Een afgestroopt mensenvel
In de eigen cultuur worden mensen doof en blind voor de ingeslopen gruwelijkheden. In Nederland hangt in menig huiskamer een beeld van Christus aan het kruis aan de muur, toch schrikken we niet van deze man in grote lijdensnood met spijkers door handen en voeten.
Desondanks huiver ik even van de menselijke botten, schedels en lachende doodskopjes in galerie Astamangala. In de etalage aan de Kiezersgracht hangt een vreemde roze lap stof die lijkt op een mens die met zijn hoofd naar beneden bungelt met een gat in het midden van zijn buik. Om meer te weten te komen over deze onbegrijpelijke voorstelling bel ik aan. Een vriendelijk, goedlachse man laat me binnen, Sjoerd de Vries, Tibetoloog, reiziger en gespecialiseerd in kunst uit het Himalaya gebied.
De roze lap stof blijkt een weergave te zijn van een afgestroopte mensenhuid dat in Tibet staat voor de ultieme verbeelding van het kwaad. Gruwelijk? Ach, in het Boeddhisme ziet men het lichaam als onbelangrijk, want tijdelijk en enkel van belang om de geest een plek te geven. Rijke kloosters bezitten soms een echt mensenvel. De Vries zag zelfs een kinderhuidje dat na de dood prachtig was versierd met tatoeages.
‘Tijdens een ceremonie wordt alles wat slecht en negatief is uitgebannen doordat de priester zo’n ‘menselijk vel’ doorboort met een dolk. De Tibetanen komen van heinde en verre naar het klooster om dit exorcisme ritueel mee te maken. Ze luisteren ademloos en vol ontzag naar de dansende priester met grote duistere maskers en donkere gewaden vol borduursels van doodshoofden en pauwenveren. Na de dolkstoot gaat er dan een zucht van verlichting door de menigte, dan kan men weer een jaar verder.’
De van mensenschedels gemaakte kommen glanzen door het gebruik en de rafelige naden aan de buitenkant sieren de kom. Een mensen dijbeen is bewerkt tot een fluit. Op kleurige doeken grijnzen doodkopjes je lachend toe. Kom, dans met ons, speel een deuntje op een dijbeen en maak je vooral niet te druk, lijken ze je toe te roepen.
‘De Goden kunnen er woest uit zien, omhangen met tijgervellen en afgehakte hoofden om hun potentie te tonen. Het is typisch Tibetaans om het er allemaal bloederig en akelig uit te laten zien, maar het is een illusie, een verbeelding. Veel afgebeelde wreedheden hebben hun oorsprong in het oude animisme, maar de kloosters leven bij gratie van de angst en oerinstincten van het gewone volk. Zie ze als een loket waar je tegen betaling de gunsten van de goden kunt kopen. De kloosters verkopen amuletten, en vliegerstokken zodat de kwade geesten die een huis willen binnengaan verstrikt raken in de draden. De monniken leven in feite van de opgeroepen angst.’
In het westen boezemt juist het dode lichaam angst in. Een lijk vinden we zelfs een beetje vies, dat raken we liever niet meer aan. We stoppen het bijvoorbeeld in een kist met een glasplaat dat als een raampje het gezicht nog laat zien. De begrafenisondernemer stopt de overledene in een bodybag en brengt het naar een uitvaartcentrum. Daar gaan we op bezoek, kijken naar het opgepoetste lichaam. *
In Tibet gelooft men in reïncarnatie, dat je weer terug komt op aarde in een ander lichaam. Dat pakje botten en organen dat door de hoes bij elkaar wordt gehouden stelt niets voor: het lichaam is een omhulsel, een handicap. Dat vergankelijke vlees kun je na afloop rustig wegdoen. Het vel wordt er na de dood ook echt afgestroopt en vervolgens wordt het lichaam op drie plekken gebroken om het in een kastje te stoppen dat wordt weggebracht naar een heilige plek. Daar zitten de gieren al te wachten. Men legt de dode neer op die speciale grond waar de gieren alles lekker opvreten, zodat de botten schoon overblijven. Die worden gerecycled en prachtig besneden of als fluit of trommelstok gebruikt. Met de dood gaat de grote cirkel gewoon weer door, de mens verzamelt voortdurend karma en komt weer een stap dichter bij de verlichting. Je zou de dood ook kunnen verwelkomen als weer een nieuwe kans.
