Dit is mijn lichaam – op atelierbezoek bij Karin Arink
Beeldhouwer Karin Arink heeft het menselijk lichaam als ultiem onderwerp en uitgangspunt gekozen. Via haar lichaam gaat ze na wie en hoe ze is gedurende haar leven, als meisje, vrouw, in verwachting, moeder, kunstenaar. Ze doet dat niet door haar lichaam als mal te gebruiken, maar door zichzelf in haar beelden vrij te modelleren, te vormen naar wie ze is: lijf en leden, vlees en vel, huid en haar, bloed en botten, zenuwen en ziel. Alex de Vries ging bij haar op atelierbezoek.
Het lijkt of er een wervelstorm door het atelier van Karin Arink (Delft, 1967) is geraasd. Te midden van een onoverzichtelijke hoeveelheid werkmateriaal en gereedschappen, sculpturen en fotowerken staat een beetje verweesd het houten beeld Orante uit 1995. Ze heeft het teruggekregen uit haar ouderlijk huis waar het tientallen jaren heeft gestaan. Het is een geblinddoekte naakte, enigszins uitgeteerde, androgyne figuur die qua fysieke kwetsbaarheid zo uit een schilderij van Grünewald gestapt zou kunnen zijn. ‘Bezoek schrok altijd even terug als ze bij mijn ouders kwamen. “Dat heeft mijn dochter gemaakt,” zei mijn moeder dan, mooi hè?’
Karin Arink heeft van 2 februari tot 1 april 2024 een solotentoonstelling in Museum Beelden aan Zee, omdat in 2024 aan haar de eerste per abramsen sculptuur prijs is toegekend door de stichting Abramsen-Koedam, een initiatief van zijn weduwe Berry Koedam van de RAM-galerie. Per Abramsen (1941-2018) was als Rotterdamse beeldhouwer een maatschappelijk geëngageerde kunstenaar sterk betrokken bij de ontwikkeling van de beeldhouwkunst – met kunstenaarsinitiatieven als SARK en STEK, het bronsgietcollectief sCULpTUUR en zijn actieve rol binnen de Bond van Beeldende Kunstenaars (BBK).
Betrokkenheid en engagement zijn eigenschappen die ook het kunstenaarschap van Karin Arink kenmerken. Ze is een gemotiveerde en bevlogen docent aan de Willem de Kooning Academie, waar ze zelf van 1986 tot 1990 studeerde. Inmiddels is ze er hoofd van de opleidingen Fotografie en Autonome Beeldende Kunst – beiden binnen de School of Art. ‘Ik beschouw het onderwijs als een integraal onderdeel van mijn kunstenaarschap. Ik heb niet voor niets van 2014 tot 2016 de Master Education in Arts aan het Piet Zwart Instituut gedaan. De wisselwerking met studenten is belangrijk voor de ontwikkeling van mijn werk en mijn begrip voor de steeds veranderende betekenis van de beeldende kunst in de samenleving. Zelf ben ik in Rotterdam opgeleid door kunstenaars als Arie Berkulin, Kees Verschuren en John Blake; oudere mannen die het modernisme omarmden. Ik heb er veel van geleerd, maar ze moesten niets hebben van verhalende, figuratieve kunst waarmee ik toelating deed; en wat tegenwoordig wel weer een volwaardige manier is om je als kunstenaar uit te drukken, mede onder invloed van niet-westerse kunstopvattingen en praktijken. Ik was dan ook heel blij met Tine van de Weijer als docent die in die jaren de bevestiging was voor mij dat je als vrouw in de beeldhouwkunst iets betekende. Tine moest haar positie daar echt bevechten en dat deed ze met flair, politiek actief en bewust van de rol van de vrouw in de kunst en de samenleving. Daar voelde ik me door gesterkt.’
Samenwerken is een belangrijk onderdeel van Arink’s artistieke praktijk. Zij werkt sinds 1993 in het ateliergebouw van stichting B.a.d in Rotterdam, een actieve kunstenaarsgemeenschap met woon- en werkruimtes in Charlois, met een presentatieruimte en drie gastateliers voor artists-in-residence. Als actief lid van deze kunstenaarsgroep realiseerde Arink van 1994-2004 meerdere ‘relational art’ projecten rondom het begrip gastvrijheid. Onder meer was ze in 1996 tijdens Manifesta I lid van kunstenaarsinitiatief NEsTWORK, met collega-kunstenaars Jeanne van Heeswijk, Edwin Janssen, Menna Laura Meijer, Wapke Feenstra, Kamiel Verschuren en Ruud Welten.
Karin Arink is in haar kunstenaarschap tegelijkertijd weloverwogen en onbevangen. Als beeldhouwer heeft ze het menselijk lichaam als ultiem onderwerp en uitgangspunt gekozen. In ieder beeld maakt ze manifest ‘dit is mijn lichaam’, wat gepaard gaat met de vanzelfsprekende aanwezigheid ervan en de tegengestelde gevoelens van gêne die het beeld kan oproepen, zowel bij de kijker als bij haarzelf. De kracht van het werk is dat ze aan beide aspecten – het natuurlijke en de schaamte – voorbijgaat en confronterende beelden maakt die verleidelijk zijn in hun gedaante die je uncanny zou kunnen noemen.
‘Je hebt in de sculpturen zoals ik ze maak altijd te maken met esthetische en morele opvattingen over het menselijk lichaam die ook in het dagelijkse leven voor ongemak kunnen zorgen. Ik heb bijvoorbeeld gewoon zichtbaar okselhaar wat in deze tijd voor veel mensen absoluut not done is. Alles moet worden geschoren, wat ik niet doe. Als zoiets eenvoudigs al bij mensen onbehagen oproept, dan gaan mijn beelden natuurlijk nog wel een stuk verder.’
