Een familie aan objecten
Een huis vol antieke objecten ontmoet het werk van zes hedendaagse kunstenaars
Expositie in museum van Loon
Titel: Something trown in the way of the observer
Curator: Bernke Klein Zandvoort.
De Dingen in het museum van Loon leven al jarenlang ongemoeid een rustig leventje in het museum. Maar dan overkomt hen iets eigenaardigs, iets dat buiten de gebruikelijke orde valt, maar er toch op een vreemde manier mee samenhangt…
De Dingen in het van Loon waken over het geslacht dat zij ooit dienden.
Zij voeren de aan hen gegeven opdrachten tot hun laatste snik toe uit. Zelfs als deze, zoals heden ten dage, inhoudt een arbeidsloos bestaan te leiden, dan nog
eren zij de wensen van Hun Familie, hun gevoel voor esthetiek, blijven zij onderhevig aan de regels en symmetrie van het huis.
Want in dit museum zijn De Dingen over het algemeen te breekbaar of te zeldzaam geworden, te mooi en te nutteloos om nog langer als gebruiksvoorwerpen door het leven te gaan. En dus staan ze tentoongesteld als decorstukken, dicht op elkaar, en niet zelden een tikkeltje onwaarschijnlijk geplaatst. Hoge Chinese vazen aan weerszijden van een hemelbed, een handgeschilderd krukje op de plek van de vuurplaats. Een rits schilderijen over een wandkast, waardoor de deur niet meer open kan.
Maar De Dingen, ach, ze leggen zich er bij neer. De stoelen, ze wisten ooit wel beter, maar ze zijn nu gewend aan de koordjes die over hun zittingen staan gespannen: niemand die er nog op uitrusten zal.
De kroonluchters van kristal, met hun punten en hun pieken en facetgeslepen kralensnoeren, ze proberen tevergeefs het spaarlampenlicht dat uit hun elektrische kaarsen schijnt tot prismakleuren te breken. Desondanks houden de kroonluchters zich kranig. Zij zullen koste wat kost representatief blijven, ter eer en glorie van Hun Familie.
De oranje sofa. Ze herinnert zich hoe dame Alexandre zich op haar neervlijde in haar avondjapon. Beneden hangen herenkostuums hun vorm te behouden achter glas. Ze zijn in slaap verzonken, maar mocht dit van ze gevraagd worden, dan zijn ze ondanks de broosheid van hun vezels nog altijd bereid De Familie weer te kleden, zich te voegen naar de contouren en de warmte van een levende huid.
Protesteren doet niemand hier: het berkenhouten vogelhuis niet, de muizenval, de onbeslapen bedden, de stokladder en de gouden harp niet.
De staande klok, dat prachtinstrument, gaf ooit accuraat de tijd, de dag van de week en de maanstand aan, maar toont inmiddels niks dan willekeur.
Dat geeft niet, men leeft hier alle tijden door elkaar -voorbije tijden, wel te verstaan.
En iedere dag komen stromen bezoekers langs hen heen, strelen hen met aandachtige blikken. De bezoekers zijn desondanks van een tijdelijkheid die aan onzichtbaarheid grenst. De Dingen merken vagelijk op hoe ze binnenkomen door de voordeur, hun talen laten klinken in de hal, hun voetstappen laten wegen op de traptreden. De Dingen luisteren. Klinken de menswezens als hun vroegere Eigenaren? Is De Familie teruggekomen om het huis opnieuw te bewonen?
Nee, nee. Het zijn enkel bezoekers.
Kijken jullie maar, denken De Dingen. Wij weten het, wij zijn bijzonder. Wij zijn de nobelen onder de objecten, een klasse apart. Niet dat zij neerkijken op hen die hier later aan toegevoegd zijn, nee, nee.
Een plastic vuilnisbakje. Beveiligingscamera’s, brandmelders, luchtbevochtigers, antislipmatten onder de tapijten, een pinmachine, de stofzuiger. De Dingen uit voorbije tijden weten dat hun aanwezigheid nodig is. Iedere gegoede familie heeft personeel nodig, en zij zullen hun personeel nooit slecht behandelen.
Wanneer de bezoekers weg zijn en het duister valt, rekken De Dingen zich uit, ontdoen zich van hun vormelijkheid, en beginnen zich met lome stem te beklagen over hun slijtage: het feit dat ze langzaamaan oplossen en tot stof neerdalen in de ruimte. Ze buigen zich naar elkaar toe en spreken op samenzweerderige, weemoedige toon, terwijl ze herinneringen ophalen over voorbije levens. Met genegenheid en trots spreken ze over De Familie, en benadrukken hoe goed zijzelf het met Hen voor hadden.
