Double trouble? – Over Mark Manders in Museum Boijmans van Beuningen
Meestal is het zo, als je een museum binnenkomt, dat je eerst een rommelig overgangsgebied moet doorkruisen. Er staan rijen voor de ticketbalies en aan de losse mensen verderop, die half in en half uit hun jas hangen, herken je de garderobes. Er is een museumwinkel die alvast veelbelovend in je ooghoeken oplicht; misschien ook nog een coffee corner waar lepeltjes rinkelen. Bij Museum Boijmans Van Beuningen is dit allemaal op en top aan de orde. Het is niet de meest museale ruimte van het museum. Je bent al binnen, maar ook nog een beetje buiten, in twee werelden. Als je de aandacht erbij wilt houden, moet je niet per se hier zijn.
Toch is ter plekke, pal achter de draaideuren, de nieuwe sculptuur van Mark Manders gestationeerd, het kunstwerk dat het museum in oktober van een anonieme havenbaron cadeau heeft gekregen. En het raadselachtige is nu, dat dit beeld betrekkelijk weinig last heeft van alle onrust, terwijl het van zichzelf toch ook al een toonbeeld is van gespletenheid. Double trouble, zou je denken. Het antwoord is ja en nee. Gek genoeg is ook het tegenovergestelde waar, misschien juist in het verlengde van die innerlijke tweespalt.
Het prachtige beeld rijst als een godheid voor ons op, bovenmenselijk groot en stoïcijns, in een eigen glazen domein. Haar hele gezicht is onverstoorbaar, zoals het gezicht van de sfinx, een spiegel van stilte. Ik zie haar als vrouwelijk, maar als ik nog een keer kijk, weet ik dat niet meer. Het beeld onttrekt zich aan de geslachten. Het is verder ook lichaamloos immers; vrij van lijf en leden. Zo straalt het des te meer samengebalde gedachtekracht uit; het ontsnapt aan de eigen schizofrenie; aan de hardheid waarmee het is doorkliefd.
Maar dubbelzinnig blijft het, van alle kanten, en dat maakt het ook zo melancholiek. De voorzijde is glad afgewerkt; de achterzijde ruw, alsof we er getuige van mogen zijn hoe dit hoofd uit de klei is opgetrokken door een grote hand. Of dreigt het juist in vormeloze klei terug te brokkelen? Creatie en destructie, het beeld is gestold op het snijvlak van werelden, natuur en cultuur, waarbij de suggestie van klei slechts een illusie is; feitelijk bestaat het beeld uit beschilderd brons, hout en een vloer van beton.
Museumdirecteur Sjarel Ex noemt het werk, met reden, een portret van Mark Manders zelf: ‘Het is een zelfportret van de denkende kunstenaar die met beide hersenhelften probeert zijn visie over de mens en de wereld te laten zien. Hij toont het menselijk bestaan in dubio, de twee helften, plus en min, het harde en het zachte, het bewuste en onbewuste.’
Zelf heeft Mark Manders zijn werk wel eens ‘een extreem vertraagde explosie’ genoemd. Hij is één van die zeldzame kunstenaars die door de tijd heen weet te grijpen. Of misschien moet ik zeggen dat hij de tijd samenperst. Nabeelden uit de kunstgeschiedenis en archeologie spelen op in zijn werk; splinters van oude beschavingen. Die combineert hij met snijdende, geometrische vormen uit het modernisme. Maar soms ook rechtstreeks met de actualiteit; de verkeersdrukte op straat.
Op het Rokin in Amsterdam staat sinds een jaar zijn fontein: een eenheid van twee gezichten, vooruit- en achteruit kijkend, op het kruispunt van heden en verleden. In het water dat stromend als golvend haar zijn weg vindt, glinstert het verstrijken van de tijd.
De vertraagde explosie waar Manders over spreekt strekt zich internationaal ver uit. Zijn werk is verspreid geraakt over Europese, Amerikaanse en Aziatische musea. New York onthult begin volgend jaar een monumentale sculptuur van zijn hand in Central Park.
Eerlijk gezegd was Manders, die dit jaar 50 werd, in het buitenland eerder wereldberoemd dan bij ons. Maar in 2013 kwam de genoegdoening, toen hij Nederland op de Biënnale van Venetië mocht vertegenwoordigen. Daar exposeerde hij niet alleen in het Rietveldpaviljoen in de Giardini, zoals gebruikelijk is, maar ook in een minisupermarkt aan de Via Garibaldi: een wonderlijk poëtisch beeld van een muis die met een riem vastzit aan een vos, ter hoogte van de maag, nog niet verslonden, maar toch, het is een vreemd, in slaap verzonken droombeeld van eten en gegeten worden, zeker midden in een supermarkt. Intussen is dit beeld aangekocht door het Museum of Modern Art in New York.
Terug naar Rotterdam. Want hier moet zich, naast het eerste en enige kunstwerk van Mark Manders in de collectie bij Museum Boijmans, nog ergens, goed verstopt, een beeld van hem bevinden. Een echte vintage Mark Manders nog wel, uit het millenniumjaar. Het gaat om drie kleine knaagdieren die met hun staart vastgeklemd onder een houten plankje op straat horen te hangen, dichtbij het station, op Weenapoint aan het Kruisplein, juist daar waar je een straatnaambordje zou verwachten.
Dit bronzen beeld, bijgenaamd de Ratjes, heeft pootjes gekregen. Het hangt er niet meer. Misschien wilde de omgeving zich niet met ratten identificeren? Wie het weet, mag het zeggen. Volgens de website van Sculpture International Rotterdam is dit kunstwerk opgeslagen in het depot en wachten de ratjes daar op een nieuwe locatie, maar dat is al jaren het geval. Op vragen per e-mail en telefoon hoorde ik tenslotte dat het niet eenvoudig is ‘een puike plek te vinden voor deze schatten aan een latje’. Hun lot blijft dus voorlopig een raadsel.
Gelukkig hebben we het Boijmansbeeld nu, dat als een stille wachter waakt over het museum, totdat het vanwege de verbouwing voor zeven jaar dicht gaat. Op een pijnlijk mooie manier vangt dit beeld de twee werelden die wij allemaal bewonen, met de dubbele bodems van ons menselijk zelfbewustzijn. Lichamelijk zijn we hier, maar in gedachten misschien heel ergens anders, half binnen, half buiten, met de wind nog in ons haar of verstrikt in dagdromen, een wereld vol herinneringen en verlangens.