Na de academie in Rotterdam ging Karin Arink naar de Rijksakademie in Amsterdam waar ze onder anderen werd begeleid door twee tegenpolen in de beeldhouwkunst: Thom Puckey en Niek Kemps. Ze had zowel belangstelling voor de emotionele, lyrische benadering van menselijk gedrag door Puckey, als voor de analytische, meer formele benadering van Kemps ten aanzien van vorm, verhouding en materialiteit. Die combinatie en de invloed van de beschouwers Anna Tilroe en Els van Odijk verdiepten haar werk en leidde ertoe dat ze in 1992 de Prix de Rome voor beeldhouwkunst won.
Ze hanteerde een volstrekt eigen idioom ten aanzien van de lichamelijkheid van haar beelden en de ongebruikelijke materialen die ze daarvoor inzette, met name textiel, zoals glanzend satijn, en haar eerste twee werken in keramiek. In de statische discipline die de beeldhouwkunst toch vooral was, viel vooral de ruimtelijke beweeglijkheid van haar sculpturen op. De Prix de Rome betekende haar coming out in de beeldende kunst als een uitgesproken bevrager van stereotypen in een beeldtaal verwant aan de dansexpressie.
‘Tijdens mijn eerste jaar in Rotterdam nam onze docent Marie Antoinette Reuten ons mee naar de voorstelling ‘Ottone Ottone’ van Rosas, de dansgroep van Anna Teresa de Keersmaeker. Dat was een openbaring voor mij. Met een paar jaargenoten ben ik toen cursussen dansexpressie gaan volgen, waardoor ik een heel andere uitdrukkingstaal leerde kennen. Dans is in wezen de beweging van het lichaam in de ruimte. Je leert hoe je als personage totaal kunt veranderen door beweging, hoe je met je lichaam een ruimte omvat en hoe je een ruimte kunt bespelen. Ik ontdekte hoe je tegenstellingen in beweging kunt verenigen: innerlijk en uiterlijk, je beweegt van binnen naar buiten, van boven naar beneden, in je zelf en uit je zelf. Ik kon ervaren dat mijn gestolde beelden, wat sculptuur nu eenmaal is, toch in mijn hoofd bleven bewegen. Daarom blijf ik mijn beelden altijd aanpassen en bewerken. Voor de expositie in Museum Beelden aan Zee heb ik de sculpturen die daar te zien zijn opnieuw bewerkt; er iets aan toegevoegd of ik heb een fotowerk lichter afgedrukt. Ik noem mijn beelden al langere tijd VerteerWezens, omdat ik de ervaringen die ik opdoe in mijn leven erin blijf verwerken. Ik blijf er pas vanaf – dat klinkt heel banaal – als het is verkocht. Momenteel bewerk ik zelfs nog met papier-maché de narratieve, figuratieve schilderijtjes waarmee ik ooit toelating deed aan de academie in Den Bosch en meteen als volstrekt talentloos werd afgewezen. Ik weet nog hoe ik, terug in de bus naar Maarheeze, de woede over dat oordeel vanuit mijn voeten in me voelde opstijgen, en daarmee de motivatie om niet op te geven.’
Eigenlijk wilde Karin Arink schrijver worden, een voornemen dat ze met name in haar artist novel S./The Bearer of STATE heeft gerealiseerd. Het is via haar website online te lezen.
‘Toen ik drie maanden oud was, verhuisden mijn ouders naar Boston waar we drie jaar zijn gebleven. Ik heb daar op de Kindergarten natuurlijk Engels als taal meegekregen. Terug in Nederland, eerst in Son en Breugel en later in Maarheeze, was de Nederlandse taal me vreemd. Mijn ouders kwamen uit Heemstede en spraken geen Brabants. Ik merkte hoe ik, doordat ik anders sprak, een ‘ander’ werd in de ogen van klasgenoten. Juist daardoor werd ik taalgevoelig. Later heb ik nog overwogen architect te worden, omdat het ‘t enige kunstzinnige beroep was waarmee ik in aanraking kwam. Pas tijdens een jaar in Londen, na de middelbare school, kwam ik erachter dat ik me in het leven sowieso wel kon handhaven en kreeg ik het zelfvertrouwen om alsnog naar de kunstacademie te gaan.’
Inmiddels is Karin Arink 33 jaar professioneel kunstenaar met een internationale tentoonstellingspraktijk en een body of work met een sterke innerlijke samenhang, die hoe intimiderend soms ook, ontroert in de affectiviteit die ze veroorzaakt. Het lichaam is massa en organisme, organisatie en ding, huls en capsule, voertuig en vehikel. Ze heeft ervoor gekozen om haar hele ziel en zaligheid in te zetten om zo onomwonden mogelijk aan de groei van haar bestaan, aan haar plaats ten opzichte van de ander in de wereld, en haar bestemming in het leven uitdrukking te geven.
De titel States of Self die ze in 2008 koos voor haar eerste retrospectieve tentoonstelling in Stedelijk Museum Schiedam is daar de inhoudelijke reflectie van. Ze gaat met betrekking tot haar lichaam na wie en hoe ze is gedurende haar leven, als meisje, vrouw, in verwachting, moeder, kunstenaar. Ze doet dat niet door haar lichaam als mal te gebruiken, maar door zichzelf in haar beelden vrij te modelleren, te vormen naar wie ze is: lijf en leden, vlees en vel, huid en haar, bloed en botten, zenuwen en ziel.