Een oproep om te twijfelen
In gesprek met Dries Verhoeven
Zittend bij podium Mozaïek wacht ik op kunstenaar Dries Verhoeven. Hij heeft nauwelijks plaats genomen of hij wordt gebeld. ‘’Deze moet ik even opnemen’’. Teleurgesteld hangt hij vervolgens op. ‘’De politie heeft mijn installaties op het Leidseplein zojuist verwijderd, ga je mee kijken wat er aan de hand is? Dan doen we het interview op een later moment?’’
Hijgend op de fiets krijg ik binnen de tijd die nodig is om het Leidseplein te bereiken een indruk van Verhoeven die later in ons gesprek wordt bevestigd. Hij neemt nooit genoegen met vanzelfsprekendheden in ons dagelijks leven, stelt constant vragen over politieke structuren en dit alles doet hij met een enorme energie en intensiteit.
De strak geverfde grachtenpanden, opgeruimde straten en de overvolle terrassen met welgestelde burgers die we al fietsend passeren leggen een onderwerp bloot waar Verhoeven al een tijd in is geïnteresseerd. Want waar zijn de arme mensen, de huizen met afgebladerde verf, de drugsverslaafden en daklozen? ‘’De openbare ruimte is steeds minder een spiegel van onze samenleving. Het is natuurlijk echt niet zo dat er geen daklozen meer zijn, maar zij zijn door de gemeente verplaatst vanuit de binnenstad van Amsterdam naar een opvangcentrum in Zuid-oost en ook geldt er sinds 2002 een bedelverbod. Deze verschuiving heeft een commercieel doel, de stad lijkt op deze manier op het eerste oog ‘veiliger’ en ‘schoner’ en dit is voor toeristen en winkelend publiek nog meer een reden om er een bezoek aan te brengen. Het is de neoliberale agenda die bepaalt hoe onze leefomgeving eruitziet. Het Malieveld hebben we in Nederland aangewezen als officiële plek om te demonstreren. De ontregeling hebben we geïnstitutionaliseerd.’’ Volgens Verhoeven ontstaat er op deze manier een steeds grotere afstand tot de ongemakkelijke confrontatie.
Zijn werk Songs for Thomas Piketty gaat hierover. Op wisselende locaties zet hij in een desbetreffende binnenstad ‘bedelende gettoblasters’ met daarbovenop een schoteltje voor muntgeld, zo ook op het Leidseplein. De gettoblasters zingen en vragen om geld. Op deze manier wordt er aandacht gevestigd op de onwenselijke zichtbaarheid van armoede. Ook al is het niet een opzichzelfstaand doel, veel mensen leggen geld in het schoteltje dat vervolgens door een enkele dakloze eruit wordt gehaald. ‘’Het is fascinerend dat we in een tijd leven waarin mensen liever geld geven aan een apparaat dan aan de levende mens die zij representeert’’.
Aangekomen op het Leidseplein wordt duidelijk dat we te laat zijn en dat Verhoeven de gettoblasters hopelijk op een later moment op het politiebureau kan ophalen. Zijn teleurstelling hierover is verdwenen. ‘’Als je werk wordt weggehaald door de politie, waarvoor overigens keurig een vergunning was afgegeven, geeft het ook de noodzaak aan van het werk.’’. We besluiten het interview te vervolgen.
Lieneke Hulshof: Met welk doel maak jij beeldende kunst?
Dries Verhoeven: ‘Ik probeer de anatomie van onze onderbuik in kaart te brengen, de eerste impuls waarmee we op iets ongemakkelijks reageren. Door het ensceneren van de ontregeling wil ik het hebben over het automatisme waarmee we onze leefomgeving doorgaans accepteren. Ik wil de kijker medeplichtig maken aan het werk, in veel installaties heeft hij invloed op het werk. De gettoblasters zijn hier een voorbeeld van, maar ook mijn happening De uitvaart.’’
Toeschouwers van deze happening van Verhoeven staan stil bij het ‘overlijden’ van verdwenen denkbeelden, waarden of delen van onze maatschappij. Zo is op de videoregistratie van deze happening uit 2014 te zien dat een katholieke kerk vol zit met mensen, er wordt gecollecteerd en een pastor gehuld in een paars gewaad preekt de woorden: ‘’Beste mensen, wij zijn hier vandaag bijeen om een laatste eer te bewijzen aan het maatschappelijke draagvlak voor de kunst’’.
LH: Je gettoblasters plaats je op stadspleinen en je houdt een happening in een kerk. Kun je jouw uitgangspunt beter overbrengen in de openbare ruimte dan in een museale?
DV: Nee niet per se, maar op straat ga ik anders te werk dan in het museum. Mensen gaan niet de straat op om kunst te zien, dus moet het werk daar een zekere onvermijdelijkheid hebben. Een museum is een relatief veilige context, de bezoeker wil bewust ontregeld worden, het is een uitdaging om ook daar de verwachting te doorbreken. Het betekent in feite dat ik daar subtieler en meer onderhuids werk presenteer, om bezoekers te laten twijfelen.
‘’Homo Desperatus (2014) was een werk dat ik in het Stedelijk Museum ’s Hertogen Bosch liet zien. 70.000 mieren probeerden een bestaan op te bouwen in maquettes van menselijke rampplekken. Te ontdekken dat die mieren daarin slaagden, vol vertrouwen eieren aan het transporteren waren, had een grote troostende werking op me. Maar je moet er wel de tijd en aandacht voor hebben om dat te kunnen zien. ‘’
LH: Je werk is behoorlijk kritisch, moet kunst dat per definitie zijn?
DV: ‘Ja. Het is de taak van een kunstenaar zich tot de wereld te verhouden waarin hij of zij leeft. Je moet als spons fungeren, en dat wat je opzuigt in de wereld transformeren en teruggeven aan de wereld. Dat kan natuurlijk ook een kritische verhouding tot de liefde zijn of tot ons lichaam of tot schuursponsjes, zolang we met ons werk de kijker maar uit evenwicht kunnen brengen. Twijfel teweegbrengen, het is het hoogste doel de kijker te ontwapenen.’
LH: Jouw werk reflecteert onze dagelijkse wereld. Kan kunst de wereld beter maken?
DV: ‘’Nee, maar ik wil niet anders geloven dan dat wel zo is. Kunst kan mensen uitdagen tot buigzaamheid, maar wordt daarmee de wereld beter?
In ieder geval denk ik niet dat kunst als instrument kan worden ingezet, ze is er niet om de mistappen van de politiek op te lossen. Ze staat op zichzelf, en is nooit eenduidig.
Dat is trouwens iets anders dan wijzen naar jezelf. Werk dat uiteindelijk vooral naar zichzelf verwijst vind ik saai. In het Japanse No Theater is er een gezegde: “Als je iemand de maan wilt laten zien, hoop je dat hij of zij naar de maan kijkt en niet naar degene die wijst. ‘’