, met een microfoon en een spotlight en vooral: een verhaal met een opbouw en een goede timing. Een cabaretier neemt de kijker mee in de sfeer van een bepaald verhaal, om een setting te creëren. Zit de kijker daar eenmaal in, dan is het tijd voor de punch line en hopelijk het daaropvolgende lachsalvo.
‘Ik kan niet wachten tot de begrafenis, dan kan ik eindelijk mijn nieuwe kleren aan.’
De verwachting die komt kijken bij stand-up comedy is uiteraard anders dan bij performancekunst. Generaliserend: naar stand-up gaat men om te lachen, naar performance voor het opdoen van een ervaring – of die ervaring ongemakkelijk, grappig of ontroerend is weet het publiek vaak niet van te voren. Het publiek van Maartens stand-up show, kwam duidelijk voor een potje lekker lachen onder het genot van een biertje. Omdat ze het niet grappig genoeg vonden en de setting informeel en kleinschalig was, tapten ze vrolijk wat mopjes mee – en onderbraken Maartens verhaal. In de setting van een galerie en onder de noemer van ‘performancekunst’ zou dit niet snel gebeuren, simpelweg omdat de context van witte muren en hoge pretenties afstand creëert.
De verwachting van het publiek is bij geen ander medium zo bepalend voor het eindresultaat als bij stand-up comedy. Net als bij performancekunst, is de interactie met het publiek onderdeel van het werk. Verschil is dat het performancepubliek het werk niet leuk hoeft te vinden, om het te laten slagen, terwijl een stille zaal na de punchline bepalend is voor hoe de cabaretier de rest van zijn show opvoert. Mensen zijn kuddedieren. Comedypubliek weet van te voren dat het gaat lachen, is daar al op ingesteld. En dat wordt ook van hen verwacht. Door de comedian, door het gezelschap waarmee het gekomen is, door de rest van de zaal en vooral door henzelf. De comedian maakt samen met zijn publiek de show: de comedian maakt de grappen, zijn publiek moet opletten wanneer de grap compleet is en er gelachen mag (moet) worden. Ze dragen beiden verantwoordelijkheid voor een geslaagde avond. De comedian moet het heel bont maken, wil het publiek een avond lang in stilte zijn grappen aanhoren.
Comedypubliek weet van te voren dat het gaat lachen, is daar al op ingesteld. En dat wordt ook van hen verwacht.
Tot een paar jaar geleden werkte ik als barvrouw bij een theater. Voorafgaand aan de voorstelling kwamen mensen een drankje bij me halen na de voorstelling stroomde de foyer vol met overwegend rode wijndrinkende theaterliefhebbers die duidelijk een leuke avond hadden. In 2016 trad de populaire cabaretier Micha Wertheim op in het theater. De verwachtingen waren hooggespannen, het publiek had er duidelijk zin in. Dit ging een gezellige, lange nazit worden.
Ik geloof niet dat de sfeer in het theater eerder zo was omgeslagen. Tijdens de voorstelling liepen mensen de zaal uit: er werden klachten ingediend, geld werd teruggevraagd, en er werden boze brieven naar Micha Wertheim geschreven. Na de voorstelling kwam slechts een klein plukje mensen een drankje halen om te bespreken wat ze hier nou eigenlijk van moesten vinden – een aantal was juist uitgelaten vrolijk over wat ze zojuist hadden beleefd.
Tijdens de voorstelling Ergens Anders stond Micha Wertheim niet op het podium, hij was Ergens Anders: gewoon thuis bijvoorbeeld. Het publiek keek naar een podium zonder cabaretier en luisterde naar een robot die hen opdrachten gaf. Het publiek moest de voorstelling zelf, als een Ikeakast,in elkaar zetten. Volgden ze niet de opdrachten van de robot op, dan was er ook geen voorstelling. Hoewel er in het eerste kwartier werd aangekondigd dat Micha Wertheim niet aanwezig zou zijn die avond, konden de toeschouwers het toch niet helemaal geloven. De gehele voorstelling bleef spanning voelbaar: hij zal toch zo wel komen? Maar dat gebeurde niet. Ergens Anders neemt de verwachtingen van het publiek als uitgangspunt (Verwachting 1: Micha Wertheim zien. Verwachting 2: lachen) en doet vervolgens precies het tegenovergestelde, namelijk niet Micha Wertheim zien en ook niet lachen.
De wisselwerking tussen de verwachting van het publiek en de uitkomst die de maker biedt is een interessant spanningsveld in de podiumkunsten, zolang dat publiek tenminste weet dat het getuige is van een performance. In de jaren ’60 legde Wim T. Schippers een marsreep op straat in Amsterdam en keek wat er gebeurde. Mensen liepen eraan voorbij; raapten het op, sommigen keken of er nog meer snoepgoed op de grond lag. Achteraf zegt Schippers dat hij deze happening geen kunstwerk kan noemen, omdat het moment niet gedocumenteerd is en daardoor niet bestaat. Publiek moet weten dat het publiek is, anders zijn het nietsvermoedende passanten en is een marsreep op de grond niet meer dan een marsreep op de grond.
