Een huis zonder sleutel – over kunst die voortvloeit uit de Palestijnse diaspora
In 1948 bij het uitroepen van de staat Israël, werden de Palestijnen verdreven van hun huis, haard en eigen land. Susanne Khalil Yusef legt de Palestijnse diaspora vast in haar werk, een geschiedenis waar zij zelf ook onderdeel van uitmaakt. Hanne Hagenaars bezoekt haar in haar atelier.
Wij gaan naar een land dat niet van ons vlees is. De kastanje groeit niet uit onze botten.
Zijn stenen zijn geen geit in het lied der bergen; de ogen der kiezels geen lelies van de dalen.
Wij gaan naar een land dat geen eigen zon over ons heen hangt.
De vrouwen van legenden klappen voor ons; een zee over ons en voor ons
Als graan en water van jullie zijn afgesneden, eet dan onze liefde en drinkt onze tranen.
– Mahmoud Darwish
De gedichten van de Mahmoud Darwish ontvouwen keer op keer de schrijnende situatie van het Palestijnse volk en de pijn in hun ziel, het is immers zijn eigen geschiedenis. Het onrecht van hun omstandigheden is tot op de dag van vandaag niet opgelost. In 1948, dus alweer vierenzeventig jaar geleden, bij het uitroepen van de staat Israël, werden de Palestijnen verdreven van hun huis, haard en eigen land. De Nakba, of catastrofe. Geschiedenis.
De gevolgen van de hieruit voortvloeiende diaspora heeft een ongekende invloed op gezinnen en hun kinderen, en dat blijft buiten het gezichtsveld van velen. Een droeve, onontwarbare knoop.
Onbegrip, dat is waar Susanne Khalil Yusef (Duitsland 1984) regelmatig tegenaan botst: ‘Waar heb je het over? Palestina! Je bent in Duitsland geboren, Europa! In tijd en plaats ver weg van Palestina. Wat heb jij nu nog te maken met die geschiedenis?’
In haar atelier in Arnhem ontmoet ik een uitbundige hoeveelheid werken, kleurrijk en tomeloos, je proeft haar gedrevenheid en ook iets lustigs, levenslustigs.
Een grote pot is omwonden door een groen geglazuurde slang die omhoog kringelt. Misschien is het de Palestijnse adder, de gevaarlijkste van alle zeven gifslangen die in Israël leven. Ik zie een dromedaris, een vuurtoren, een kruik met Haribo kikkers. Een groen hart.
Drie kopieën van sentimentele oriëntalistische schilderijen van vrouwen met kruiken en kinderen hangen aan de muur. Ervoor bungelen witte geweren aan kettingen. Onaffe potten met likkende vlammen staan op forse blauwe draaischijven op wieltjes. Een glazen hokje buiten blijkt een expositieruimte Yusef’s Schwärmer en is vol gezet met keramieken potten waaraan glanzende witte kralen hangen, kleurrijk geglazuurde geweren kleven eraan vast, en stekelige cactussen en mega palmen schieten omhoog. Een raadselachtige totem. Het is alsof alle werken geschreven zijn in een taal die ik niet machtig ben, vol verwijzingen die ik niet helemaal begrijp.
– Waar breng je me naartoe, vader?
– Waar de wind waait, jongen…
Hij betastte zijn sleutel
zoals hij zijn lichaamsdelen betastte, werd rustig en zei
toen zij over een doornhaag klommen
Onthoud, mijn jongen! Hier kruisigden de Engelsen
jouw vader twee nachten aan een cactus
en hij bekende niet. Jij zult opgroeien
mijn zoon en wie de geweren erven
over bloedig ijzer vertellen.
– Mahmoud Darwish
De lange uitlopers van de geschiedenis strekken zich uit van de Nakba naar Susanne. De grootouders van Susanne vluchtten uit Jaffa en sindsdien leeft de familie in diaspora. Haar ouders werden geboren in de tentenkampen Sabra en Shatila in Libanon. Ook al zijn de kampen inmiddels tot een soort wijken van de stad getransformeerd, de situatie van de bewoners wordt er niet beter op omdat zij nauwelijks rechten hebben en ook ‘het recht tot terugkeer’ (zoals geformuleerd in de VN resolutie 194) niet effectief wordt gemaakt. Sinds 1948 zijn bijna een miljoen Palestijnen ontheemd en het lijkt wel of niemand op deze wereld zich daar werkelijk druk over maakt.
