Denken in Verf
Dit jaar waren in drie belangrijke Europese musea de werken te zien van drie grote beeldende kunstenaars – denkers in verf . Gerhard Richter in het Museum Ludwig (Keulen), Cy Twombly in het Centre Pompidou (Parijs) en Richard Serra in het Museum Boijmans van Beuningen (Rotterdam). Richter (1932), Twombly (1928-2011) en Serra (1939) – allemaal geboren tussen WOI en en WOII – maken, ieder op hun eigen manier, duidelijk dat het denken van de kunstenaar niet onder hoeft te doen voor dat van de wetenschapper.
De kunstenaar gebruikt een ander medium maar is net als de wetenschapper een creatief denker.
Gerhard Richter
In februari dit jaar, vierde de 85 jarige Gerhard Richter zijn verjaardag met een tentoonstelling in het Museum Ludwig in Keulen. 26 abstracte doeken die allemaal in 2016 tot stand zijn gekomen, van de in Dresden geboren, in Keulen woonachtige schilder, werden geëxposeerd op de eerste verdieping van het museum. De werken zijn gemaakt met een vergelijkbare techniek als de beroemde Cage Series (2007) die tegenwoordig hangen in het Tate Modern in London.
Ik herinner me de prachtige documentaire van Corina Beltz Gerhard Richter Painting (2011) nog goed. Waarin te zien is hoe de kunstenaar als hij begint met zijn werk niet weet waar hij uitkomt. Richter is, net als de oude renaissance meesters, een volleerd meester- schilder. Hij mengt, samen met zijn assistenten, de verf en zet de potten klaar. De volgende stap onderscheid zich echter van de grote frescoschilders uit de 13e en 14e eeuw.
Richter maakt geen vooropgezet plan. De schilder gaat uit van wat zich aandient op het moment dat de verf het canvas raakt. Wat telt is het “nu”. Dat kan een gedachte, een gevoel of een willekeurig voorval zijn. Iedere ervaring kan een aanleiding zijn voor een nieuwe lijnvoering; een nieuwe beweging met de kwast; een slag met een plamuurmes of een rakel. De aanleiding kan een herinnering zijn, maar ook een onverwachte botsing tussen twee kleuren. Een stroom, een druppel, een oneffenheid, een plotselinge scheur in het doek. Al deze factoren kunnen het werk op een onverwachte manier bepalen.
Richter is als een zenmeester aan het werk, die in uiterste concentratie in verbinding staat met het universum. Hij is nadrukkelijk geen abstract expressionist. Hij staat open voor zijn gevoelens en gedachten, maar dat betekent niet dat hij er zich door laat leiden. Het is alsof hij – in opperste concentratie – steeds weer alle opties overziet. In een fractie van een seconde maakt hij een afweging. Zo ontstaat een opeenvolgend proces van keuzen. Schilderen is als een meditatie voor hem : een voortdurend proces oordeelsvorming.
In zijn meest geslaagde werken voltrekt zich iets onnavolgbaars. Dankzij zijn fabuleuze techniek bezwijkt het werk niet onder de hoeveelheid verf. Schilderen is een onomkeerbaar proces dat bij overdaad zichzelf kan vernietigen. Verf kan overgeschilderd worden, maar uiteindelijk kan geen enkele handeling worden teruggedraaid. Iedere streek die ooit is gezet, maakt deel uit van “het geheugen van het schilderij”.
Het maken van kunst is een onomkeerbare ingreep in de textuur van een object. Richter beseft als geen ander dat je kan creëren of vernietigen, maar dat omkering niet mogelijk is.
Cy Twombly
Kort voor mijn bezoek aan Keulen was ik aanwezig bij de opening van het grote Cy Twombly Retrospectief in Parijs, van de in 2011 in Rome overleden Amerikaanse schilder en generatiegenoot van Gerhard Richter. De langverwachte tentoonstelling van een van de – grootste abstracte kunstenaars van de afgelopen vijftig jaar met absolute meesterwerken als Quattro Stagioni: A Painting in Four Parts (1995) uit de Tate Modern in London en The Fifty Days of Iliam (1978) uit het Philidalphia Museum of Arts.
Twombly’s contemplatieve werkwijze heeft veel weg van de aleatorische[1] werkwijze van Richter. Niet voor niets heeft Richter vaker aangegeven dat Twombly voor hem een belangrijke bron van inspiratie is. Hij karakteriseert hem als een schilder met een informeel handschrift. Informeel moet daarbij niet worden verstaan als gedachteloos, maar als een ogenschijnlijk moeiteloze gestiek. Het informele denken vraagt daarbij, vanwege het ontbreken van uiterlijk houvast, om een opperste graad van concentratie.
De kunstenaar staat bekend als iemand die niet veel werken maakte, maar als hij er een maakte dat snel en trefzeker deed. Hij schilderde enorme oppervlakten in een dag. Daar kon wel een lang proces van voorbereiding aan vooraf gaan. Vaak was hij dagen, weken, maanden, bezig om een werk te laten rijpen. Poëzie was daarbij een belangrijke bron van inspiratie. Door het lezen van Vergilius, Rilke en Kavafis scherpte hij zijn geest. Het schilderen zelf voltrok zich vervolgens als een ritueel moment. Op het moment dat de geestelijke voorbereiding zich had voltrokken, en het juiste gevoel daar was, ging hij zitten voor het doek, nam hij een lange verfkwast in zijn handen, en tekende hij met de trefzekerheid van de schilders uit de Ming- dynastie een werk als de vier seizoenen.
