De wereld op gepaste afstand
Een portret over het leven van Henk Fortuin (1916 – 2007) en welke rol eenzaamheid daar in speelde.
In de achtertuin van Henk (Hein) Fortuin (1916 – 2007) blokkeren de hoge struiken en het onkruid het daglicht. Een van zijn familieleden, een aangetrouwde neef, houdt een oude fles slaolie vast; de fles is leeg, afgezien van wat ondefinieerbare donkere vormen. Het zijn dode muizen die in de fles kropen om er vervolgens niet meer uit te kunnen komen. ‘Oom Hein vond de muizen wel leuke beestjes. Voerde ze zelfs bij. Hij had enorm veel muizen, maar zag ze niet als een plaag.’
De documentaire De nalatenschap van oom Hein volgt hoe de nabestaanden van de excentrieke kunstschilder Henk Fortuin na zijn dood zijn woning leegruimen, aan een rustige oude straat in Maassluis waar hij na het overlijden van zijn ouders het overgrote deel van zijn leven bleef wonen. Oom Hein was een eenzelvig persoon die mensen liever op een afstand hield, van zichzelf en van zijn kunst. Zijn schilderijen, meestal landschapsportretten van de omgeving rondom Maassluis, verkocht hij zelden. Voor geïnteresseerden schilderde hij soms een kopie zodat hij het origineel bij zich kon houden. Hein Fortuin bleef tot op late leeftijd productief en liet na zijn dood een wirwar aan schilderijen achter; half affe schetsen, topstukken van museale waarde en alles ertussenin.
Voor geïnteresseerden schilderde hij soms een kopie zodat hij het origineel bij zich kon houden.
In de documentaire vormt de kijker een beeld van een man aan de hand van zijn erfenis, die niet alleen uit een inboedel met objecten bestaat, maar ook uit de wetenswaardigheden en eigenaardigheden die de achtergebleven familie en vrienden laten vallen. Oom Hein bakte zijn pannenkoeken het liefst in slaolie. Muizen zag hij niet als ongedierte maar als gezelschap. Zijn beste en enige vriendin, een bescheiden vrouw op leeftijd met kleine grijze krulletjes, meldt dat Hein in en rondom zijn huis graag zonder kleren rondliep. Er ontstaat een indruk van hem als een excentrieke, kunstzinnige eenling die naakt in zijn huis rondschuifelde in een huis waar de schilderijen tot aan het plafond lagen opgestapeld. Meestal maken persoonlijke details iemand een meer afgerond persoon, brengen ze hem of haar dichterbij. In de documentaire ligt de nadruk op de karakteristieken van oom Hein die hem van de conventie onderscheidden; het muizen voeren en het niet willen verkopen van zijn kunst, en mild scabreuze feiten zoals dat hij bloot in huis liep, mogelijk op mannen viel, en dat er in zijn repertoire ook naaktportretten voorkwamen. Door het binnendruppelen van deze feitjes wordt hij een enigma, maar soms een wat eenzijdig enigma dat tegen het cliché van de onbegrepen kluizenaar-kunstenaar aanleunt.
Oom Hein bakte zijn pannenkoeken het liefst in slaolie.
Op een van de weinige foto’s van Henk Fortuin, een klein plaatje in een lage resolutie, zie je hem poseren bij een aantal van zijn schilderijen. Hij houdt zijn armen stijf langs zijn bovenlichaam en kijkt in de camera met een gezichtsuitdrukking die het midden houdt tussen bedenking en confrontatie. Zijn seniorentrui valt ruim en degelijk, en als je langer kijkt zie je dat er vanonder de trui een roze, puntige kraag steekt. Geen subtiel poederroze, maar onmiskenbaar in your face-roze, de kleur van kauwgomballen en Barbie’s bolide. Er wringt iets aan de foto. Alsof hij in een context is geplaatst waar hij zich geen raad mee weet, een omgeving waar andere conventies heersen dan de zijne. Het doet denken aan een foto van een blobvis.
