Dit werk kwam in vijf minuten tot stand – kan kunst bestaan binnen het kapitalisme?
In een serie publicaties en programma’s onderzoeken Mister Motley en ArtEZ Studium Generale samen met studenten, kunstenaars, schrijvers, wetenschappers en denkers de verbanden tussen tijd, arbeid en ecologie. Persis Bekkering schreef een essay dat cirkelt rondom de vraag of kunst überhaupt kan bestaan binnen het kapitalisme. ‘Kunst is geen proces dat efficiënt gemaakt kan worden, waaruit rendement kan worden geslagen. Ik zou zelfs willen zeggen dat het maakproces geen helder begin en geen werkelijk einde kent.’
In een serie publicaties en programma’s onderzoeken Mister Motley en ArtEZ Studium Generale de effecten van tijd(sdruk) op het makerschap. Hoe zorgen we ervoor dat niet ook het makerschap steeds meer ten prooi valt aan de wetten van de kapitalisering? Kunnen we tijd maken, tijd voor het niet-weten als productieve kracht? Op welke manieren kunnen we weerstand bieden, activistisch tijd maken, doorbreken wat we met elkaar in stand houden? Kan tijd een creatief instrument zijn?
‘Soms fantaseer ik over een algemene staking’, schrijft Persis Bekkering. ‘Beginnend bij de kunst. Wat zou er gebeuren als alle kunstenaars op een dag hun werk neerlegden?’ Aan de hand van het werk van kunstenaar Mladen Stilinovic en dat van kunstenaarsduo Sander Breure & Witte van Hulzen stelt Persis dat door tegenover het kunstobject als koopwaar het proces van het wachten, stilstaan, kijken en dromen te zetten er ruimte ontstaat voor verbeelding, voor het nieuwe waarvan we nog niet weten hoe dat eruit ziet.
Vrijwel alle kunstenaars die ik ken balanceren op de rand van uitputting en ontgoocheling. Ooit leek het zo’n leuk leven, in de studio dingen maken, een beetje pielen met een peukie in de mond. Dat was de fantasie. Nu zijn we moe. Het gaat er vaak over in onze gesprekken, er is altijd iemand die verzucht, hoe lang lukt het me nog, een carrière in de kunst is niet houdbaar – tot iemand vraagt of we van onderwerp kunnen veranderen, zodat we niet afglijden in somberheid, vibe killer.
De meesten besteden maar een klein deel van de week werkelijk aan hun artistieke praktijk. Gedurende de rest van de tijd schrijven ze aanvragen, werken ze aan hun social media-presentatie, verzorgen perfecte documentatie van performances voor hun portfolio, voeren obligate panelgesprekken. Ze ontvangen curators voor studiobezoeken, doen administratie, ze organiseren een project space om hun werk te kunnen tonen, en geven les om de huur te kunnen betalen. Of ze werken in een café of in deeltijd bij de Belastingdienst. Hun vrienden ontmoeten ze op openingen, met een half oog op de deur voor een netwerkgelegenheid.
Ik denk niet dat het probleem van uitputting anders is onder andere beroepen. Vorig jaar kampten een ontstellende 1,2 miljoen mensen met burnout-klachten. Studenten, scholieren, zelfs kinderen hebben er last van. Je hoort vaak dat dit sinds het einde van de coronapandemie alleen maar erger is geworden, en hoewel ik dat niet kan bewijzen, is mijn eigen leven na de lockdowns inderdaad alleen maar drukker geworden.
Niet meedoen aan deze levensvorm lijkt geen optie. Ook niet voor kunstenaars. De vaak gehoorde paternalistische kritiek dat ‘we’ (wij mensen) te hard werken, of dat we zijn vergeten wat verveling is, dat we onze telefoon moeten wegleggen en weer moeten leren luieren (dit soort opinies worden regelmatig in de media gepubliceerd) is gratuit als die niet gefundeerd is in de materiele omstandigheden, geen rekening houdt met de manier waarop waarde wordt geproduceerd in de wereld van vandaag.
