‘We hebben geen gebrek aan gebruiken’ – Een interview met Bert Scholten
Afgelopen twee jaar was Bert Scholten verbonden aan de Rijksakademie van beeldende kunsten. Voor de Open Studios afgelopen november maakte hij een performance en tentoonstelling over de felle protesten die ontstaan zijn bij de oprichting van een windmolenpark in het noorden van Nederland. Tegelijkertijd lanceerde hij daar zijn nieuwste album getiteld ‘Fysieke Biografieën’.
Ik heb een voorliefde voor kunstenaars die kunst in de breedste zin van het woord opvatten. Mensen die struikelen over hun eigen ideeën en daardoor continu houvast zoeken in alles wat ze kunnen aangrijpen om verhalen in vormen te gieten. Bert Scholten (1988) is beeldend kunstenaar, muzikant, performer, archivaris, animator en historicus in één. Met de nieuwsgierigheid van een antropoloog duikt hij in micro-geschiedenissen en verbindt hij eeuwenoude lokale culturele tradities met hedendaagse krantenkoppen en de pompende beats van zijn drumcomputer.
Zaterdag 18 januari organiseert Mister Motley samen met de Brakke Grond voor de tweede keer ‘Kan niet bestaat niet‘. In de Rode Zaal zullen vijftien kunstenaars een werk ontsluiten dat om welke reden dan ook het daglicht nooit heeft mogen zien. Bert Scholten is een van die kunstenaars.
Milo Vermeire: ‘Een muzikant die naar de kunstacademie gaat. Hoe verhoudt de muziek zich tot de beeldende kunst binnen jouw praktijk? Wat heeft de kunstacademie toegevoegd?’
Bert Scholten: ‘Op de academie volgde ik een vak over het maken van ‘multiples’ [series, red.]. Voor dat vak richtte ik samen met studiegenoot Marcel Imthorn wekelijks voor de les een nieuwe band op. We maakten dan telkens nieuwe nummers en bijvoorbeeld posters die we door de hele school hingen. Vervolgens organiseerden we iedere les een event waarbij we de band presenteerden. We deden dan een release-, debuut- en afscheidsshow in één. Zo hebben we een reeks van zestig bands gedaan.
Die reeks van bands kwam dus echt vanuit het idee ‘wat is een multiple?’ en het tijdelijke. We wilden ook de cd’s van alle bands verzamelen en daar dan een verzamel-box van maken wat dan ‘het object’ zou zijn. In die zin verhoudt dat zich wel sterk tot iets van een beeldende kunsttraditie. Aan de andere kant: Je maakt die muziek en toevallig ben je kunstenaar. We waren op de academie nooit zo bezig met ‘is dit beeldende kunst of niet’. Het gaf mij vooral de ruimte om dingen met tekst uit te proberen en op te treden.
Door mijn muziekachtergrond ben ik het gewend om op een podium een lied te zingen. Eigenlijk doe ik nu niet heel veel anders, maar dan in een andere setting. Het gaat om de vertelling. De stem neemt daarin een hele belangrijke rol in. Het heeft zeker een andere kwaliteit of die stem opgenomen is of in een performance klinkt, maar het gaat uiteindelijk om het verhaal van de stem.’
‘Het onderwerp van je tentoonstelling en de performance tijdens de Rijksakademie Open Studios is heel actueel. Je toonde daar je onderzoek naar alles wat er gaande is rondom de oprichting van een windmolenpark in Drenthe en schoof tijdens je performance met een basdrum door de ruimte terwijl je erover zong.’
‘Ja, dat speelt in Noord-Nederland, tussen Groningen en Drenthe in. Daar is vanuit de overheid een plan bedacht om een windmolenpark te realiseren, maar daar zijn hele extreme protesten tegen ontstaan. Met die zaak houd ik me al zo’n anderhalve jaar bezig en het verandert elke keer voor mijn ogen. Opeens zijn er dan bijvoorbeeld mensen opgepakt. Deze windmolenterreur gaat, net als mijn nummer De Paardenmishandelaar, over een soort anonieme dreiging van geweld.’
Deze windmolenterreur gaat, net als mijn nummer De Paardenmishandelaar, over een soort anonieme dreiging van geweld.’
‘Op welke manier?’