De kracht van deze oude meesters – zowel Twombly als Richter – is misschien wel dat ze in het doek, het “nu” vast weten te houden in “het ogenblik”. Net lang genoeg om het “toeval” een kans te geven. Ze creëren een ruimte waarin als een flits “een mogelijke wereld” zichtbaar wordt. Ze geven zich over aan een droom. Eenmaal aanbeland in deze imaginaire wereld weten ze door een opperste concentratie, door het uitstellen van ieder ongeloof, het moment vast te houden. Om vervolgens in deze “mogelijke wereld” af te dalen, er in rond te lopen, alles te zien, te horen, te ruiken, te proeven en te betasten.
Richard Serra
De tekeningen van Richard Serra, de laatste van de drie genoemde grote meesters van de hedendaagse kunst, zijn tot 24 september te zien in de tentoonstelling Richard
Serra: Drawings 2015-2017 in het Boijmans van Beuningen (Rotterdam). De beroemde beeldhouwer toont zich een begenadigd tekenaar in verf, houtskool en krijt. In plaats van zijn driedimensionale werk, de gigantische sculpturen, The Matter of Time (1994-2005) in het Guggenheim (Bilbao) en Open Ended (2007-2008) in het nieuwe Museum Voorlinden (Wassenaar), laat hij zien dat hij ook overweg kan met het platte vlak.
De tentoongestelde tekeningen lijken in sommige gevallen voorstudies van zijn beelden. Niets is echter minder waar. Serra argumenteert in de bijgeleverde – mooi vormgegeven – catalogus, hoe zijn tekeningen uitdrukkelijk geen schetsen zijn voor zijn sculpturen. De tekeningen zijn zelfstandige manifestaties in het “nu”. Het zijn momenten van “transformatie”, en staan geheel op zichzelf. Dat geldt niet alleen voor de voorstelling, maar ook voor het zelf geschepte papier die de tekeningen tot een uniek object maken.
Serra blijkt tegelijk een logisch en een creatief denker. Tekenen is voor hem een manier van denken waarin alles met elkaar samenhangt. Iedere lijn is een volgende stap in een onomkeerbaar proces. In een interview in het NRC met Hans den Hartog, duidt hij op het verband met het existentialisme. Tekeningen, schilderijen en sculpturen ze klinken samen als een rebellie tegen een absurde wereld, zoals Albert Camus dat beschrijft in De Mens in Opstand (1951).
Net als Twombly en Richter opereert Serra moeiteloos in het moment. Zijn tekeningen hebben het karakter van improvisaties. Waar zijn grote sculpturen “klinken” als klassieke composities, “klinken” zijn tekeningen als free jazz. Hij begint met een thema, varieert eindeloos en sluit uiteindelijk weer af met de begin-tune. De tekeningen geven blijk van een enorm vakmanschap, maar gaan nooit gebukt onder de zwaarte van de techniek. Het gewicht van de grote sculpturen van cortenstaal is plotseling verdwenen, het maakt plaats voor de lichtheid van de potlood- of verfstreek op ruw papier.
Blue Train
Kunstenaars als Serra, Richter en Twombly, zijn ludieke denkers in verf, die in hun werk het midden houden tussen de variaties van John Coltrane’s Ascension (1965) en de stilte van John Cage 4.33 (1952). Waar de modernistische kunstenaar probeert zijn stijl te vervolmaken, op weg naar de opperste realisatie van de verbeelding, draait bij hen alles om het ogenblik. Het moment waarin het anachronistisch spel met het verleden en het abductieve[1] spel met de toekomst samenkomen in het nu.
Iedere nieuw werk is een nieuwe schepping waarbij alles wat daarvoor heeft plaatsgevonden weer op losse schroeven staat en een nieuwe betekenis krijgt. “Kunst breekt met alle conventies” aldus Serra. Met iedere nieuwe creatie verliest het voorgaande zijn vaste vorm. Er is sprake van constante verandering. Niet van zekerheid, maar van fundamentele onzekerheid. De voortdurende onvoorspelbare verandering in de context, bekritiseert iedere voorafgaande klank : ieder woord, iedere uitspraak, iedere tekst. Spreken, tekenen en musiceren zijn daarbij vergelijkbare processen.
In 2015 citeerde de inmiddels overleden kunstcriticus Joost Zwagerman Gerhard Richter. Richter stelt : “ Geen werk is ooit hetzelfde. Iedere dag verandert het, doordat een nieuw werk wordt toegevoegd. Je verandert zelf en met dat jezelf verandert, verandert alles wat je hebt gemaakt met je mee.“[2] Deze woorden hadden evengoed uitgesproken kunnen worden door Twombly of Serra. Het is de kern van het creatieve denken van de kunstenaar als wetenschapper. Het is de vertolking van het moment van creatie: het ogenblik waarin alles wat daaraan voorafgaat in een enkele handeling een nieuwe betekenis krijgt.
De auteur is lector kunst- en cultuureducatie aan ArtEZ, Hogeschool van de Kunsten, promoveerde bij Mieke Bal op het proefschrift In de Schaduw van het Kunstwerk: Art Based Learning in Praktijk (Garant 2012) en schreef een boek over Gerhard Richter dat zojuist is verschenen bij ArtEZ Press – Ema: (Naakt op een trap); studies in art based learning (ArtEZ Press 2017). Een studie over Cy Twombly is in voorbereiding en wordt eind 2018 uitgegeven door ArtEZ Press.
[1] Een begrip gehanteerd door C.S. Pierce, als het denken in vermoedens.
[2] De Volkskrant, Joost Zwagerman 12 oktober 2011
[1] Een begrip dat John Cage gebruikte voor het werken met toeval.