Soms fantaseer ik over een algemene staking. Beginnend bij de kunst. Wat zou er gebeuren als alle kunstenaars op een dag hun werk neerlegden, ontsnappen als de erfgenamen van Arthur Rimbaud of Lee Lozano? Is het hoorbaar, de lege witte ruimte; is weigering, terugtrekking, niets maken een zinvol protest? Is het dat ooit geweest?
Als je niet kunt nietsen, is kunst niet mogelijk, stelde de Kroatische kunstenaar Mladen Stilinovic (1947-2016) in ‘Praise of Laziness’, een kort essay uit 1993, net na de val van het IJzeren Gordijn. Daarom kan kunst niet bestaan in het kapitalistische westen. Want kunstenaars in het westen zijn niet lui. Kunstenaars uit het Oostblok waren dat wel, schrijft hij – hij kan op dat moment nog niet voorzien of ze dat ook zullen blijven, nu het socialisme is verdwenen. Kunstenaars uit het westen zijn echter geen kunstenaars, maar producenten, schrijft hij. Ze zijn weliswaar niet arm, zoals de Oost-Europese kunstenaars, maar ze besteden een heleboel tijd aan bijzaken als promotie, de museum- en galeriewereld, competities.
Luiheid omschrijft Stilinovic als ‘de afwezigheid van beweging en gedachtes, gewoon domme tijd, totale vergetelheid’, en ‘onverschilligheid, het blinde staren, non-activiteit, impotentie’. Voor wie kunst maakt zijn dat deugden. Alleen vanuit een onbegrensde ruimte waarin niets tot stand komt – alleen dankzij luiheid – kan de kunstenaar werken, nieuwe grenzen verkennen, experimenteren, falen. Dit klinkt misschien gemakkelijk, maar dat is het niet. Het is niet genoeg om over luiheid te weten, je moet het trainen, perfectioneren, langdurig ondergaan.
In zijn fotoserie Artist At Work (1978) zien we de kunstenaar op bed liggen, in verschillende posities. Op zijn linkerzij, op zijn rechterzij of starend naar het plafond. In een filmpje vertelt Stilinovic dat de totstandkoming ervan vijf minuten duurde. Tegelijkertijd verdedigt hij het als een werk waar wel degelijk een proces achter schuilt, de serie heeft een dramaturgie.
Hij maakte ook schilderijen over werk, zoals het tweeluik Work Cannot Not Exist; op het eerste schilderij staat ‘rad ne može ne postojati’ (werk kan niet niet bestaan), op het tweede exact dezelfde woorden, met een kruis erdoorheen.
Zo simpel kan het zijn, een kunstwerk.
En dat is het natuurlijk niet – het is een kunst, benadrukt Stilinovic tegelijkertijd. Maar wie heeft daar nu tijd voor?
Zelfs toen iedereen gedwongen thuis moest blijven tijdens de lockdowns, toen zalen, boekhandels en musea gesloten waren, werden we niet ineens goed in luieren. Paneldiscussies gingen gewoon door, op Zoom. Mensen begonnen brood te bakken of planten te verzorgen. Kunstenaars vonden zichzelf opnieuw uit. Werk kan niet niet bestaan.
Ik weet niet of het erg is dat kunstenaars producenten zijn. Het lijkt me evident dat wie kunst maakt, iets produceert. Wat is een kunstobject of boek of toneelstuk anders dan een resultaat, een product van een proces van arbeid?
Maar een product in een kapitalistische wereld heeft een andere betekenis dan in een ander systeem. Een product binnen de kapitalistische eigendomsverhoudingen is koopwaar, en koopwaar krijgt waarde omdat het verhandeld kan worden, kan worden uitgewisseld. Aan koopwaar hangt een prijskaartje, waarmee het werk is uitgedrukt in een universele taal.