‘Als de overheid een windmolenpark wil opzetten, dan gaan energiemaatschappijen naar landeigenaren toe en komen zij met een voorstel om zo’n molen neer te kunnen zetten. Als de landeigenaar er dan mee in stemt, dan krijgt deze een grondvergoeding. Maar tegelijkertijd zeggen ze: ‘als jij het niet doet, dan doet je buurman het’.’
‘Het grote bedrijf tegen het kleine individu.’
‘Precies. Dus toen hebben al die landeigenaren daar, want voornamelijk boeren zijn, bedacht hier kunnen wij weerstand tegen beiden. Wij kunnen als landeigenaren een coöperatie oprichten en dan zetten we die windmolens gewoon zelf neer. Dan worden die grote bedrijven ertussen uit geknipt en blijft het geld in de streek. Dat is op zichzelf al best wel een bijzonder geval.
Alleen kwam deze affaire in het nieuws en toen voelden de bewoners van dat gebied zich erg gepasseerd. Dat heeft te maken met de verhouding tussen die twee verschillende groepen, die ligt daar historisch gezien heel gevoelig. In het verleden bezaten de veenboeren het land en kwamen de arbeiders daar heen getrokken om het veen af te graven. Die arbeiders zaten eigenlijk vast in dat systeem want ze moesten daar werken en als ze eten nodig hadden dan kochten ze dat bij dezelfde boeren. Er was echt een klassenverschil en dat voelt een deel van de bewoners nu weer terugkomen. Zij vragen zich af: ‘Hebben wij hier ook nog iets over te zeggen? En kunnen wij hier ook iets in verdienen net als de landeigenaren?’. Het roept herinneringen op aan een systeem dat honderden jaren twee groepen apart zette en het gevoel van machteloosheid wat daardoor ontstond.’
‘Dus het is ook een heel historisch onderwerp?’
‘Jazeker. Het gaat ook helemaal niet over windmolens. Het gaat over gehoord worden of niet. Het is ook nog eens zo dat in dat dorp je iets van zeven kerken had op een inwonersaantal van 1600 mensen. Het is daar gewoon: ‘ok, ik ben het niet met jou eens, dan splits ik af en richt ik mijn eigen kerk op.’. Een soort uitdijing. Het heet ook het Mondengebied, wat heel toepasselijk klinkt want het gaat over hoe verhalen zich daar verspreiden.
Ik vind het heel interessant hoe het geheugen werkt, wat de oude verhalen zijn en hoe die doorklinken naar het heden. Het was eigenlijk vrij toevallig dat ik gelijktijdig onderzoek aan het doen was naar die windmolens en naar de mondelinge overlevering via liederen. Ik had een cd-box van het Meertens Instituut met zeven cd’s met oude liederen. Één nummer daarvan bleef me heel erg bij. Dat gaat over een rovershoofdman en is een heel moralistisch verhaal.
Ik las de tekst en onderzocht dat lied en ontdekte toen dat het verhaal van het lied zich afspeelt in datzelfde gebied als het windmolenproject. Met die nieuwe blik kwam ik plots krantenberichten tegen met titels als: “Windmolenactivist neergezet als rovershoofdman”. Dat lied met dat verhaal echoot dus misschien onbewust nog steeds door in de gemeenschap daar. Dat lied is in meerdere versies opgenomen en in 2e Exloërmond [een dorp in het Mondengebied in Drenthe, red.] is het lied het aller langst geworden. Daar is het dertien coupletten terwijl in de rest van Nederland is het maar acht of zeven coupletten lang. Dus ik ben naar het dorp toegegaan met de vraag: “hoezo is dat lied hier zo lang?”’
Ik vind het heel interessant hoe het geheugen werkt, wat de oude verhalen zijn en hoe die doorklinken naar het heden.
‘Wat was hun antwoord?’
‘Niemand kende dat lied. Maar het mooie is dat zo’n lied deuren opent in het hoofd naar andere dingen toe. Ik liet mensen in het dorp dat lied lezen en vroeg hun om een mogelijke verklaring voor de extra lengte. Dan antwoorde iemand: “Strijdbaar.” En: “we hebben hier zeven kerken gehad”. Haar man zei vervolgens: “Ja, te arm om te leven en te rijk om te sterven.” en begint direct aan een heel verhaal over veenarbeiders terwijl zij begint aan een heel verhaal over hoe mensen in dat gebied dingen niet uitspreken. Dat zijn dan twee echo’s die uit het verleden komen. Hoezo roept dit lied dit allemaal op? Het gaat al vrij snel helemaal niet meer over het lied, maar ik vind het wel heel mooi hoe een lied zoiets naar boven kan brengen.’
