Drag me to the Gallery – deel I
Het succes van het Amerikaanse programma Rupaul’s drag race heeft ervoor gezorgd dat drag volop in de schijnwerpers is komen te staan de afgelopen jaren. De queens van Drag Race hebben onder leiding van cult icoon Rupaul Charles niet alleen de harten veroverd van de LHBTQ+-community, ze hebben tevens een weg gebaand naar de mainstream media. Waar drag voorheen veelal zijn plek vond in donkere nachtclubs en underground kringen, heeft het vandaag de dag een breed, internationaal publiek en platform verworven.
De terminologie van drag kent geen eenduidige definitie, zo zou het gebaseerd zijn op “dressed as (a) girl”, een acroniem die onhoudbaar blijkt te zijn in de huidige tijd waarin onder meer ook transgenders en vrouwen drag uitoefenen. Hierin verwijst drag niet enkel meer naar het dragen van kleding van het andere geslacht, maar ligt de nadruk op het breken met traditionele gendernormen. Volgens de Amerikaanse filosoof en gendertheoreticus Judith Butler is drag een middel om het onderscheid tussen de innerlijke en uiterlijke fysieke ruimte te ondermijnen, en stelt het in staat om door middel van parodie en performativiteit te spelen met genderidentiteit, een deceptie die fungeert als een “fantasy of a fantasy”. [1]
Drag kent een lange culturele geschiedenis: in de oudheid vertolkten mannen veelal de vrouwelijke rollen in Griekse tragedies. Tijdens de middeleeuwen werden vrouwen van het toneel geweerd als moralistische voorzorgsmaatregel, waardoor alle rollen vertolkt werden door mannen en in de vroege opvoeringen van de beroemde stukken van Shakespeare werden ook de vrouwelijke karakters door mannen gespeeld. In het Japanse Kabuki theater rond 1600 speelden vrouwen ook de mannelijke rollen, totdat negenentwintig jaar later ook hier de vrouwen werden verbannen van het podium omdat hun performance “te erotisch” zou zijn.
Drag is tevens al decennia een dankbaar onderwerp of medium voor beeldend kunstenaars. Dit artikel tracht een eerste aanzet te maken tot een historisch overzicht van drag binnen de geschiedenis van de beeldende kunst. Dit artikel begint met Duchamp en eindigt bij Mapplethorpe om volgende week een tweede artikel te kunnen publiceren met meer hedendaagse voorbeelden.
Marcel Duchamp
Rrose Sélavy (een woordspeling op de Franse uitspraak “Eros, c’est la vie”) is de naam van het alter ego van Marcel Duchamp. De kunstenaar die in 1917 de kunstwereld op zijn kop zette door een urinoir tentoon te stellen in het Grand Central Palace in New York. Het pseudoniem van de gevierde dadaïstische kunstenaar kan gezien worden als een artistieke keuze die in het verlengde ligt van zijn subversieve oeuvre. Zo tekende Duchamp in 1919 een snor en baard op een ansichtkaart van de Mona Lisa van Leonardo Da Vinci. Het vrouwelijke karakter Rrose Sélavy, met haar weelderige bontkraag, zwart omlijnde ogen en rood gestifte lippen is een belichaming van de speelsheid, ironie, contradictie en mysterie van Duchamp en het dadaïsme.
Diane Arbus
Al observerend portretteerde Diane Arbus in New York in de jaren 60 bijzondere, excentrieke mensen en beroepen uit de samenleving zoals circusartiesten, mensen met dwerggroei, zwervers, nudisten en drag queens. Wanneer ze in 1958 voor het eerst Club 82 – de “famous female impersonator club in NYC” – bezoekt, begint ze met het fotograferen van drag queens. Eerst vanuit het publiek en later ook in de kleedkamers backstage. De controversiële onderwerpen van de foto’s van Arbus maakten in deze periode veel emoties los bij het publiek, zo moest de foto bibliothecaris van het MoMA in 1965 iedere dag spuug van het portret van een ‘female impersonator’ van Arbus afvegen. [2]
Nan Goldin
Nan Goldin begon in de vroege jaren 70 met het fotograferen van haar vrienden en huisgenoten die onderdeel uit maakten van de LGBTQ+ community van Boston. Ze legt hen op intieme wijze vast wanneer ze zich klaar maken voor een show, tijdens een schoonheidswedstrijd en al poserend voor een uitgelaten publiek. Goldin’s vrienden introduceren haar in een scène waar jonge mannen en vrouwen transformeren in glamoureuze en extravagante nachtvlinders, ongeacht hun geslacht of seksuele voorkeur. Een gemeenschap die het leven viert en vecht voor schoonheid, zelfexpressie in de nachtclubs en bars van de Amerikaanse stad. Wanneer Goldin in 1978 naar New York verhuist blijft ze haar vrienden, partners en omgeving portretteren. Op de talloze foto’s, die Goldin later omvormt tot een slideshow en het boek The Ballad of Sexual Dependency, zijn haar naasten afgebeeld terwijl ze drugs gebruiken, seks hebben, slapen, zich aankleden, opmaken en feesten. In een periode waarin het New Yorkse nachtleven grotendeels werd gerepresenteerd door beelden van glitter en glamour, sterren, modellen en kunstenaars, dansend in Studio 54, geven Goldin’s foto’s een ander beeld van the city that never sleeps: de donkere, onder-gepresenteerde kant van New York en haar nachtleven. Nan Goldin’s foto’s, slideshows en boeken representeren niet alleen haar eigen leven, omgeving en vrienden, ze representeert ook een groot deel van de LGBTQ+ community in de Verenigde Staten in de jaren 70, 80 en 90.