Dat is waar Stilinovic’ provocatie over gaat, denk ik. De markt is niet de plek voor ambiguïteit, voor kunst als ongedetermineerde ruimte, als ontmoetingsplek, als interventie waarvan de waarde en betekenis nooit stabiel is, laat staan enkelvoudig.
Het is voor een kunstenaar bijna onmogelijk aan dit principe te ontsnappen. Ook wie niet direct leeft van de verkoop van kunst op de markt, wordt erdoor beïnvloed en bepaald. Zelf schrijf ik romans, en hoewel mijn boek in de winkel ligt is de verkoop niet van betekenis voor mijn inkomen. Ik leef van andere inkomsten. Ik kan een aanvraag doen voor subsidie, waardoor een deel van de tijd van het schrijven is vrijgesteld van de logica van de markt. Maar daarvoor moet ik wel een goed plan schrijven, van tevoren weten wat ik wil maken, reflecteren op mijn artistieke ontwikkeling in heldere taal. Ik moet mezelf in een ondernemer veranderen. En als ik de beurs krijg, kan ik nog steeds niet onbezorgd luieren, maar moet ik mijn tijd doelgericht invullen. De toekomst ligt niet voor me open in al haar onbegrensde mogelijkheden, maar is al ingevuld.
Ik schrijf steeds ‘ik moet’, zonder dat ik eigenlijk weet van wíe. Behoort werken tot wat het betekent om mens te zijn, zoals Marx dacht? Is het mijn protestantse opvoeding? Ook al zou ik nu ineens een telefoontje krijgen dat een verre tante van wie ik nog nooit had gehoord me een miljoen had nagelaten, dan zou ik me nog druk maken over productiviteit. Het gaat niet alleen om het geld. Ik heb een mentaliteit geïnternaliseerd, en die klinkt als het stemmetje in mijn hoofd. Sta op. Klap je computer open. Beantwoord je mail. Maak een plan. Dat rondwoelen in bed van Stilinovic zou me gek maken. Mijn ‘Artist At Work’ ziet er anders uit: fronsend achter een scherm.
Soms denk ik dat ik daarom romans schrijf en niet, bijvoorbeeld, poëzie. Voor een roman heb je discipline en routine nodig, het komt niet spontaan in golven van pure intuïtie en creativiteit zoals ik me voorstel dat een dichtregel je overvalt. Met een boek moet je worstelen, volhouden, gewoon elke dag jezelf weer naar je bureau slepen. Je moet plotten en plannen, precies wat Stilinovic ‘produceren’ zou noemen.
Stilte, leegte, ruimte, het vervallen van een doel – dingen die me angst aanjagen. Ik vul de leegte op, lees een artikel op mijn telefoon, tik met mijn vingers op tafel. Ik herken mezelf in het werk van het Nederlandse kunstenaarsduo Sander Breure en Witte van Hulzen. Breure en van Hulzen bestuderen menselijk gedrag, kijken lang en precies naar hoe we de dingen doen, en ook naar wat we doen als we niets doen. In hun oeuvre komt vaak naar voren hoe ongelooflijk complex nietsdoen is, dat het nooit werkelijk niets is.
In de publicatie On Gestures of Doing Nothing, die tot stand kwam naar aanleiding van de tentoonstelling The Floor is Lava in Marres, onderzoeken de kunstenaars met sculptuur en performance de vormentaal van betekenisloze momenten.
‘Smoking, staring, hanging, leaning, finger-snapping, gazing, lying, dreaming. These are just a few verbs with somatic characteristics that point at particular non-productive activities’, schrijven de auteurs. Een performer staat met zijn handen in de zak in de tentoonstellingsruimte. Staart naar het plafond. Iemand blijft op de trap staan met de hand in de zij. Bij een bushokje scrolt iemand door zijn telefoon.