‘Veel van je werk ontstaat vanuit nieuwsberichten of archiefmateriaal. Je hebt op je album echter ook een drieluik staan over De Gefrustreerde Metropolitaan, dat je oorspronkelijk voor de Brakke Grond hebt gemaakt. In dat drieluik komen allerlei frustraties en ergernissen van de stadsbewoner aan bod. Dat drieluik lijkt meer uit eigen observaties te zijn ontstaan in plaats van de tekstuele bronnen die je meestal gebruikt zoals nieuws- of archiefberichten.’
‘Ik herken alles wat in die drie nummers voorkomt ook heel sterk, maar de teksten zijn grotendeels allemaal tweets. Ik zit vaak op twitter te kijken en zie die frustraties heel vaak. Als je op bepaalde hashtags gaat kijken, dan ontdek je een groepje mensen dat zich daar erg mee bezig houdt. De ergernissen zijn goed op te delen in categorieën en dus dat heb ik gedaan en ze vervolgens gekoppeld aan de specifieke Exodus plagen. Heel basaal gecategoriseerd op kots-klachten, parkeerklachten, AirBnb-klachten, enzovoort.’
‘Er zitten ook echt poëtische dingen tussen. Dat je de tolerantie van mensen voor waterpolo vergelijkt met hun tolerantie voor Mondriaan bijvoorbeeld…bijna te mooi om te vinden.’
‘(haha) Dat is wel iets wat ik zelf heb geschreven. Ik werk veel met gevonden tekst, maar ik bewerk het vervolgens vaak wel.’
‘Meestal zijn je onderwerpen heel specifiek Nederlands en lokaal. Je reisde zelf veel op en neer tussen Amsterdam en Rotterdam toen je met de Rijksakademie bezig was en je geboorteplaats Assen is ook niet ver weg van het Mondengebied. Voel jij een grote verbondenheid met je woon- en werkomgeving?’
‘Ik ben geïnteresseerd in de geschiedenis van het landschap waarin deze verhalen zich veelal afspelen. Het veenlandschap in Drenthe en Groningen is voor een groot deel compleet verdwenen. Er zijn een ongelofelijk aantal kanalen afgegraven en dat hele land is daardoor aangetast. Al die cultuur die uit dat hele proces is voortgekomen, dat boeit me heel erg.’
‘Je hebt ook meerdere albums over de algehele broodgeschiedenis gemaakt, waaronder het album Dat speelt hier niet.
‘Ja, over de geschiedenis van de koekplank [een rechthoekige vorm met een beeltenis erin waarmee koeken geproduceerd konden worden, red.]. Dat gaat over de transformatie van het dieroffer naar het offerbrood. Langzaam veranderde dat naar een soort speculaas of koekplank-achtige vorm. En daarin worden nog steeds mensvormen of dieren afgebeeld en dat is weer verbonden met de oudejaarsrituelen in Nederland. Een onderdeel daarvan was het aanzoek dat een jongen kon doen aan een meisje door zo’n speculaas te geven tijdens een markt. Je kon dan de kop geven aan het meisje en die nam hem dan aan of niet. Daar stond dan echt iets op het spel. Als zij hem aanneemt, dan word je thuis uitgenodigd. Vervolgens kan dan nog het hoofd worden afgebroken of de benen en daar zit dan ook weer allemaal betekenis aan vast. Dit soort rituelen heb ik bij elkaar gebracht en daar heb ik een album over gemaakt.’
‘Ben je zelf ook opgevoed met dit soort tradities en verhalen? Of is die interesse later gewekt?’
‘Niet heel erg, maar er wordt wel veel gezongen in mijn familie. Dan wordt er een bestaand nummer genomen, The Wild Rover bijvoorbeeld, en dan wordt de tekst vervangen. Iedereen krijgt een kantje en dan wordt er met z’n allen teruggekeken naar het afgelopen jaar. De bijzondere gebeurtenissen komen dan aan bod, iemand is bijvoorbeeld vijftig geworden en dan wordt er gezongen voor diegene.’
‘Meer lokaal kan het eigenlijk niet; je eigen familiegeschiedenis bezingen.’