Alleen de stoffelijk resten van hoge reïncarnaties zoals de Dalai lama worden
gebalsemd en bijgezet in de stupa als object van aanbidding.
Al die schedels, vellen, en botten en de verbeelding ervan fungeren als een Memento Mori: het versterkt het besef van lichaam als omhulsel, als tijdelijk hoesje voor de geest.
Wandelend over een gereformeerde begraafplaats viel het mij op dat de teksten op de gedenkstenen grote nadruk leggen op het vergankelijke van het begraven lichaam: ‘hier liggen de stoffelijke resten van mijn lieve onvergetelijke man’. Gereformeerden geloven ten diepste dat zij leven ter ere van God. Maar sinds Adam en Eva gaat de hele schepping gebukt onder de erfzonde en is de mens geneigd tot het doen van de verkeerde dingen. Dat lijkt me wel een realistisch idee, maar de conclusies die men er in dit strenge geloof aan verbindt zijn zo zonder hoop. Alle mensen hebben in plaats van het eeuwige leven, de eeuwige dood verdiend. Alleen de uitverkorenen mogen eeuwig leven door de genade van het geloof. De mensen die het geloof niet krijgen, gaan voor eeuwig verloren.
In onze ‘moderne’ maatschappij geloven veel mensen dat er ‘niets’ meer is na de dood. Ja, dat brengt wel schrik mee voor het moment van overlijden, een onbekend zwart gat. En wie weet speelt de eeuwenlange hel en verdoemenis in het onbewuste toch mee dat de angst voor de dood zo groot is.
‘Op een ceremonie voor de overledene in Tibet wordt gerouwd en er is verdriet, natuurlijk, maar er is al snel weer ruimte voor optimisme en plezier.’
‘Het Boeddhisme is geen geloof, het is een pad dat je kunt volgen. Wel zijn er vanuit de animistische traditie allerlei enge demonen die je het leven zuur kunnen maken. Het leven in Tibet gaat om pacificeren, een groot deel van het dagelijks bestaan ben je bezig om geesten weg te houden. Zie je midden in een veld een grote steen, dan ligt die daar om de veldgeest weg te houden.
Met de reïncarnatie verzamel je steeds opnieuw Karma, het is een positieve weg, want je moet er wel heel erg een potje van maken om een tree naar beneden te zakken.
Dat leidt ook tot een zekere nonchalance, men dobbelt, drinkt en leeft er van harte op los: in het nieuwe leven komen weer nieuwe kansen.
In het westen denken we dat boeddhisten allemaal in totale goedheid levende vegetariërs zijn, maar dat is niet de realiteit in Tibet, praktisch iedereen eet vlees want groenten zijn er nauwelijks en van gierstemeel alleen kun je niet leven.
Je hoeft niet op een bepaalde manier te leven, je volgt je eigen weg als je maar gebalanceerd bent en op een prettige manier met je medemens om gaat.
Door het idee van wedergeboorte is er altijd hoop, altijd vooruitgang.’
‘Maar hoe komen we in het westen dan aan al die mooie ideeën over het boeddhisme, als het perfecte systeem zonder oordelen? Een prachtig vreedzaam systeem?’
‘Ja. Ik denk dat we iets projecteren dat we hier missen en ons eigen ideaal creëren in het systeem van het boeddhisme. Het is onze behoefte aan spiritualiteit waar de kapitalistische maatschappij absoluut geen plaats meer voor heeft, dan halen we het uit een andere verre cultuur.’