De kunst op zijn kop – op atelierbezoek bij Frans Franciscus
Frans Franciscus kijkt op zijn manier naar de christelijke tradities en laat zien dat het leven vandaag de dag andere prioriteiten kent dan in het verleden. Bij zijn schilderijen vermeldt hij onomwonden aan welke voorgangers ze zijn ontleend – van Jan van Scorel, tot Girodet, Rubens en Jan Lievens – zodat je kunt nagaan hoe hij bestaande composities naar zijn hand zet door ze een contemporaine invulling te geven.
“Mijn schilderijen worden niet bevolkt door enkel witte mensen, want zo ziet de wereld er toch niet uit?
In zijn schilderijen, foto’s en beelden haalt Frans Franciscus (Utrecht 1959) de hele westerse kunstgeschiedenis overhoop. Hij geeft onderwerpen uit de christelijke traditie voor wat betreft betekenis, sekse en huidskleur een eigentijdse vertaling. Zijn gestileerde, figuratieve beeldtaal is tegelijkertijd schaamteloos en respectvol ten opzichte van wat de kunst tot stand heeft gebracht.
Hij kijkt er op zijn manier naar en laat zien dat het leven vandaag de dag andere prioriteiten kent dan in het verleden. Met zijn uitbundige, kleurrijke maniërisme verbeeldt hij in een sprookjesachtig perfectionisme allegorische personificaties van menselijke fabels en parabels.
Frans Franciscus groeide op in de Lange Smeestraat in de Utrechtse binnenstad waar zijn vader, die graag kunstenaar had willen worden, een loodgietersbedrijf had. Frans’ vader had in het ouderlijk huis zijn eigen kleine atelier waar hij schilderde en ging naar de zaterdagcursussen van Academie Artibus. Frans kwam op de middelbare school tot de ontdekking dat de kunst misschien ook binnen zijn bereik lag. Hij kreeg er tekenles van kunstenaar Roland Sohier die een stimulerende invloed had.
Frans Franciscus: “Ik herinner me dat hij als piepjonge docent op school kwam in een strak turquoise broekje en T-shirt. Ik dacht dat hij homoseksueel was. Maar hij was een typische jaren zeventig heteroseksuele zachte man. Dit was een manier van doen die in die tijd nieuw was, in een samenleving waar je als man vooral autoritair moest zijn. Dat sprak mij wel aan, al durfde ik op die jonge leeftijd nog niet openlijk voor mijn homoseksualiteit uit te komen. Vanaf mijn achttiende heb ik dat aspect van mijn leven overigens nooit onder stoelen of banken gestoken. Aan mijn werk is dat te zien, maar ik afficheer me niet als homoseksuele kunstenaar. Ik hanteer een beeldtaal die reflecteert op wie en wat ik ben, maar ik ben er niet op uit om alleen kunst te maken over homoseksualiteit. Voor mij is dat veel te beperkt, hoewel ik niets wil afdingen op kunstenaars die daar wel voor kiezen.”
Frans Franciscus studeerde drie jaar Nederlands voordat hij overstapte naar de kunstacademie in Utrecht waar hij van 1982 tot 1986 studeerde. In het vierde jaar van zijn studie liep hij een half jaar ‘stage’ in Berlijn waar hij in de wijk Kreuzberg woonde en werkte. De omstandigheden waren er karig.
“Het was voor mij een harde en leerzame tijd. Ik kende er niemand en wist helemaal van niets. Ook wat betreft de kunst had ik eigenlijk nog geen idee welke kant ik op wilde. Dat veranderde toen ik het Dahlem-museum bezocht en daar voor het eerst klassieke schilderkunst zag waar ik me toe aangetrokken voelde. Vooral door het schilderij van Rubens van de met pijlen beschoten bloedende heilige martelaar Sebastiaan. Ik ben niet religieus, kende de achtergrond van dat werk niet en ben op mijn manier daar mee aan het werk gegaan. In die tijd was het ongebruikelijk om zelf vrijelijk interpretaties te maken van kunsthistorisch bekende thema’s en onderwerpen. Anders dan op de academie in Utrecht waar de abstracte schilderkunst min of meer de norm was, ging ik in Berlijn ook nog in figuratieve schilderijen mijn verhaal vertellen. Dat leverde conflicten met mijn docenten op toen ik terug in Utrecht aan de Plompetorengracht in een zelfstandige werkruimte schilderde. Er was weerstand tegen het werk waarmee ik afstudeerde maar ze hebben me toch mijn diploma gegeven. Qua schilderkunstige techniek heb ik wel later alles zelf uit moeten zoeken.”
Na de academie verhuisde Frans Franciscus naar Amsterdam en ontwikkelde een professionele beroepspraktijk die in de loop van de jaren naast schilderijen ook fotografie en sculptuur ging omvatten. Hij schilderde in olieverf en ontwikkelde een werkwijze waarbij hij het schilderij in grisaille opzet en het daarna gedetailleerd in kleur uitwerkt. Hij schuwt het grote formaat niet, de maximale maat van ongeveer twee bij tweeëneenhalve meter wordt bepaald door de mogelijkheden van zijn werkruimte. Wandschilderingen in opdracht buiten het atelier zijn soms nog groter.