‘Ja dat klopt. Soms wordt er gedacht dat Nederland heel weinig traditie heeft. Terwijl je eigenlijk heel veel kunt vinden, het speelt zich vaak alleen op een heel lokaal niveau af. Dat vind ik ook heel interessant aan die broden. Bijna elke plaats in Nederland had gewoon zijn eigen soort brood.
Het is allemaal niet super rijk, maar er is wel heel veel. Het is soms alleen wat simpel, er hangen geen grote verhalen aan vast, althans niet meer. Misschien is dat dan wat ík maak. Ik maak van het gevonden materiaal een verhaal. Ik trek de lijnen tussen de objecten en de onrust die nu leeft. Zoals bij het windmolen-terreur, daar probeer ik al die spanningen, zowel de historische als die van nu te belichamen in mijn performance. Ik probeer me in te leven in de individuen. Een groot onderdeel van mijn werk is hoe mensen onderdeel zijn van de verhalen.’
Ik maak van het gevonden materiaal een verhaal. Ik trek de lijnen tussen de objecten en de onrust die nu leeft.
Wat vind je ervan dat veel lokale tradities steeds vaker verdwijnen of veranderen onder de ‘druk’ van de hedendaagse tijd? Zoals de vreugdevuren in Den Haag, de kritiek op paasvuren vanuit milieuorganisaties, het afsteken van vuurwerk (ook al is die traditie eigenlijk helemaal niet zo oud) en natuurlijk ook ‘zwarte piet’. Hoe kijk je daar tegenaan?
Ik vind de voorbeelden die je noemt niet zo makkelijk te vergelijken met elkaar. Zeker die laatste niet. Daardoor kan ik die vraag niet eenduidig beantwoorden. Ze lijken allemaal in een ‘festivalisering’ mee te gaan, wat ze geen goed doet. Van gebruik naar traditie naar festival, met live tv-verslaglegging of niet, daarbij hoort landelijke en internationale aandacht. De gebruiken waar ik me mee bezig houd zijn meestal stoffiger of obscuurder. Doordat het stof er nog afgeblazen moet worden, kan ik er met een meer open blik naar kijken.
Van vuurwerk, paasvuren en vreugdevuren weet ik niet zo veel. Zwarte piet is aan hervorming toe. Ik zie zoveel mensen die moe zijn. Ik heb wel over hervorming nagedacht. Over zijn zak, over schuld, over zout, over hoe spanning werkt voor kinderen, over zijn verdwenen rol als boeman, de overbodige ‘feelgood vibe’ die rondom piet hangt, de gescripte domheid, het clowneske. Maar als we iets uit dit feest halen, dan krijgen we daarmee ook de mogelijkheid er weer iets aan toe te voegen. Dat wat we erin terug te brengen moet niet alleen uiterlijk zijn, dat moet juist iets zijn wat dat ontstijgt. Iets spiritueels, iets los van het verstand. Ik stel me Piet sluwer voor, meer als een vos, en gemener, een ‘bitchy’ soort venijn. Dan kunnen kinderen weer leren met angst om te gaan, maar nu graag niet vanwege huidskleur. Er moet een andere spanning in het gebruik zelf zijn, de muziek moet anders. De publieke omroep kan me daarover bellen.
Zoals we net al bespraken, we hebben geen gebrek aan gebruiken. We hebben genoeg, genoeg om nog betekenis aan te geven.
Doordat het stof er nog afgeblazen moet worden, kan ik er met een meer open blik naar kijken.
‘Wat zijn dingen waar je als kunstenaar tegen aan loopt in praktijk. Wat zijn de obstakels die je probeert te overwinnen?’
‘Ik duik soms best wel diep in de dingen waardoor ik ontzettend veel materiaal verzamel, maar dan heb je nog geen werk. Hoe je dan van al dat materiaal een werk maakt is soms lastig. Hoe orden je het, en wat is dan precies wat ík doe? Los daarvan probeer ik veel verschillende dingen aan elkaar te koppelen en dat over te krijgen naar een publiek, maar die hoeven ook niet alles te weten denk ik.
Ik moet zelf ook los kunnen laten. Omdat ik zo met verhalen bezig ben die continu veranderen moet ik zelf ook niet denken dat mijn verhaal vast staat. Dat mijn verhaal nu opeens een slot is. Het kan over een jaar compleet anders zijn, het blijft doorgroeien.’
‘Kan niet bestaat niet’ vindt aanstaande zaterdag 18 januari plaats in de Brakke Grond. Lees hier meer info en koop je kaartje.