‘Wij willen met waardigheid leven’ was lange tijd de hartenkreet van de Libanese bevolking maar intussen, uit wanhoop, ingekort tot ‘Wij willen leven’. Deze zin is nog urgenter voor de Palestijnen.
De ouders van Susanne vluchtten ieder naar Duitsland en leerden elkaar kennen in een asielzoekerscentrum. Ze mochten blijven maar zonder vluchtelingenstatus met de bijbehorende permanente verblijfsvergunning omdat Libanon als veilig land werd beschouwd.
Haar moeder wilde een veilige situatie voor haar kinderen en daar deed ze alles voor. Regelmatig vertrok ze zonder de vader te informeren met de auto vol kinderen naar weer een nieuwe bestemming in de hoop op asiel. ‘Voor m’n 25e ben ik wel 30 keer verhuisd’ zegt Susanne.
In haar atelier ontrafel ik de transfers op de keramieken minaret van Jaffa met zijn stralende gouden maantje: familiefoto’s en de geschiedenis overlappen elkaar rondom.
Een foto van haar vader die omhelsd wordt door zijn drie kinderen.
‘Dat was in het asielzoekerscentrum in Zweden: Mijn vader stond buiten en riep onze namen. Ik herkende zijn stem. We hadden elkaar wel een jaar niet gezien.’
Ook is er een foto waarop haar vader breeduit lacht met zijn kinderen dicht om zich heen, deinend op een schip.
Haar moeder wilde zo graag papieren dat ze uiteindelijk trouwde met een Iraakse vluchteling met een verblijfsvergunning. En wie weet was er ook liefde. Met de auto reed de familie naar zijn flat in Arnhem-Zuid.
Met 14 jaar ging Susanne het huis uit en zwierf rond zonder documenten want ze had de vereiste drie jaar bij haar stiefvader niet volgemaakt. Uiteindelijk kreeg ze via een advocaat op 25-jarige leeftijd toch een paspoort en dat maakte het mogelijk om naar de kunstacademie te gaan.
Een paspoort is de reddingsboei in het woelige water van een vluchtelingenleven. Een verblijfsdocument correleert met identiteit, herkomst en nationaliteit. Vervolgens is het een moerassig gebied van ‘brondocumenten’, bewijsfuncties, verificatieonderzoeken, en zelfs een potje ‘dubieuze debiteuren’ voor noodzakelijke medische zorg dat het leven van een meisje zonder papieren bepaalt. En als een paspoort je zo lang wordt onthouden, wie ben je dan, besta je wel?
Ondertussen is er weinig over van het vruchtbare Palestina van weleer:
‘Now we find ourselves on a dung-heap’, beschreef de dichter Nizar Qabbani de situatie.
‘In our hands they left
a sardine can called Gaza
and a dry bone called Jericho.’
Die mesthoop is inmiddels omringd door grote hekken en de Palestijnen kunnen geen kant uit vanwege alle controles van Israël. Ze leven in een voortdurende lockdown.
Omdat Palestijnen in diaspora afgesneden zijn van hun thuisland en in hun nieuwe land worden omringd door onwetendheid, verzamelen kunstenaars feiten, verhalen, persoonlijke geschiedenissen. De Palestijnse Emily Jacir mocht dankzij haar Amerikaans paspoort jarenlang naar Israël, de Westelijke Jordaanoever en Gaza reizen en nam de wensen mee van degenen die niet mochten terugkeren, zoals: ‘bezoek het graf van mijn moeder in Jeruzalem en leg er bloemen op haar verjaardag,’ ‘ga naar Gaza en eet Sayadiyeh,’ ‘drink het water in het dorp van mijn ouders.’ Het voorrecht van de beweging en het reizen bepaalde haar artistieke praktijk. Sinds 2004 worden ook Palestijnen met een buitenlands paspoort beperkt in hun bewegingsvrijheid. Israël heeft niet graag dat Palestijnen terugkeren naar hun thuisland.
Wij willen leven, bewegen, met of zonder papieren!
Wij willen leven, dat moet toch mogelijk zijn. Maar de inwoners van het sardientje Gaza en het droge gebeente van Jericho lijkt dat amper gegund door de Israëlische politiek.
Ook op de kunstacademie kreeg Susanne steeds weer die vragen: ‘Wat heb je toch met Palestina? Waarom steeds dat verleden? Een docent stimuleerde haar om een studie te volgen aan de academie van Ramallah om die band handen en voeten te geven.