Cindy Sherman
Een verveelde, eenzame huisvrouw, een blonde bibliothecaresse, de verleidster en een gedomesticeerde stoeipoes: Cindy Sherman verbeeldt onder meer deze vrouwelijke rollen afkomstig uit jaren 50 en 60 films in haar iconische zwart-wit serie Untitled Film Stills (1977-80). Als fotograaf, director, visagist, stylist en model in haar eigen werk, gaat Sherman al tientallen jaren de dialoog aan met stereotyperingen en clichématige beelden van de vrouw. Ze bevraagt beeldcultuur, artificialiteit, noties van identiteit en de aard van representatie door verschillende rollen aan te nemen en karakters te construeren.
Peter Hujar
Toen Peter Hujar in 1987 stierf aan de gevolgen van AIDS, liet hij een groot archief foto’s na van kunstenaars, musici, schrijvers en performance artiesten die behoorden tot het nachtleven en de kunstscene van New York in de jaren 70 en 80. Tijdens zijn bewogen leven als fotograaf legde hij onder meer de transgender actrice Candy Darling vast op haar sterfbed en portretteerde hij drag icoon Divine op intieme wijze zonder make-up en pruik. Zijn zwart-wit opnamen van drag queens in de studio, backstage, op straat en tijdens feestjes nemen een substantieel deel in beslag binnen zijn oeuvre.
Hélio Oiticica
Net als veel andere politieke gay, queer kunstenaars vluchtte Hélio Oiticica tijdens de periode van militaire dictatuur in Brazilië. Van 1971 tot 1978 woonde hij in New York City en documenteerde hij met film en geluidsopnames de queer underground scene in de stad, gedetailleerde drugs verhalen, roddels en de perikelen van de New Yorkse kunstscene. In 1975 nam hij een gesprek op met drag superster en tevens muze van Andy Warhol, Mario Montez, die onderdeel uitmaakte van zijn Héliotapes. Een jaar later verscheen Montez in Oiticica’s super 8 film Agrippina é Roma Manhattan (1972).
Ulay
In een drieluik van polaroids met de titel S’he (1973) toont Ulay, de fotograaf en performancekunstenaar bekend van zijn performances in de jaren zeventig en tachtig met zijn toenmalige liefde Marina Abramović, zelfportretten. Op de foto’s is de ene helft van zijn gezicht bedekt met een laag witte make-up, zijn wenkbrauwen zijn sierlijk getekend, lippen rood ingekleurd en zijn ogen omringd met mascara. De andere helft van zijn gezicht is naakt. Om zijn nek is een vossenbont gedrapeerd. Als half vrouw, half man, verkent hij als heteroseksuele man de grenzen van genderidentiteit op een directe wijze.
Andy Warhol
Tijdens zijn leven maakte Andy Warhol tienduizenden polaroids. Deze foto’s dienden vaak als studies voor portretten en zeefdrukken en vormen een archief van intieme snapshots. Zo fotografeerde hij onder meer transgender activist Marsha P. Johnson en een aantal drags van de New Yorkse nachtclub The Gilded Grape voor zijn serie Ladies and Gentlemen. Een aantal jaar later verscheen Warhol zelf als het onderwerp van zijn polaroids, met glanzende rode lippen, een wit gepoederd gezicht, gitzwarte eyeliner en verschillende grijze pruiken.
Robert Mapplethorpe
Met zijn zwart-wit portretten, bloemstillevens, naakten en fotografische exploraties van SM en bondage, wist de Amerikaanse fotograaf Robert Mapplethorpe op gevoelige wijze controversiële onderwerpen te vertalen naar esthetische scenes. In veel van zijn werken bevraagt hij de noties van genderidentiteit en legt hij het sociale construct bloot. In zijn serie zelfportretten uit 1980 komen deze ideeën duidelijk naar voren. Zo poseert Mapplethorpe, met een sigaret nonchalant tussen zijn lippen, een vetkuif en een leren jas als een mannelijk archetype. Op een andere foto is hij gedeeltelijk in drag te zien, met een ontbloot bovenlichaam en een subtiel opgemaakt gezicht. In een andere variatie op het zelfportret draagt Mapplethorpe dezelfde make up, een weelderige bont stola om zijn nek en kijkt hij met een zachte en liefdevolle blik naar de toeschouwer.
[1] Judith Butler, Gender Trouble: Feminism and the Subversion of Identity, Routledge: New York, 1990. P. 174-175
[2] http://www.americansuburbx.com/2009/10/theory-missing-photographs-examin…