In de kinderkamer haalt men vertederd herinneringen op aan rondslingerend speelgoed, in de gastenkamer spreekt men joviaal over gastvrijheid, goede wijn en kamerconcerten, in de keuken schept het fornuis in geuren en kleuren op over de heerlijkste gerechten (vooral de stoffige plastic tulband met plastic blauwe bessentopping heeft daar in stilte een grondige hekel aan). Vanuit de slaapkamer smiespelt het hemelbed over zwoele nachten en ongekende vruchtbaarheid. In het trapportaal bezingen de schilderijen de rennende kinderen, blaffende honden en open balkondeuren van weleer.
En elk van De Dingen weet nog hoe het hier kwam: verscheept uit de VOC. Vervaardigd in Frankrijk. Geschilderd in Londen. Handgeblazen in Brabant. Geglazuurd in China. En zo voort. Elk van hen is bereisd, elk van hen kende een deel van onze vroegere wijde wereld voordat het hier verzeild raakte.
Hun hoef je dus niks te vertellen. Dat vinden althans zijzelf.
Maar dan overkomt de Dingen iets waar ze niet op voorbereid zijn. Allereerst worden zij verstoord door mensenwezens. In eerste instantie houden De Dingen hen voor gewone bezoekers, maar gauw blijkt dat zij van een andere orde zijn. Dit ongewone bezoek, beginnend met één jonge vrouw, en ontaardend in een zestal nieuwelingen, komt herhaaldelijk langs, bemoeit zich met de vaste regelmaat en wijkt af van de gebruikelijke museumroutes. Ze schijnen daar permissie voor te hebben. En het gaat ver! Gordijnen worden gesloten, bedden worden bezeten, vazen verplaatst en vitrinekastjes geopend.
De Dingen houden zich dood. Bepotel me niet, foeteren ze geschrokken, met geveinsde lijkstijfheid. ‘ik ben een Kunststuk, een Kúnststuk!’ Maar deze nuffigheid is slechts een eerste schrikreactie, want stiekem zijn de Dingen ook benieuwd. Dat zijn ze ook aan hun stand verplicht, eenkennigheid is bekrompen en ooit kwamen zijzelf ook uit den vreemde. Ze maken zich alleen ongerust over hun instructies. Zou De Familie dit zo bedoeld hebben, vragen ze zich af: kunnen zij, De Dingen, op deze manier hun werk blijven doen? Maar een van de jongste, nog levende van Loon, hun vrouwe Phillippa, stapt kalm op haar hakjes door de gangen en grijpt niet in, en dit stelt hen enigszins gerust.
Maar dan breekt, na weken, zelfs maanden van onduidelijke werkzaamheden en bezoeken, de dag aan die geen van De Dingen had kunnen voorzien.
Daar komen ze, geheel onverwacht, daar nemen ze schaamteloos hun plaats in op de tweede verdieping, in de twee kamers en de overloop aan de straatkant.
Sokkelachtige blokken, staand of liggend gestapeld in een hoek of langs de muur. Kleine stalen constructies die papieren tonen. Doeken en lampen. Twee videoschermen, foto’s en prints op verschillende plekken. Een tv uit de vorige eeuw, een heleboel polyster blokjes, kleine boekjes. Dit alles te midden van het oude, zonder enige hiërarchie. Hier zijn, kortom, ‘De Nieuwe Objecten’.
Het is niet dat de Nieuwe Objecten schreeuwerig zijn. Maar de Dingen, die in deze situatie voor alle duidelijk de Oude Dingen zullen heten, zijn zonder enige uitleg hun alleenheerschappij kwijt, wat hen plaatst voor een wonderlijk raadsel, verontrustend als een vreemde droom.
Wanneer die dag de avond valt, beginnen de Oude Dingen hun ontwaken met hun gebruikelijke slepende gemopper, waarbij ze mompelend hun vaalheid noemen, de eventuele breuken of kringen in hun lak betreuren, en tussendoor liefdevolle en trotse woorden spreken over De Familie.
Deze gewoonte is in dit geval maar een pose waar de Oude Dingen in vervallen, een houvast om hun onzekerheid mee te camoufleren. Ze proberen tijd te rekken, zich ondertussen op te maken voor de confrontatie. Ze gaan hiermee door, tot een notenhouten kistje zich niet langer kan beheersen.
‘Wat is dat hier… Waar halen ze het recht vandaan… Ik sta perplex, gewoon perplex…’ sputtert het.
En daar begint ook het ledikant, tezamen met het po-kastje: ‘Wat ligt dat maar over ons heen te liggen, een en al oranje, half orde, half chaos?’ ‘Wat moeten we daarvan vinden?’
En het hemelbed roept uit: ‘Nóg meer gordijnen! Felle lampen! En om wat? Om wat precies? Iemand enig idee?’
Maar de vazen zijn wat milder. Zij hebben de video gezien op de kleine tv op de grond. ‘Zo was het…’ fluisteren zij, nauwelijks hoorbaar. ‘Zo zijn wij tot stand gekomen onder de hand van onze meesters.’
