Een ode aan de kunst van het lichaam – in gesprek met Nieke Koek
Mirthe Berentsen sprak met Nieke Koek over haar tentoonstelling Gelichaamd in Museum de Fundatie en over de macht en onmacht van het lichaam. ‘In mijn werk probeer ik om samen met patiënten vorm te geven aan de sensaties van hun lichaam, het gaat daarbij niet om genezing maar om bestaansrecht geven en het serieus nemen van de veelvormigheid van pijn en ervaringen. Dat geeft ruimte waarin alles mag bestaan.’
’
Als dertienjarig kind stond Nieke Koek (1982) op het podium om de rol van Antigone in Fenicische vrouwen van Toneelgroep Hollandia te spelen. ‘Ik zag daar de razendsnelle transformaties van de acteurs. Binnen de kortste keren konden zij in totaal iets anders veranderen, dat triggerde mijn fascinatie ontzettend. Je kunt eindeloos spelen met het lichaam, je kan het aanpassen en in gefragmenteerde delen bekijken, je kunt ervoor zorgen dat iets makkelijker kan gaan en je kunt het in een geheel zien.’ Acteurs in transitie en een theaterstuk over de onvermijdelijkheid van de dood en het observeren van het menselijk onvermogen zorgden voor een levenslange fascinatie voor de transformaties van het menselijk lichaam. Een gesprek over inlevingsvermogen in levenloos materiaal, huilend houten benen doorzagen en de rol van beleving in de zorg.
Hoe kijken wij in de huidige samenleving naar ons lichaam? Waar ligt haar kracht en waar is zij kwetsbaar? Hoe machtig of onmachtig is zij? In de serie Lichaam en (on)Macht duiken ArtEZ Studium Generale en Mister Motley dit collegejaar dieper in dit onderwerp.
Mirthe Berentsen
In Museum de Fundatie in Zwolle is tot januari 2023 jouw eerste museale solo Gelichaamd te zien. Gefeliciteerd!
Nieke Koek
Ik ben heel erg gewend om altijd alles zelf te doen en te ondervangen in mijn werk. Ik had ongeveer vier maanden de tijd om de tentoonstelling voor te bereiden en in die periode werd ik zelf steeds ziek, dus dat was heel raar voor mij. Maar doordat de zorg voor mijn werken zo goed was en alles in het museum zo ongelofelijk goed liep, kon ik me volledig richten op het afkrijgen van die werken en hoefde ik me geen zorgen te maken omdat zij zo professioneel zijn. Ik voelde me echt gedragen. Ralph nodigde mij uit voor deze tentoonstelling omdat ik, als interdisciplinair maker, buiten de logische kaders werk en de samenwerking met de zorg opzoek. Dat paste bij het programma, de Fundatie Future Factory, waarin multidisciplinaire makers op zoek gaan naar de hartslag van de tijd.
Als interviewer merk ik dat ik gespannen ben, het ingewikkeld vind om me te concentreren op de volgende vraag. Omdat we de olifant in de kamer niet benoemen. In juni stapte directeur Ralph Keuning bij Museum de Fundatie in Zwolle op, toen naar buiten kwam dat er een ‘angstcultuur’ heerst op de werkvloer en er een onhoudbare en onveilige werksituatie is ontstaan. Als ik Nieke vol lof over het museum hoor praten dan kan ik er toch niet aan voorbij gaan dat er ten tijde van de voorbereidingen voor deze tentoonstelling lichamen in het museum werkten die bang waren of ziek thuis zaten.
In een gesprek over lichamen en (on)macht moet ik dit toch aan je vragen: wat heb je van de problemen binnen het museum gemerkt, en heeft het je doen twijfelen om door te gaan met je project?
Ik heb hem altijd gezien als iemand die dingen voor elkaar krijgt, en ik geloof ook dat dat zijn weerslag kan hebben. Maar wat er precies in het museum speelde weet ik gewoon echt niet, ik was er zo sporadisch en had, en heb, echt niet genoeg informatie om hierover te kunnen oordelen. Ik had veel meer het idee: nu moet de tentoonstelling echt heel erg goed en mooi worden, zodat ik alle ruis met schoonheid omver kan blazen. Stel dat mijn werk heel erg zou gaan over onderdrukking en macht dan was ik er misschien anders mee omgegaan. Maar er zijn te veel kanten aan dit verhaal om er een keiharde mening over te hebben.