Nadat hij twaalf jaar een atelier had gedeeld met fotograaf en goede vriend Erwin Olaf, heeft hij sinds 1999 een grote ruimte op de bovenverdieping van het ateliercomplex Nieuw en Meer aan de Zuidwestrand van Amsterdam. Hij heeft er grote daklichten in laten maken en de werkruimte oogt als een schilderuniversum waar de kunstenaar baas is over het kunsthistorisch domein dat hij beheert. Wat onmiddellijk opvalt aan zijn werk is het esthetische plezier dat hij nastreeft niet alleen voor zichzelf, maar vooral ook voor de kijker, die hij imponeert met zijn op schilders als Pontormo, Bronzino en Greco geïnspireerde werk waarin het menselijke fysiek in een fantastische, bijna onwerkelijke vertekening van lichaamsdelen is gesublimeerd. De figuren van Franciscus hebben lange halzen, uitgerekte ledematen, smalle tailles, brede boezems, wulpse houdingen, uitbundige kledij en verzorgde kapsels en gezichtsbeharing. Dat het uiterlijk vertoon van zijn personages en picturale ensceneringen geen aanstellerij is, maar een bewuste opvatting en doorleefde manier van doen bewijst hij met zijn persoonlijke voorkomen.
Met zijn snorrenbaard en gesoigneerde krulhaar is hij een welhaast anachronistische verschijning, alsof hij uit een zeventiende-eeuws schildergilde in deze tijd is beland. Toch is hij een man van zijn tijd die zich veel gelegen laat liggen aan de huidige wereldproblematiek waarvan allerlei aspecten, zoals gender, klimaat, diversiteit, cosmetische manipulatie commerciële misleiding en politieke malversaties, zowel onderhuids als expliciet in zijn werk terug te vinden zijn.
“Ik vind dat engagement in mijn werk belangrijk, want de wereld gaat aan de klimaatcrisis ten onder terwijl men elkaar in oorlogen de kop af blijft bijten alsof er niets aan de hand is. Volkomen idioot. Regelmatig denk ik dat ik mijn schilderpraktijk zou moeten opdoeken. Dat ik op de barricaden moet, op zo’n rubberen bootje walvissen moet redden. Heroïsch! Met de kunst beweeg je je in zo’n elitaire wereld. Wie is daar nu werkelijk bij gebaat? Maar de kunst betekent nu eenmaal alles in mijn leven. Ik ben eraan verslaafd. Bovendien ben ik niet zo’n held. Ik kan dus maar beter blijven schilderen: over een tsunami, over oorlog of over racisme. Of ik maak gewoon een raar beeld van een poes of een portretfoto van een mooi mens, zonder al te veel verheven gedachten. Mag ook van mezelf. Ik beweeg me door de kunsten als een kind in een speelgoedwinkel.”
Bij zijn schilderijen vermeldt hij onomwonden aan welke voorgangers ze zijn ontleend – van Jan van Scorel, tot Girodet, Rubens en Jan Lievens – zodat je kunt nagaan hoe hij bestaande composities naar zijn hand zet door ze een contemporaine invulling te geven.
“Mijn schilderijen worden niet bevolkt door enkel witte mensen, want zo ziet de wereld er toch niet uit? Ik herinner me nog dat ik in Amsterdam kwam wonen en op het metrostation op het Weesperplein dagelijks tussen overwegend gekleurde mensen richting de Bijlmer reisde. Waarom zou ik dan geen zwarte Adam met een witte Eva schilderen? Dat de eerste twee mensen op aarde witte westerse mensen zouden zijn geweest, is sowieso een denkfoutje die in de christelijke iconografie is geslopen, dunkt me. Mij is, binnen het discours omtrent culturele appropriation, gelukkig nooit verweten dat ik mensen schilder in alle kleuren van de regenboog. Ik schilder wat ik zie. Het is de wereld waarin ik graag leef.”
Preciezer dan in zijn schilderijen is die samensmelting van historische overlevering en hedendaagse situaties te herkennen in de fotografie die hij samen met zijn echtgenoot, grafisch ontwerper en stilist Rienus Gündel onder de naam Franciscus & Franciscus maakt.
Uitgaand van de portretten gemaakt door de vijftiende-eeuwse Vlaamse Primitief Hans Memling, stellen ze geënsceneerde fototableaus samen waarbij de persoonlijkheid van de geportretteerden wordt weerspiegeld in de betekenisvolle achtergrond. Een belangrijke serie van deze portretten maakten ze in 2015 op Curaçao als gastkunstenaars in Instituto Buona Bista van Tirzo Martha en David Bade.