Publiek moet weten dat het publiek is, anders zijn het nietsvermoedende passanten en is een marsreep op de grond niet meer dan een marsreep op de grond.
Een performer heeft een publiek nodig om zijn kunstwerk te laten bestaan, maar in het geval van Micha Wertheim heeft het publiek de aanwezigheid van de performer niet nodig om het kunstwerk te zien, of ze het daar nou mee eens zijn of niet. De opschudding die Ergens Anders veroorzaakte deed me denken aan wat er gebeurde toen Wim T. Schippers in 1986 het toneelstuk Going to the Dogs regisseerde, dat hij liet spelen door zes afgekeurde politiehonden. Het stuk was slechts drie keer te zien, maar veroorzaakte veel ophef in de (internationale) media en leidde zelfs tot Kamervragen.
De overheid dacht een toneelstuk voor 25.000 gulden gesubsidieerd te hebben en een toneelstuk wordt immers gespeeld door acteurs. Mensenacteurs om precies te zijn. Door honden in te zetten steekt Schippers vooral de draak met het publiek. Alsof hij zegt: kijk jullie nou veel geld uitgeven aan een kaartje en opgedoft op een rood fluwelen klapstoeltje zitten kijken naar aapjes die een kunstje doen. En aan de mensen die naar de tv-registratie kijken: kijk jullie nou thuis op de bank zitten kijken naar opgedofte mensen die teveel geld hebben uitgegeven om op een rood fluwelen klapstoeltje naar aapjes te kijken die een kunstje doen.
Door een essentieel element weg te halen (acteurs uit het toneelstuk, de cabaretier en zijn grappen uit een stand-up) ontstaat er verwarring bij het publiek over wat het precies heeft gezien. We willen dingen graag in hokjes plaatsen, maar als de maker de grenzen van zijn hokje overschrijdt, lukt dat niet meer. Ik zag de video Smile (2011) van kunstenares Kasia Fudakowski die heel verhelderend laat zien waar performance ophoudt en stand-up comedy begint. In een witte ruimte met een podium, aangekleed met gestileerde stand-up attributen zoals een microfoon en een blouse met een print van een bakstenen muur schetst Fudakowski met minimale middelen een stand-up comedyachtige omgeving. Vervolgens doet ze haar act, stand-up met grappen die reflecteren op de discipline stand-up, voor een publiek van drie mannen die voor haar podium staan en haar strak aankijken. Het is het type ongemakkelijke performance waar je nekharen een beetje overeind van gaan staan, maar toch bleef ik doorkijken. Dan gebeurt er iets heel interessants.
Na de performance loopt de ruimte vol met publiek en doet ze precies dezelfde act als daarnet. Het verschil is dat het ditmaal voor een groter publiek is en op elke punch line een lachsalvo volgt. Ineens kijk ik niet meer naar een elitaire performance, maar naar een stand-up comedian. Niet alleen demonstreert Kasia hiermee het ongemak dat een comedian moet voelen wanneer zijn publiek niet om de grappen lacht; het werk laat vooral zien hoe bepalend het publiek is in de performatieve kunst. Zoals kijkervaring van een sculptuur beïnvloed wordt door de manier waarop het geëxposeerd wordt (plaatsing, lichtval, lokatie), zo beïnvloedt het publiek de interpretatie van het performatieve kunstwerk. De kunstenaar doet zijn deel van het werk, namelijk de opvoering – en het publiek maakt het kunstwerk af doordat de samenstelling- en verwachting van het publiek doorslaggevend blijkt voor de discipline waartoe we het werk rekenen.
Zoals kijkervaring van een sculptuur beïnvloed wordt door de manier waarop het geëxposeerd wordt (plaatsing, lichtval, lokatie), zo beïnvloedt het publiek de interpretatie van het performatieve kunstwerk.
Is Micha Wertheim niet eigenlijk een kunstenaar die performancekunst toegankelijk maakt voor het grote publiek? En is Maarten Bel dan niet altijd al een cabaretier geweest, die niet eerder een podium gebruikte om zijn grappen te vertellen? Misschien is het niet eens relevant om de vraag te stellen welke maker tot welke discipline behoort. Interessanter is wat er gebeurt nadat een maker elementen uit zijn discipline inwisselt voor elementen uit een andere discipline. Daarin schuilt de verrassing en het onverwachte maakt dat het publiek naar huis gaat met de wens de maker een boze brief te sturen – of het gevoel heeft onderdeel te zijn geweest van iets dat daarvoor nog niet bestond.
De stand-up show van Maarten Bel zou vanavond nog te zien zijn in Kunsthuis SYB in Beetsterzwaag, maar is helaas geannuleerd vanwege de maatregelen rondom het coronavirus.