Eerder al maakten ze de performance how can we know the dancer from the dance?, die een half jaar lang op het Centraal Station van Utrecht speelde. Elke werkdag stonden vier performers op het drukste station van Nederland, en speelden alsof ze gewone wachtende mensen waren. Ze deden niets anders dan wat anderen deden, lazen het nieuws, dronken koffie. Sommige passanten hadden door dat er iets aan de hand was, dat er een haast onzichtbare glans van performativiteit aan de dagelijkse handelingen was toegevoegd; anderen hadden er geen oog voor en gingen nietsvermoedend tussen de performers staan.
Een maand lang hebben de makers voor de voorstelling gerepeteerd. De kunstenaars analyseerden een grote hoeveelheid beeldmateriaal van het station, om de bewegingen van wachtende mensen te bestuderen. Nietsdoen vereist oefening en perfectionering.
Met hun werk laten de kunstenaars zien hoe ‘wij’ (wij mensen) non-productieve momenten van stilte en rust altijd opvullen met iets anders. We worden gedreven door horror vacui, kunnen het niets niet met open armen tegemoet treden, het moet constant worden bestreden met maniertjes en gebaartjes en neuroses. Ze tonen dat wachten beangstigend is, radicaal destabiliserend. De arbeidsintensieve totstandkoming van hun werk zegt iets over de nauwkeurige strategieën van de hedendaagse mens om altijd iets te doen te hebben. Misschien had Marx gelijk en is menszijn werken. Nietsdoen is inderdaad een kunst.
Via dit werk ben ik beter gaan begrijpen waar het Stilinovic om te doen is. Zijn lof der luiheid is geen eenvoudig protest of provocatie, geen gemakkelijke oproep tot een negatief gebaar, al wordt het op die manier vaak begrepen. Hij zegt niet: kunstenaars in de kapitalistische wereld, jullie werken te hard, stop daar eens mee, ik zal je wel eens zeggen wat kunst écht is. Een staking van een individu heeft dan ook geen enkele zin, enkel als collectief zal een protest worden gehoord.
Ik denk dat het hem om iets anders gaat. Hij toont hoe nietsdoen een cultivering is van ontvankelijkheid, van langzame verandering. Tegenover het kunstobject als koopwaar stelt hij het proces van het wachten, stilstaan, kijken, dromen, als een lange, serieuze training in het ontdoen van alle strategieën die we toepassen om de leegte op te vullen. Dat ontdoen leidt tot openheid, tot verbeelding. Openheid naar wat? Verbeelding van wat? Dat kunnen we nog niet zeggen. Luiheid brengt ruimte voor het nieuwe, voor wat nu nog enkel in de toekomst bestaat of ligt begraven in het verleden.
Kunst is geen proces dat efficiënt gemaakt kan worden, waaruit rendement kan worden geslagen. Ik zou zelfs willen zeggen dat het maakproces geen helder begin en geen werkelijk einde kent. Wanneer is een boek of video of performance af? Waar begon het? Met de subsidieaanvraag, of tellen alle observaties en gedachten mee die op het moment zelf niet belangrijk lijken, maar later misschien in een hoofdstuk of sculptuur belanden? Het is een tergend onproductief beroep, kunst maken. Maar dat fascineert me ook. In de tegenstelling tussen productiviteitsdwang en de onbestuurbaarheid van creativiteit bijt ik me vast, zoekend naar een oplossing die nooit zal komen. Soms besef ik ineens hoe bevoorrecht het is, hoe wonderlijk om betekenis te scheppen in wat eerst banaal leek.
‘Cruel optimism’, zou Lauren Berlant dit noemen; een fantasie waar ik hardnekkig aan vasthoud, ook al draagt die niet bij aan mijn welzijn. Meestal kan ik alleen nog maar bezig zijn met nu, met de tegenwoordige tijd. Hoe nu niet om te vallen. Krijgen we ooit weer de tijd terug? De toekomst?