Dat Franciscus lange tijd werd vertegenwoordigd door dezelfde galerie waar ook de fotografen Erwin Olaf en Ruud van Empel hun werk toonden, was geen toeval. De vormgeving, belichting, aankleding, visagie en digitale beeldmanipulatie is zowel bij Olaf en Van Empel als Franciscus & Franciscus meticuleus te noemen: angstaanjagend nauwkeurig en verfijnd, ook voor wat betreft de ironische humor die altijd in het werk aanwezig is. “Het prettige aan de fotografie is de collectieve prestatie die tot stand wordt gebracht. In een fotostudio ben ik altijd met een groep mensen aan het werk, om te beginnen natuurlijk met de modellen en Rienus, die alles weet van mode en kleding. Wat dat betreft is de schilderkunst een eenzaam bedrijf, maar ik ben verknocht aan de tactiele waarde van een schilderij. Dat mis ik bij een beetje bij fotografie.”
De humoristische kant van het werk van Frans Franciscus is in de keramische sculpturen die hij sinds 2016 maakt op een meer pregnante en baldadiger manier zichtbaar. Beeldhouwer Carolein Smit nodigde hem uit om in haar landelijk gelegen huis in België te komen uitrusten na een overvolle periode gewerkt te hebben als curator en organisator van Museumnacht voor kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae in Amsterdam. Een aantal jaren achtereen verbleef hij een paar dagen per jaar bij haar na Museumnacht en maakte in haar keramische atelier zijn eerste beelden van klei.
“Toen kwam het moment dat Carolein vond dat ik maar op mijn eigen atelier moest gaan kleien. Ze gaf me terecht een schop onder mijn kont. En op Nieuw en Meer mocht ik stoken bij een buurvrouw die keramist is. In het Rijksmuseum zag ik het zelfportret van de beeldhouwer Gregor van der Schardt uit 1537. Het is een volstrekt tijdloos werk, had vandaag gemaakt kunnen zijn. Ik vond het een supersexy beeld. Bovendien was het werk van Van der Schardt beschilderd met olieverf. Deze techniek, zonder glazuur maar met olieverf voor de kleur, lag binnen de directe mogelijkheden op mijn eigen atelier. Als het beeld gereproduceerd te koop was geweest in de museumwinkel had ik het meteen gekocht. Maar dat was niet het geval dus besloot ik mijn eigen versie ervan te gaan maken. En daar begon het.”
Hij was op dat moment een beetje zoekende naar wat hij met de schilderkunst nog wilde vertellen. Met het werken in klei gingen alle sluizen open. Vijf jaar lang werkte hij bijna uitsluitend driedimensionaal. Hij maakte tal van sculpturen waarin hij thema’s uit zijn schilderijen opnieuw ter hand nam, maar nu in geïsoleerde tastbare variaties met een soms humoristisch aanzien. De wisselwerking tussen Carolein Smit en Frans Franciscus is in sommige van zijn sculpturen ook aanwijsbaar waar mens en dier in elkaar samensmelten en mythologische wezens een eigentijdse vorm krijgen. Tijdens werkperiodes in het Europees Keramisch Werk Centrum en in het Chinese Jingdezhen leerde hij zelf stoken, werken met glazuren en ontdekte hij Delfts blauw.
Inmiddels schildert Frans Franciscus ook weer. Hij werkt aan een groot drieluik, getiteld ‘The Damned’ geïnspireerd op de gelijknamige film van Luchino Visconti uit 1969 waarin het Macbeth verhaal van Shakespeare is vertaald naar Nazi-Duitsland. Zeven acteurs van verschillende nationaliteiten verenigen zich in die film in een barokke operastijl, een werkwijze die op het lijf van Frans Franciscus is geschreven. Hij schroomt niet om zichzelf in het centrale doek ‘Curaçao Allegory’ als violente macamba, Papiaments voor witte Hollander, te laten figuren. Het werk van Frans Franciscus wordt ondanks de controversiële standpunten die hij binnen de kunstgeschiedenis naar voren brengt museaal gewaardeerd gezien de collecties waarin zijn werk is opgenomen.
“Het is allemaal begonnen met het idee om een andere kijk te bieden op de christelijke cultuur, omdat ik een aversie heb tegen het religieuze gelijk, de dogma’s en de regels ervan die regelrecht ingaan tegen mijn leefwijze. Religieuze gemeenschappen vinden het in veel gevallen, nog steeds, toch niet echt oké dat ik homoseksueel ben. Daar wilde ik me wel tegen afzetten en dat doe ik nog steeds. Des te opvallender is het dat mijn grootste museale solotentoonstelling in 2003 te zien was in Museum Het Catharijneconvent in Utrecht, nota bene het voormalig aartsbisschoppelijk museum.”
Hoe levensecht het werk van Frans Franciscus ook is, realisme is bij hem ver te zoeken. Hij stelt zijn schilderijen samen in zijn hoofd en moet de lichtval in zijn doeken verzinnen. De complexe composities zijn pure fantasie en tonen hoe hij als kunstenaar de wereld ziet, waarbij hij de kunst en zichzelf soms letterlijk op de kop zet.