Susanne: ‘Ik wist niet dat het zou kunnen en al helemaal niet dat het zou lukken. Er gold een negatief reisadvies en de academie reageerde nauwelijks, maar ik heb doorgezet.’
Opgewekt stapte Susanne in 2014 in het vliegtuig met een pak officiële documenten, maar de Israëlische grenscontrole bleek een nachtmerrie. ‘De militairen gedroegen zich wantrouwend, ik zat veertien uur in de kou, zonder eten, ik werd toegeschreeuwd, gepaaid en weer uitgefoeterd, militairen liepen met geweren om me heen.’ Uiteindelijk kreeg ze een visum voor 30 dagen, alleen voor Ramallah, ‘Pas op, we houden je in de gaten’, waren de laatste woorden. Midden in de nacht liep ze de warmte van Jericho tegemoet, in shock, en ook heel opgelucht.
Sindsdien gebruikt ze als kunstenaar een andere naam om haar kunst in alle vrijheid te kunnen maken en de mogelijkheid om terug te keren open te houden.
‘Ik heb me verdiept in waarom wij als Palestijnen hier in het westen zo leven, maar in Palestina is het nog veel uitzichtlozer en het lijkt of dat meer urgentie heeft dan mijn eigen leven. Het was een gelukkige en intense ervaring vol vriendschappen. Ik voel het als een verplichting om het over daar te hebben. Misschien kan ik iets op gang brengen, wie weet heeft mijn werk invloed, ik kan niet anders.’
Haar werk is een getuigenis. Een protest. Zo volgde Susanne acht weken het nieuws via de Arabische media en telde 30 doden in het Palestijnse gebied, merendeel jongens tussen de 14 en 22 jaar. De gezichten van deze dertig jongens kijken je aan vanaf een cluster helium ballonnen, lachend en vol hoop. Ze zijn er niet meer.
Ook begon ze alles te verzamelen over haar Palestijnse achtergrond: de Handala Archives, eigen interviews, het boek All That Remains van Walid Khalidi, iedere kaart of film die ze te pakken kon krijgen, zelfs Israëlische propagandafilms.
Op Marktplaats zag ze een reproductie van een schilderij van William Halewijn, gratis af te halen, Palestijns vluchtelinge, een laatste blik. Een madonna-achtige moeder vlucht met een kind in haar armen. ‘Het maakte diepe indruk, ja het is zoet en geromantiseerd, alsof de vrouw in haar mooiste jurk vertrekt, maar evengoed een kunstwerk dat de Nakba in eigen tijd documenteert.’ Met de haar kenmerkende volhardendheid pakte ze de telefoongids en begon iedereen met de naam Halewijn te bellen. Een man in Ede, bleek een neef van de kunstenaar.
De vazen van keramiek dragen gezichten, of omgekeerd, koppen werden vazen. ‘Het begon met een vaasje met een roos van Joseph Beuys, dat was een overblijfsel van een installatie waarin hij bewoners opriep om samen te komen om te praten over de problemen in de omgeving. Ik besloot om van de hoofden ook vazen te maken, om zo het gesprek te openen.’
Dat gesprek voert Susanne in het nomadische Café Disorient: ze schenkt er lekkere sterke Arabische koffie en praat met bezoekers over al haar ervaringen, thema’s die impact hebben op levens van mensen, maar niet in het nieuws komen. De Palestijnse ‘kwestie’ is een explosief thema waar veel mensen een mening over hebben en gesprekken verlopen vaak lastig en emotioneel. Ze benadert de onwetendheid van mensen fluwelig zacht en rechtdoorzee.
Onder die prachtige naam Café Disorient presenteerde Susanne Khalil Yusef een installatie in museum het Valkhof waar ze de hele ruimte transformeert met als banier in neon: wij willen leven.
Bijna als een altaar hangt het originele schilderij van William Halewijn tussen twee panelen met een patroon in neon dat lijkt op gehaakte wol of de lussen van een ijzeren hek. De vloer en wanden zijn bedekt met een mega uitvergroting van de sjaal van Arafat. Deze sjaal uit het verleden lijkt een symbool voor hoop want in de tijd van Arafat liepen er tenminste gesprekken over vrede. Tijdens een vergadering van de Verenigde Naties betuigde Arafat: ‘Ik sta hier vandaag voor u met een olijftak en een pistool van de vrijheidsstrijder. Laat de olijftak niet uit mijn handen vallen…’
Aan de muur hangt een bos sleutels, ingelijst, waardoor ze nog meer belang krijgen. Tijdens de Nakba namen Palestijnen de sleutels van hun huis mee als symbool voor hun terugkeer. Oudere vrouwen dragen nog steeds de huissleutel als een kostbaar sieraad om hun hals.