Voor ons lijkt een blobvis op een berg darmen met ogen, met een neus die de hele breedte van zijn hoofd beslaat en een flubbermond waarvan de hoeken naar beneden hangen. Een onooglijk wezen dus, die het op sociale media goed doet op lijstjes van de lelijkste dieren die er bestaan. Wat veel mensen niet weten, is dat een blobvis er in zijn natuurlijke habitat anders uitziet. De blobvis leeft op de donkere bodem van de zee, waar het daglicht niet kan komen en waar de waterdruk ervoor zorgt dat het dier zijn natuurlijke vorm krijgt. In deze vorm heeft een blobvis nog steeds geen hoog aaibaarheidsgehalte, maar lijkt hij eerder op een slijmerige aanverwant van de gewervelde vis. Hij is gestroomlijnder en minder blobberig.
Henk Fortuin ziet er op de foto uit alsof hij uit zijn habitat is gehaald en in een klimaat moet overleven waar hij niet goed bij vaart. Zoals een blobvis is hij afgestemd op zijn eigen omgeving, zijn eigen zeebodem. Bij het ‘boven water komen’ heeft hij niet zoals een blobvis een lichamelijke verandering doorgemaakt, maar is hij wel veranderd. Hij wordt gezien door de collectieve blik van onze maatschappij, en die blik begrijpt hem niet, waardoor hij vertekend raakt. Muizen maak je dood. Pannenkoeken bak je met boter of olie. Een kunstwerk is een prestatie. Mensen op de foto zetten bij hun prestatie is een goede manier om dat te benadrukken, al dan niet met hun duim omhoog. ‘Leuk, we laten de kunstenaar poseren bij zijn eigen werk!’, hoor je een PR-medewerker of galeriehouder denken. Maar Henk Fortuin paste niet in dat plaatje, en voor hem was een keurslijf dat aan alle kanten wrong en schuurde. Zijn roze puntkraag vloekt met de rest van de foto. Het is een stukje persoonlijke signatuur die met het verwachtingspatroon van het portret breekt, alsof hij een tegengeluid wilde laten horen door onder zijn trui een felroze blouse aan te trekken.
Voor mij als schrijver geldt dat ik een voorzichtig beleefde verhouding met de maatschappij heb. Ik kan me in het dagelijkse leven ongemakkelijk en misplaatst voelen, maar heb tegelijkertijd een drang om die alledaagsheid te ontrafelen en te onderzoeken. Een seksistisch billboard bij een bushalte, een gesprek in de kleedkamer van het zwembad, een dakloze man die huilend bloemen uitdeelt in de bibliotheek; de maatschappij is mijn muze. Daarom schipper ik als schrijver continu tussen het collectieve en het particuliere, de maatschappij die ik nodig heb om uit te delven en te spitten, en het stukje zeebodem waar ik heen kan om erop te reflecteren. Ik kan het me niet veroorloven om alleen maar op die bodem rond te zwemmen, maar draag altijd een stukje afzondering met me mee. Ik zou de moed niet hebben om recht in de lens van een camera te kijken met een opvallend roze puntkraagje, maar heb een blik die behoedzaam en beschouwend is en de wereld op gepaste afstand houdt. Mijn tegengeluid is mijn fictie.
Ik kan me in het dagelijkse leven ongemakkelijk en misplaatst voelen, maar heb tegelijkertijd een drang om die alledaagsheid te ontrafelen en te onderzoeken.
Een kunstenaar kan ontelbaar veel dingen willen. Hij of zij kan mimesis tot doel hebben, engagement willen opwekken, of het doel juist proberen los te laten. Voor al die dingen is het deels noodzakelijk dat, ook al sta je midden in het leven, er een gezichtspunt kan worden ingenomen die een bepaalde afstand toelaat. Niet alle kunstenaars zijn blobvissen, maar veel kunstenaars hebben op zijn minst een stukje blobvis in zich: een facet van de persoonlijkheid die het beste gedijt in een krocht, in een diepte. Al hoeft dat niet op bodem van de oceaan te zijn.