Dorpsgek Ruurd Wiersma
Op weg naar mijn bestemming moet ik iedere paar honderd meter de neiging onderdrukken om de auto van mijn moeder in de berm stil te zetten en met mijn camera vast te leggen welk adembenemend schouwspel door de natuur rondom mij wordt gespeeld. Stapels kleine witte en lichtgrijze wolkjes trekken voorbij de zon en doen zo, als bij toverslag, voortdurend alles van kleur veranderen. Over de uitgestrekte vlakte verspreid liggen kleine dorpjes, als vliegjes in een web van boerensloten en kanalen, eenieder met een eigen kerktorentje boven de loodrechte horizon uit piekend en warm omarmd door een haag van bomen. In het niets daartussen grazen kuddes koeien en schapen in weiden die, dankzij de af en toe tussen de wolken door glurende zon, zinderen van groenheid. Hier lijkt de tijd te kruipen en is de wereld nog paradijselijk rustig.
In het dorpje waar ik moet zijn, Burdaard, dat tussen Leeuwarden en Dokkum en niet ver van het bekende bruggetje van Bartlehiem ligt, lijkt de tijd dan ook te hebben stilgestaan. Ik heb het gevoel in een miniatuurwerkelijkheid te zijn beland waar de tijd ongeveer een eeuw geleden zomaar is gestopt voorbij te gaan. Mijn eindbestemming vind ik aan de vaart die het dorp doorklieft. Het is een kabouterachtig, witgepleisterd huisje met rood geschilderde kozijnen. Het naambordje dat aan de hemelsblauwe voordeur prijkt, vertelt me dat ik aan het goede adres ben.
Binnen in de voormalige woning van Ruurd Wiersma blijkt de rondleiding zojuist te zijn begonnen. De kamer waarin de gids en een handjevol toeristen enigszins verwonderd om zich heen staan te kijken is van boven tot onder vol geschilderd. De muren, het plafond, de koekoeksklok, een aantal melkbussen en zelfs een paar schoenen dat langs de wand staat – niets is aan het kleurrijke penseel ontsnapt. Een snelle blik rondom de kamer maakt me duidelijk dat op iedere wand een ander seizoen is afgebeeld. Mijn ogen glijden over weiden met grazende koeien, uitgestrekte vlakten bedekt onder een witte laag sneeuw, langs boerderijen van rode baksteen en een wirwar van kanalen waarop trekboten varen, ergens trekt een zwerm ganzen voorbij, en ik zie een strand vol zonnebadende, rondborstige vrouwen in ouderwetse badpakken. Boven ons spant het plafond zich uit als een hemel vol blauwgrijze wolkjes.
De gids, een klein mannetje op leeftijd, vertelt met een onmiskenbaar Fries accent het verhaal van de voormalig bewoner en maker van de schilderingen. Nadat Wiersma zijn huis opnieuw had moeten behangen omdat de oliekachel was ontploft, waren de smetteloos witte muren hem zo kaal en ongezellig voorgekomen dat hij had besloten daar met behulp van een kwast en een paar bussen fietslak verandering in te brengen. De kamer waarin ik en de andere bezoekers staan laat zien dat hij, eenmaal begonnen, niet meer kon stoppen. Toen er geen ruimte meer op de wanden was ging hij verder op de schouw, koekoeksklok, de melkbussen, het ledikant dat hij had geleend van de buurvrouw – tot er geen centimeter meer onbeschilderd was.
De man blijkt Wiersma nog persoonlijk te hebben gekend. ‘Hier in het dorp vonden we het maar een beetje gepruts, dat schilderen van Ruurd,’ zegt hij. Hij vertelt hoe Wiersma in het dorp niet echt serieus werd genomen. Totdat een bezoekje van de toenmalige directeur van het Fries museum daar in de jaren ’70 plots verandering in brengt en een ware explosie aan aandacht van de nationale pers ontketent. Plotseling wordt de schilder van alle kanten aangemoedigd om ook op paneel en doek aan de slag te gaan, en zijn werken worden opgenomen in tentoonstellingen met volkskunst en art brut. Ineens is hij niet langer zomaar een ‘melkvaarder’, een normaal maar eenvoudig beroep in die tijd, maar een beroemd kunstenaar.
Wat het verhaal zo mooi maakt is dat de man, ondanks de spottende opmerkingen en het gegrinnik van zijn dorpsgenoten, doorging met schilderen. Omdat hij simpelweg niet anders kón. ‘Als ik niet schilder was ik zo maar dood’, zou hij eens hebben gezegd. Hij mag dan een eenvoudig man zijn geweest die waarschijnlijk niet veel van de wereld buiten de streek waar hij woonde afwist, maar het kleine stukje dat hij wel kende vond hij zó prachtig dat hij het zijn huiskamer wilde binnenhalen. Een beetje à la de grottekeningen van Lascaux, zo legde ook Wiersma zijn fascinatie voor de schoonheid van zijn omgeving vast op de muren die hem omringden. De huiskamer waarin hij de vier jaargetijden afbeeldde, zijn levenswerk, lijkt een ode aan het Friese landschap. En zelfs in de Bijbelse taferelen, die hij later op paneel schilderde, zijn feilloos elementen uit zijn directe omgeving te herkennen. Zo heeft ook de Hof van Eden verdacht veel weg van het Friese land, lijkt de oven waar de drie vrienden van Daniël in worden gestopt ziet eruit als een bakkersoven, en de elf apostelen die onder het kruis op Golgotha zijn afgebeeld dragen de kleuren van het Nederlands voetbalelftal dat in 1974 de worldcup won. ‘Alleen dan met de kleuren verkeerd om,’ merkt de gids op, ‘want Ruurd vergiste zich tussen broek en shirt.’ Moois zien doet moois maken.
De verklaarbaarheid van de voorstellingen en de bijna kinderlijke eenvoud waarmee alles in beeld is gebracht ontroert, omdat Wiersma een gecompliceerde werkelijkheid, waarin de dingen zo vaak overweldigend en onverklaarbaar zijn, wist terug te brengen tot een overzichtelijke wereld, helder en bekend. De wanden van zijn huis vormden het venster op zijn wereld, het plafond was zijn hemel.
Meer over Ruurd Wiersma, of bezoeken, klik hier.