Ik vind het grappig dat je dat zegt omdat ik juist vind dat jouw werk gaat over de macht en onmacht van het lichaam. In veel werken gaan de bezoekers de getoonde fysieke beweging spontaan nabootsen en daardoor ook onbewust bewegen. In het Universitair Medisch Centrum in Amsterdam zag ik het werk Yellow uit 2012, bestaande uit vijf gele sculpturen met verschillende gezichtsuitdrukkingen, die alle vijf een lettergreep uitspreken. Bezoekers gaan automatisch de gezichtsuitdrukkingen nadoen en zeggen onbewust het woord yellow waardoor ze zelf onderdeel worden van het werk. Je hebt als puppeteer van je publiek veel macht toch?
Ik maak het niet om het publiek te foppen, maar ik wil ze wel beroeren door te spelen met de elementen. Uiteindelijk wil ik invloed hebben op de individuele belevingswereld van de kijker. Ik wil geen kunst maken ter afleiding of decoratie. Het gaat om een tactiele beleving van de kunst, door het lichaam en de sensaties van het publiek te activeren. Ik doe dat door het inlevingsvermogen van de mens aan te spreken en te zoeken naar menselijke expressie in levenloos materiaal.
Je werkt veel samen met ziekenhuizen, revalidatiecentra, patiënten en zorgprofessionals. Denk je dat jouw werk kan bijdragen aan het herstelproces?
Als je te veel binnen je eigen kader blijft dan moet je andere mensen uitnodigen in dat kader, zodat je kennis en ervaring fluïde blijft. Je moet de elasticiteit van je systeem blijven gebruiken. Als je te veel blijft denken dat je het al wel weet hou je op te leren en andere ervaringen te begrijpen. Pijn, ziekte, een mogelijke dood zijn dingen die raken aan existentiële angsten, dus praten we er liever niet over.
In mijn werk probeer ik om samen met patiënten vorm te geven aan de sensaties van hun lichaam, het gaat daarbij niet om genezing maar om bestaansrecht geven en het serieus nemen van de veelvormigheid van pijn en ervaringen. Dat geeft ruimte waarin alles mag bestaan. Als ze daarna een gesprek hebben met de arts dan is daar een heel ander soort gesprek mogelijk omdat ze hun lichaam anders begrijpen. Zorgprofessionals komen wel eens verbaasd naar mij toe, alsof het een soort magie is. Maar het is eigenlijk heel simpel, er ontstaat een enorm diepe en grote kennis in mensen tijdens het ondergaan van pijn en ziekte. Veel mensen voelen zich vaak niet gezien en gehoord in het ziekenhuis, terwijl dat toch de ultieme plek zou moeten zijn voor hulp en zorg in al haar facetten. Daarom is de beleving van het lichaam zo belangrijk en niet alleen de analyse van het probleem en de ziekte.
Wat je noemt gaat ook over de tweespalt binnen het begrip zorg; het contrast tussen de zachtheid van zorgdragen en de harde politiek van de gezondheidszorg.
De laag die ik met mijn werk wil bereiken zit ook erboven: de managers, het geld, het beleid. Ik probeer beetje bij beetje de stoelpoten af te zagen. Want ik geloof er heel erg in dat als je zacht en vriendelijk bent je ook dingen kan bereiken. Ik geloof in aaien. We kunnen met onze vingertoppen voelen of we een of twee bladzijdes omslaan van een boek, die tactiele kennis moet veel vaker als kracht gezien worden. Want daarmee kun je ook het gevoel van onmacht erkennen en weten dat optimalisatie niet de sleutel is tot verandering. Veel beleid binnen de gezondheidszorg komt nog steeds voort uit de angst om te sterven, terwijl het zo’n logisch onderdeel is van het leven, dat staat het geven van de best mogelijke zorg soms in de weg.
Samen met het Radboud- en AMC ziekenhuis en de HKU werk je samen met terminale patiënten aan een project rondom zingeving. Hoe geef je daarin vorm aan de dood?
Het onderzoeksproject heet In search of stories en patiënten krijgen verhalen te lezen met abrupte breuken in de verhaallijn, en aan de hand van die verhalen gaan we samen op zoek naar een fysieke vorm voor de grootsheid die de plotselinge interruptie van hun eigen levensverhaal behelst. Het is een heel fysieke ervaring, zo gaan we samen op zoek naar het juiste gewicht voor het gevoel en de emotie die in hun lichaam zit, om dat tot een voorwerp te maken. Wat er gebeurt is dat ze in staat zijn om ruimte te maken in het lichaam, omdat er een bepaalde tastbaarheid gegeven werd aan de pijn. Door de abstractie van sensaties en angst om te zetten in materiaal zorg je voor bevrijding en daarmee bestaansrecht voor moeilijke dingen.