‘Komt er nog antwoord?!’ bromt dan het schilderij van Philippe in kostuum, en buigt zich over de oranje blokjes.
‘Heb je het tegen ons?’ antwoorden deze. Het is de eerste keer dat ze van zich laten horen, iedereen kijkt hun kant op. ‘Jazeker. Spreek op, wat hebben jullie te betekenen?’ beveelt de po-tafel.
‘Wij, wij zijn volumes.’ zeggen de blokjes. ‘Zouden, zijn en zullen heten wij.’
‘Volumes?’
‘Volumes 1, om precies te zijn.’
-‘En wij zijn Volumes 2, aangenaam.’ klinkt uit verschillende hoeken: het zijn de grijze zuilen die zich voorstellen. ‘Ook wij zijn zouden, zijn en zullen.’ voegen ze eraan toe.
De Oude Dingen weten zich duidelijk geen houding te geven. De volumes 1 en 2 hebben iets van een leger, maar ze lijken ongevaarlijk. Uiterst merkwaardig.
‘En jullie zijn nog met veel meer. Vertel op, wat komen jullie hier doen?’ vraagt het schilderij, zich bewust van zijn eigen imposante beeltenis die hopelijk indruk maakt.
‘Als jullie dat willen…’ zeggen de tekeningen, die allemaal Blz. heten, sprekend vanaf hun stalen constructies,
‘Dan zijn wij bereid…’ spreekt Sculpture Exhibited in Front of its Site of Production,
‘Om jullie allemaal op onze eigen manier…’ zeggen de boekjes In dit museum vallen geen doden,
‘Te bevrijden van de stempel van jullie Familie.’ zeggen Table Leaf en Afternoon.
‘Al is het maar een klein beetje, voor zolang we er zijn.’ zeggen Untitled (Symmetry Performance) en Measurement hoopvol.
Stilletjes knikken alle Nieuwe Objecten. Instemmend. Afwachtend.
‘Bevrijden!’ ‘Wat een onzin!’ ‘Hóógmoed!’ Wie denken jullie dat jullie zijn?’ ‘Hoe zagen jullie dat voor je?!’ klinken de Oude Dingen door elkaar. ‘Beginnelingen zijn jullie! Groentjes! Snotneuzen! Onverlaten!’ En zo gaat dat nog een tijdje door.
Maar al deze woorden lijken de Nieuwe Objecten niet te deren, en langzaam valt het stil.
Het keramiek is het eerste dat zich gewonnen geeft.
‘Vooruit, wat hebben jullie mij te vertellen?’ En het tv-toestel treedt naar voren en antwoordt: ‘Ik neem je mee terug naar je draaitafel. Ik laat je zien wie je nog meer had kunnen zijn.’
De laserprints op het tafelblad voegen vrijpostig toe:
‘Aan de meubelen onder jullie toon ik details van jullie houten oppervlaktes. Het vakmanschap dat jullie tot stand gebracht heeft, in combinatie met de tand des tijds. Ik help eraan herinneren dat jullie gebruikt en beschadigd zijn, omdat jullie onderdeel waren van het leven, en misschien nog steeds zouden kunnen zijn.’
En de volumes zeggen groothartig: ‘Wij zijn er voor Iedereen! Gebruiksvoorwerp, decoratiestuk of allebei, het maakt ons niet uit. Wij willen jullie wijzen op jullie macht, op jullie vermogen om de kijkende mens naar je toe te lokken of juist van je vandaan te houden! En hoe jullie samen zouden kunnen werken.’
‘Jullie informeren over hoe het er tegenwoordig in de buitenwereld aan toe gaat, paralellen zien.’ zeggen de gidsboekjes.
‘Kreukels en tijdelijkheid vieren.’ ritselen de Blz.
‘Terug naar de vormeloosheid.’ zegt This is where the magic happens. ‘Want al zal het dan nog eeuwen duren voor jullie weer iets anders zullen zijn dan dit, toch is dat proces al heel lang aan de gang. En dat is juist mooi, want als het eenmaal zover is, dan kunnen we heerlijk ronddwarrelen, en eindelijk weer iets anders worden, alles wat we maar willen!’
En zo komt het, dat er tussen De Oude Dingen en de Nieuwe Objecten uiteindelijk een vriendschap ontstaat, al is het dan een tijdelijke. Al zullen de Nieuwe Objecten weer opgeheven worden of misschien weer verder trekken, los van elkaar, om wie weet, ook ooit ergens voor langere tijd stil te vallen. Al is het maar als een gedachte.
Foto’s courtesy Museum van Loon, fotograaf: Emilio Moreno
De tentoonstelling Something Thrown in the Way of the Observer is nog tot en met 30 augustus te zien in Museum van Loon. Klik hier voor de website.