Op het tapijt staan en liggen bustes van jonge mannen uitgevoerd in keramiek, brons en aluminium. ‘Justice’ staat er in de binnenkant geglazuurd.
De installatie is één grote hartenkreet die aandacht vraagt voor de Palestijnse zaak. Het is onmogelijk om er niet diep door geraakt te worden.
Het werk is een getuigenis en een poging om het gesprek te openen. ‘Getting to the raw material behind hard convictions and making people think about issues from a different perspective is precisely what art does,’ lees ik in een tekst over Palestijnse kunstenaars. Vervolgens luister ik naar The Ramallah Syndrome, een fragmentarisch geluidswerk van Sandi Hilal en Allessando Petti. Als een cirkelende en bezwerende formule hoor ik steeds You need to understand, It is important to understand tussen de brokstukken tekst. Het onaffe en fragmentarische herinnert me er weer aan hoe weinig ik eigenlijk wist van de diaspora van de Palestijnen, de gaten in mijn eigen geheugen, maar ook het besef dat de situatie alsmaar doorgaat, de hoop op verbetering brokkelt steeds verder af.
Een van de grote bustes die op de grond liggen heeft de gelaatstrekken van haar vader meegekregen. Haar moeder en zussen herkenden zijn portret direct. Het succes van haar werk zorgt ervoor dat haar moeder en zussen steeds meer hun schaamte voor hun Palestijnse afkomst laten varen.
‘Voor mij is ieder werk ook een heel persoonlijk verhaal, maar ik zou graag mijn eigen emoties willen laten meeklinken, want ook dat is onderdeel van de geschiedenis.’ zegt Susanne.
Ze herinnert zich een werk van Evelyn Taocheng Wang dat diepe indruk maakte tijdens de presentatie voor de Volkskrant Beeldende Kunstprijs in 2016.
‘Een videowerk waarin ze probeert al haar gedachten uit te spreken, terwijl ze door Amsterdam loopt en dat ze zich niet schaamt om het te delen.’
Voor deze video Reflection Paper N.1 (2013) heeft Evelyn heeft een bruggetje ingebouwd, het is een vrije interpretatie van teksten van de Chinese auteur Eileen Chang die schrijft over knellende familiebanden: ‘Mijn werk heeft altijd betrekking op mijzelf als persoon, maar mag nooit te persoonlijk worden. Ik plaats het in een bepaalde context of narratief om betekenis te geven. Het is persoonlijk, maar ik wil op afstand blijven’, zegt Evelyn.
Zij maakt gebruik van de kracht van beeldende kunst. Er vindt altijd een transformatie plaats, een vermomming, een verpakking, een verkleedpartij, een glazuur erover.
Ik zou graag mijn eigen emoties willen laten meeklinken, want ook dat is onderdeel van de geschiedenis.
De hartbrekende geschiedenis van Susanne laat me niet meer los. Van hot naar her gesleept gaf een diep gevoel van niet geworteld zijn, een gevoel van ongewenstheid, angst voor buitenwereld, voor medemensen, angst voor alles. ‘Dat je denkt dat westerse mensen beter zijn, een minderwaardigheidsgevoel dat geïntegreerd raakt in je denken’ zo omschrijft Susanne het.
Een moeder die alsmaar met haar kinderen op de vlucht is, ja, dat is zonder twijfel schadelijk voor die kinderen, tegelijk zie je ook een moeder die het voor haar kinderen beter wil maken.
En dan is er de slangenkuil van de openbaarheid. Je ouders, je geschiedenis, het is niet allemaal vlekkeloos gegaan, maar je wilt al helemaal geen oordeel van de buitenwereld.
Nee. We need to understand.
De poëzie is boven. Zij kan
mij leren wat zij wil
een venster openen
en huishoudelijke dingen doen
tussen verhalen. Zij kan
mij met zich laten trouwen… eventjes
– Mahmoud Darwish
Vertalingen van de gedichten: Jan Brugman (1986)
Susanne Khalil Yusuf exposeert tot 13 november in VHDG in Leeuwarden met de tentoonstelling Café Disorient: Sound of the Camp.