Een confrontatie met je sterfelijkheid zorgt ook voor een ruimte waar het niet meer altijd gaat over de functionele kanten van je bestaan, maar waar je wordt overdonderd door de abstractie van allerlei belevingen. Het niet functionele is wat mij betreft de essentie van onze levendigheid. Dat is waar de creativiteit wordt geactiveerd en we een hele open ruimte kunnen ervaren. Als we niet meer obsessief bezig zijn met doelen halen. Het zou goed zijn om daar vaker bij stil te staan.
In de publicatie bij je tentoonstelling staat dat je ‘een levenslange fascinatie voor het menselijk lichaam hebt’. Waar komt die fascinatie vandaan?
Ik heb dat altijd gehad eigenlijk. Ik heb een enorme fascinatie voor de dood en ben ook niet bang om zelf dood te gaan. Als driejarige speelde ik al dat ik dood was en zei ik terug te willen naar het niets en naar de rust, naar het water. Ik maakte ook tekeningen van dat niets. Op 13-jarige leeftijd mocht ik meedoen met het theaterstuk van mijn vader en zag ik de transformatie van de acteurs om binnen de kortste keren in iets totaal anders te veranderen, dat triggerde mijn fascinatie ontzettend. Je kunt eindeloos spelen met dat lichaam, je kan het aanpassen en in gefragmenteerde delen bekijken. Je kunt ervoor zorgen dat iets makkelijker kan gaan, en je kunt het in een geheel zien.
In je werk stel je grote vragen over de toekomst van de gezondheidszorg; en de noodzaak van een grotere rol voor de beleving in het genezingsproces. Hoe zou dat eruit zien?
Het gaat voor mij niet per se over kunst, dat is de door mij gekozen toolkit, die het beste bij mij past. Maar wat ik denk dat het belangrijkste is, is de geleefde- en doorleefde ervaring. Ik heb het werk Patient (2022) gemaakt samen met mijn oom die half verlamd is. Daarin maakt hij met zijn verlamde en met zijn gezonde hand een omtrek van zijn handen. Dat is te zien in de tentoonstelling en ik had een waanzinnig moment op de opening. Het woord patiënt heeft door de jaren heen zo’n negatieve connotatie gekregen, terwijl het eigenlijk een hele mooie betekenis heeft en gaat om de omgang met vertragingen, lijden en uithouden. Er kwamen twee bevriende en gepensioneerde zorgprofessionals naar me toe en ze leerden nu pas over de betekenis van het woord, en dat raakte ze ontzettend. Dat is dan dus veel te laat, want dat gaat allemaal over beleving.
Speelt de beleving in jouw eigen onderzoek en maakproces een grote rol?
Met de afdeling revalidatie in het AMC had ik afgesproken dat ik daar een tijdje mocht werken en onderzoek doen. Ik sprak iedereen aan over hoe ze hun lichaam beleven in het revalidatieproces: hoe te leven met amputatie, met een brace, met andere sensaties van het been. Ik wilde ook dat hun gevoel voor professionals invoelbaar zou zijn. Naar aanleiding van al die verhalen ben ik een been gaan maken, gebaseerd op de automaton, een niet-elektrische machine die de bewegingen van een mens nadoet. Dat resulteerde uiteindelijk in het werk Nota Bene (2020) dat een enorm groot en opgeblazen houten been in plakken is. Het lijkt net alsof er iets in beweging zou moeten gaan, maar dat kan helemaal niet. Bezoekers zijn daar soms echt door geïrriteerd omdat het been zich anders gedraagt dan ze verwachtten.
Dat is natuurlijk ook precies de frustratie die je daar op de revalidatieafdeling zag. Het wennen aan de nieuwe invaliditeit en de plotselinge wetenschap dat het lichaam opeens niet meer beweegt of doet wat jij zou willen. Toch?
Precies, in die frustratie ligt ook het verlies. Ik wilde het werk per se uit een enkele boomstronk hebben, dus ik vond in Zeeland een houtbewerker die dat nog wel kon doen. Vervolgens stond ik in Amsterdam in mijn studio dat 60 kilo wegende been in plakken te zagen met een handzaag, dat was wel echt even een moment… Dat was echt even zwaar, het voelde alsof ik zelf een soort amputatie aan het doen was. Opeens stond ik stil bij de heftigheid van het werk van die chirurgen en de impact op de patiënt. Het werd onderdeel van mijn eigen beleving.